| |
| |
| |
Orale verzen 8
Verbazend toch, nu ik opnieuw vertaal, om te mogen merken hoeveel er achter al die teksten schuilt! Een kriorowereld apart! Orale invloeden, niet alleen in 't korte vers, maar tot zelfs diep in de strukturen van mijn boeken. Veel van deze teksten zullen in hun origineel (het Sranan) wel voor de meeste van mijn landgenoten, zelfs al zijn ze zwart, voortdurend ‘vreemd’ blijven. Er is niet alleen de vervreemding van jeugd en verhollandsing. Veel wintiteksten of winti-achtige teksten zijn vreemd omdat er een stuk ‘magische geheimtaal’ (bijv. Kromanti) in wordt gebezigd, terwijl het er (zoals dat hoort in het orale) wemelt van archaïsmen (oude vormen).
Een ander chapiter is de invloed van kreoolse volkstaal en volksgebruiken op het Nederlands van meest oudere Surinamers. Daarin, in hun taalgebruik dus, dringt onmiskenbaar hun zwarte afkomst naar voren. Duidelijke invloed van de Surinaams-Afrikaanse achtergrond, ook in het Nederlandse vers.
't Volgende ‘gedicht’ is afkomstig uit een van mijn boeken, waarin een oude man, Schoorsteen genoemd. (Hij ventileert zijn wijsheden voortdurend en rookt als een schoorsteen: zie weer de dubbelfunktie van dit personage, vanuit het ‘twee-systeem’ gedacht. Tot in de bijzinnen funktioneert het! Zie de tweede en derde regel uit de eerste strofe.)
Trouwens, deze twee zinnetjes vormen samen weer een tegenstelling:
Flauwigheid zegt níemand, íemand zegt wel iets serieus. Schoorsteens mijmer-lyriek: de mens gezien door hem als boom; een levende boom laat zijn bladeren ruisen, ritselt
| |
| |
ermee. De levende mens laat altijd wat van zich horen, of anders is hij dood. (Geen wonder dat in het boek er een schaterlach van iemand anders als reaktie op deze ‘gekkemanspraat’ volgt.)
Tegenstelling ook tussen de eerste en de tweede strofe. (Boom moet van zich laten horen/boom laat met het ruisende/ritselende gebladerte van zich horen.)
Zie ook de verhouding in aantal regels 4:2. Een halvering dus.
En tenslotte de metafoor mens/boom. De metafoor, de vergelijking die gebaseerd is op gelijkenis, is bij uitstek hier het orale middel. Immers, wie vergelijkt heeft altijd twee dingen bij elkaar, die aan elkaar gespiegeld worden.
| |
Schoorsteens mijmer-lyriek I
- heeft iemand ooit gezegd, -
Uit: DJARI/ERVEN, roman, 1977
Schoorsteen heeft nog een andere funktie behalve het ventileren van levenswijsheden en het aldus van zich laten horen als ‘mensboom’.
De hoofdpersoon van de bewuste roman is er een die lijdt
| |
| |
aan een beenziekte. Wankele eksistentie dus. Hij kan moeilijk op twee benen blijven staan. Een boom echter, staat stevig geworteld. Als Schoorsteen in zijn kontrast met de hoofdpersoon (Bo) de diagnose van diens ‘ziekte’ (wat neerkomt op: hij is gewond aan 't been door de invloed der slavernij, geestelijk is zijn been nog geketend) heeft vastgesteld, kan hij gerust sterven. Schoorsteen die betiteld wordt als ‘het wezen van de powesie in 't leven’ sterft. Dan klinkt er onderstaand vers.
| |
Schoorsteens mijmer-lyriek II
Dan pas die vreselijke slag!
Uit: DJARI/ERVEN, roman, 1977
Het wordt zo langzamerhand ongepast, de twee-struktuur in tekst en tekstinhoud te gaan zitten aanwijzen.
De voortzetting van Schoorsteens mijmer-lyriek (nog vóór zijn dood) vindt plaats in het volgende stuk gedicht. Hij die de powesie des levens vormt, heeft niet voor niets een vrouw die Couplet heet. (Bescheidenheid past de mens. Toch wil ik stellen dat de kritici, hoe goed ze sommige dingen wel mogen hebben gezien, de(ze) orale rijkdom in mijn boeken nog lang niet hebben doorgrond.)
| |
| |
Vrouw Couplet met haar verschrikkelijke venijn (wat een tegenstelling weer, tot Schoorsteen!) en haar zeer materialistische inslag, krijgt deze tekst, waarin de orale filosofie van het volmaakte evenwicht, te horen:
| |
Schoorsteens mijmer-lyriek III
schéén ik je: zonneschijn!
Uit: DJARI/ERVEN, roman, 1977
De paarsgewijze tegenstelling die zo wezenlijk is voor het orale systeem wordt in het volgende gedicht ekspliciet ge- | |
| |
bracht. Bo is de lopende, de zwervende. (Bo betekent letterlijk Boog en suggereert dat er iets is afgeschoten: pijl en boog horen immers samen. De boog is het zichtbare deel, het ‘lichaam’ dus, van de twee-eenheid lichaam/geest. De pijl zou dus de menselijke geest zijn.) Bo zwerft door het bestaan, terwijl Schoorsteen als vaste kern der levenswijsheid nauwelijks de voet op straat zet. Hij is immers ‘het bezonkene’. Hij ‘rust’ en is letterlijk een ex-houthakker in ruste. Er zijn hieronder twee teksten uit het onderhavige boek naast elkaar gezet, die een tegenstelling van elkaar zijn en tegelijk een herhaling van elkaar vormen, precies zoals het eigenlijk met het hele werk het geval is.
Masra, een woord wat men zo direkt tegenkomt in het stukje gekreoliseerde Nederlands, betekent heer, meester, maar ook gewoon meneer.
Een prachtig en authentiek stukje Surinaams-Nederlands is, ook al klinkt het ouderwetsig, het zinnetje die je daar gaat. Dat betekent letterlijk nu je gaat, (since you are going, zeggen de Engelsen). Ook is het te vertalen met gezien het feit dat je thans (weg)gaande bent.
| |
Schoorsteens mijmer-lyriek IV
Anonyme tekst voor bo(og)
Bo! Bo! A pasi di j'e go!
Weg die je daarheen gaat!
| |
| |
Ga dan! En neem geen twijfel met je!
en laat je nie verhinderen!
Uit: DJARI/ERVEN, roman, 1977
| |
Schoorsteens mijmer-lyriek IV
Tekst voor bo(og) (door schoorsteen)
...die je daar gaat, masra,
Weet je niet dat wie blijft
wéét wat blijven, híj́, heeft?!
Maar het is gaande man, onwetend,
die niet weet wat hij krijgt!
Masra ga niet zonder dat je weet waarheen,
Uit: DJARI/ERVEN, roman, 1977
| |
| |
De thuisblijver, degene die zich koest houdt, die weet wat hij aan zijn reeds bestaande situatie heeft. Wie daarentegen iets gaat ondernemen, wie het leven doorvorst, kan rekenen op zeer onaangename verrassingen, tegenslag zelfs. Dat is de inhoud van Schoorsteens vorige woorden. Meer nog, hij bedoelt: wie in het leven staat ontkomt niet aan de (totaal)invloeden van het heden, de toekomst en het verleden! En is Bo niet juist ‘de mens die wankelt, midden in de kontekst van een gekoloniseerde geschiedenis’?
Tot slot van Schoorsteens bijdrage aan het proza van Djari èn aan dit (sub)onderdeel een stukje tekst waaruit het gevaar op verwording der levenspowesie blijkt.
Dat wil zeggen, Schoorsteen wijst op de gruwelen (the bad) die ons wezen (the good) bedreigen. Zijn vrouw, de boosaardige Vrouw Couplet, de ‘levensprozaïste’, geeft bij het klinken van dit vers onmiddellijk haar kwaaddadige kommentaar: ‘Aaj! Hij kinst goedgoed!’ De powesie dus kinds! Levenspowesie als een vorm van gekte! Geen wonder dat Schoorsteen zich gedurig zo gedraagt!
| |
Schoorsteens mijmer-lyriek V
Kaaiman moet me nie komen eten!
Stinkvogel moet me nie komen tjoppen!
Wind dat, moet me nie komen waaien!
Maneschijn op me middenhoofd!
Uit: DJARI/ERVEN, roman, 1977
Wat prachtig: Schoorsteen erkent zijn eigen schijngekte door het noemen van de maan die volgens volksgeloof - indien je tijdens je slaap erdoor wordt beschenen - je gek maakt.
| |
| |
Tjoppen betekent: pikken (naar). Wind dat is zoiets als: hij de wind (mag niet langs mij heen waaien).
Het is geen zomaar ‘wind’, nee, Schoorsteen bedoelt: een Kwade Geest, slechte Winti! Het onheil van het bestaan dus! Geen kaaiman als natuur die hem zou mogen verscheuren, geen aasgier (stinkvogel) die hem het verleden zou mogen ontnemen. Een stinkvogel eet immers van lijken, lijken zijn wat we noemen jorka; het element ‘dood’ zit in de inhoud van die zin. ‘De dode wereld’ is die van de vooroudergeesten en voorouderkultuur. Dat mag hem letterlijk niet afgepikt worden. En het onheil des levens treffe hem, zoals hij wenst, eveneens niet.
Vier zeer essentiële dingen haalt hij aan om zich te weren tegen alles wat de mens kan treffen: levende en reële natuur, dode natuur (lijk en verleden), niet-reële, hogere natuur (‘takruwinti: kwade geesten in wind) en nogeens reële, niet-aardse ‘hogere’ natuur (maan) met magische invloed. Tegen al deze invloeden wil hij zich weren. Tegelijk weet hij (zie laatste regel): aangezien ik tegen het kwaad immuun wil zijn, ben ik hartstikke gek! Dus hij heeft het over gekte (invloed maan op gekken), praat vanuit gekte (zegt gekke dinges) en weet dat hij gek doet door iets al te geks te verwachten. Eigen illusie ontmaskerend op een illusoire manier. Dát is Schoorsteens ware kracht en zwakte tegelijk! Het verbaast me niet dat er zo ontzettend veel impliciet gezegd wordt in die kultuur. (En dus ook in teksten zoals die we zojuist lazen.)
Geen wonder dat men zulks gewoonlijk niet ziet: het is zo totaal anders. Het Nederlands en de Nederlandse manier van denken/zeggen is veel verbaler (= veel omschrijven en definiëren met allerlei woorden), veel eksplicieter, veel duidelijker gericht op eenduidigheid!
|
|