Lelu! Lelu! Het lied der vervreemding
(1984)–Edgar Cairo– Auteursrechtelijk beschermd[p. 679] | |
Revo-verzen 8Wie van de oudere Surinamers kent dat niet? 's Lands Grond, te Paramaribo! Daar aan de Verlengde Gemenelandsweg (bij uitspraak nadruk op Geméne), hoek Wanicastraat... Lansi Gron heette dat ook, bij wijze van ‘verbastering’. Verbastering? Surinamisering, dát bedoel je! Maar nu niet langer over taal gerept. Wel over het instituut dat op de aangeduide plaats stond: een oud gebouw, barak oud-koloniale stijl, met groene ramen vol kleine jaloezieën. Dáár was Bedeling, dáár de armenzorg. (Wij spraken van bédeling.) Tropische lucht, felle felle zon! Of regen, regen, regen! Dan kijk die armemensen, lange rij wachtenden. De amtenaren (zonder die b van mensen die iets bizonders te doen hebben). Eigenlijk was ‘m'neer amtenari’ meestal een straatfiguur die vriendje was van de regeerders. Hij was vooral ook ‘partij-sma’: lid van de regerende partij. Hij had werkverschaffing gekregen. Hij had een djop: sociale steun uitdelen, meestal in de vorm van rijst, bakkeljaw (gedroogde en gezouten stokvis), kokosolie, zoutvlees of varken(sstaart). Aan de armen, de zieken en de bedroefden. Vaak niet zonder ‘tjuku’ of ‘bakafinga’: een omkoopsommetje. Hele drama's speelden zich daar af. Zwangere vrouwen, zieken, mensen met olifantsbenen, ouwe zuiplappen... alle soorten proletariaat kwamen daar! En zeker ook de buitenvrouwen (nadruk op vróuwen), de liefjes van de heren achter die loketramen, die hun beurt mochten voorgaan. In de stoet vertrapten en bedroefden degenen die echt recht hadden op deze steun. Maar die het niet kregen, omdat ze op een andere polletieke partij hadden gestemd ooit. Verklikkerij, konkelarij, dáárzo kon je 't halen! Hoe vaak | |
[p. 680] | |
gebeurde het niet dat een amtenaar zo vrijpostig was om iemand, die hem om de een of andere reden niet zinde, gewoon op onbeschofte wijze de rantsoenkaart uit de klauwen te trekken. En die in het bijzijn van iedereen te verscheuren! Drama's mi boi! Al huil je bloed, kaart komt niemeer terug, wèg recht! Dat alles zou veranderen... belóófde men! Nieuw gebouw kwam, met EEG-geld geloof ik, na het afbreken van die kolonie-loods! Mensen, ouden van dagen, hoefden niemeer van hun ziekbed te lopen. Ze zouden hun AOV-cente thuis krijgen... was belóófd! O gouden bergen van geluk die schaduw werpen over levenden! Kijk... aan die overkant van de straat, 't armenhuis, voor ouden van dagen, besmeurd, bepoept, verrottend! Voorpoort der Surinaamse hel! Onder die hoog gekruinde bomen waar ze op bankjes zaten weg te sterven! Kijk ietsje verder... stinkvogels zaten al te wachten, aangetrokken als ze werken door de stank! Dan overgezwenkt weer naar die lange rij aan de overkant bij Lansgrond! Daar wordt immers het oudedagspensioen uitgekeerd aan het allerarmste volk. Hoor daar meneer amtenaar met z'n geelvuile wittehemdskraag en das (draagt lange mouw!). M'neer amtenaar roept met schreeuwmond de volgende persoon uit die rij... | |
[p. 681] | |
• Nummero zevehondertvouwentaktik
amtenaar:
‘Nummero zevehondertvouwentaktik...!!’
moesje:
‘M'neer, schuif zo opzij, baya,
laat ik fo godsnaam gaan!’
vraagt oudgebekte vriendin:
‘Me faam is afgeroepe no?’
wacht geen antwoord, met haast!
‘Ija m'neer amtenaar daarzo! Hi-ja!
Ik komt daraan!’
tegen een dronken geval:
‘Aay, me god! Eindelijk zo,
krijg ik me ouwedag-toelakens in me hande!
A san' e gi m' béf'ati ba*!
Me geld van al een jáár geleje...
moet ik fo ontfangst gaan tekene!’
hemelse verzuchting:
‘Aaybaya! D'r gebeure dinges, hòr!’
tegen zichzelf, haar ego:
‘Is goed dat geld nie roes!
Mi gudu, dan als je 't in je hande krijg,
dan wát kan je mee doen dan? En?!’
| |
[p. 682] | |
vermompelt hemel en aarde bij elkaar:
‘Dán is er geen enkele waarde aan!
Dán is er geen enkele olie!’
amtenaar:
‘... vouwentaktik!!! ik ga boek dichtsluiten!’
kijkt, ziet, schudt hoofd: geld is op!
moesje ontzet:
‘Wat sekt u dang? Keen sente meer?’
amtenaar schudt hoofd van ‘nee!’
zodanig dat 't lijkt ofdat
z'n schedel van z'n nek gaat vallen.
moesje ontzettender:
‘Is zo loop ik af, me jeses!’
moesje trekt weg, draait terug:
‘Ma' als ik nie verders meer mag ademtrekken,
dan stúúr die cente na' me graf!’
face to face met amtenaar:
‘... met Post Restante!’
gaat, mompelmompelt
‘... of Post Rust Tante!
Godweet, die ellendige didibri**!’
Uit: OBJA/MAGIE, 1975 |