Het weerwoord van de powesie 10
Om het woord dat men ploegt
Al moest ik ieder woord ontginnen
uit akkers aan de rand van 't spreken
die minder dan begaanbaar waren,
te weten: onbelijdbaar voor ons leed,
ik zou het onweerlegbare uitzeggen,
omploegen, waarheid, boven 't werkelijk gevoel
van mondigheid in talig teken;
ik zou de gouden mossen veldbloot eggen.
Gelijk men met de spraak ontstelt.
't Liefst zou ik op je af zwijgen in ontaal.
Dan daarmee zou de liefde telen.
Zie: stille waters, dieper dan hun dal
en drassiger van diepte boven leven,
daar aan de weiden, aan de mijmering in teelt.
Binnen het handbereik van daad
wou ik met bloeiend woord jou strelen
om dan voorgoed de zwijgkracht op te leggen,
zonzomer lang, hetgeen te berde werd geschapen:
de stemmen, vruchtbaarder van zieleregens,
maar ooit gesproken dorrer dan verdriet.
Uit: MENEER KODOQIUS, zes verhalen & zes gedichten, tweetalig, 1978