Orale verzen 30
Een wassing. Priesterlijke taal (dus van de medicijnman). Het onderscheid naar genre is hier niet wezenlijk te maken op basis van termen als ‘godsdienstig’ of ‘ritualistisch’ taalgebruik. Nou, dat wisten we inmiddels al. Wat dan?
Ik denk dat men de orale teksten beter kan karakteriseren met het onderscheid formeel tegenover informeel, dus gewoon en ongewoon taalgebruik. Het formele komt dan neer op taal waarop het esthetische principe is toegepast. (Dit is iets wat weer overeenstemt met ons idee van ‘literatuur’).
Toch zijn we er nog niet. Want hoe zou je de toepassing van dat ‘esthetische principe’ op zoveel dagelijks taalgebruik verklaren?
Het is, dunkt me, netals met elke andere taalgemeenschap: gewoonlijk drukt men zich ook zorgvuldig uit. Men probeert dat althans. Men heeft geleerd zich uit te drukken op een manier die past en... die, zoals zo vaak, haar voorbeeld heeft in de literatuur.
Voor onze oraalman zou dat betekenen dat hij in het dagelijkse leven gewoon dat binaire principe toepast, zonder ekstra ‘schoonheidsbedoelingen’.
Wil men als het ware opzettelijk ‘literatuur’ maken, dan gaat men dat pricipe zodanig toepassen dat er sprake is van ‘meer dan normaal’: een betoog wordt dan niet meer een simpele optelsom van binaire eenheden, maar een kunstig vervlochten stelsel van diezelfde binaire eenheden die nu ‘apart’ staan gerangschikt.
Dus tóch literatuur als iets bizonders!
Houden we het op literatuur in de betekenis van (min of meer) formele teksten, dan is het heel makkelijk te verklaren dat ook priesterlijke teksten precies hetzelfde grondpatroon hebben als liederen en verhalen!