Lelu! Lelu! Het lied der vervreemding
(1984)–Edgar Cairo– Auteursrechtelijk beschermd[p. 69] | |
6 Een schare kultuur(uit)dragersHier zijn we dan, op de stoel van de eerlijke en objektieve kritikus (voor zover men dat zijn kán!), het werk van sommige medeminderheidspoweten en -powetessen opnieuw ter hand genomen. Dat ik ze hier noem moet men zien als een oprechte poging ze voor zover nodig aan het publiek voor te stellen. En dat natuurlijk binnen een algemeen kader. (Appendix II, noot 2) | |
Taalkwesties: ABN, Sarnami, SrananHet algemene beeld toont geschriften in het abn. De moedertalen Sranan, Sarnami etc. krijgen een steeds kleinere plaats in de minderheidspowesie (en eveneens in het proza van deze groep). Dat komt niet zomaar. Behalve aanpassing en moderne westerse c.q. Hollandse opvoeding speelt er ook iets anders een rol. Wie aan bod wil komen in het Nederlandse literaire wereldje moet veel van zijn/haar oorspronkelijke identiteit opofferen. Tot op zekere hoogte is dat normaal. Maar waar ligt de grens? Moet een Srananman z'n identiteit verkopen, nee: vergooien, om door de blanke boekenwereld geaksepteerd te worden? Het lijkt eenvoudig: je schrijft in een Nederlandse denktrant je geschrift in het abn. Je houdt het op één der onderwerpen die bekend zijn bij het meerderheidsblank. Je kan zo optimaal kommuniceren, want de ander kent jouw onderwerpen. Deze zijn algemeen bekend: diskriminatie, armoede, onderdrukking etc. Maar ondertussen komen een groot aantal essentiële zaken die met ‘die andere’ identiteit te maken hebben niet meer aan | |
[p. 70] | |
bod. Je verjudast dus in wezen de essentie van je kultuur. Dat er een groeiend aantal minderheidspoweten in toenemende mate zich op de bovengeschetste manier op het abn werpt is een feit. Dit vind ik een soort literaire verrechtsing onder ons, minderheidspoweten/-schrijvers. Het is geen pleidooi voor konservatisme en reaktionair handelen dat ik hier houd. Maar wat willen we als mannen en vrouwen met een stukje strijdkultuur? Willen we door het Algemeen Beschaafd Nederlands eindelijk aan bod komen? Ontwijken we daardoor een echt stukje kultuurstrijd? Zijn we niet bezig het eigen hachje te redden ten koste van onszelf op lange duur? Immers, kultuurstrijd, dus ook taalstrijd, kán je groot maken. En vooral: het blijkt dat wij ook mèt het Algemeen Beschaafd Nederlands op de tong niet persé door de bakra worden geaksepteerd. Dat blijkt wel heel duidelijk uit vele gevallen van diskriminatie. En wie klagen, ook & vooral in de boeken, daar het hardst over? Juist degenen die meenden dat ze door (over)aanpassing gelukkig zouden worden! De taalkwestie toont in boeken zelf gedichten die het hebben over ‘het Nederlands als vreemde, koloniale taal’. De taal van de onderdrukker. Het Sranan wordt bezongen, helaas zonder dat men goed tot uitstekend Sranan kan schrijven. Taal als gewenst middel tot het primair uiten van kultuuridentiteit is natuurlijk prima. De Sarnami-dichters zijn vooral op dit punt de laatste paar jaar sterk naar voren getreden. | |
Diskriminatie: Hollandse roetmoppen en... Surinaamse bosnegers (marrons), kuli's (Hindustanen) & andere gediskrimineerde groepenHet punt van de diskriminatie is aangeroerd. Het is één van de vele thema's die in de minderheidsliteratuur worden behandeld. En opgepast! Want men denkt bij het horen van dit | |
[p. 71] | |
woord meestal direkt aan het onrecht dat de meerderheidsblanke ons, minderheidswezentjes met sjokoladehuidjes, aandoet. Dat ís ook zo! Maar daarnaast is er de intra-raciale diskriminatie: negers onderling. Voor ik het echter heb over de kwestie stadsneger/bosneger, een rassenkwestie die Nederland niet goed begrijpt, ga ik beginnen met de strijd tussen Hindustanen en kreolen. Tussen deze twee groepen vooral onder de ouderen veel vooroordelen over en weer. En ook regelrecht racisme. In de politiek floreerde dat. Met name in de vroegere powesie kwam men dit thema onder het vlagwoord ‘kuli-blakaman’ (Hindustaan versus neger) veelvuldig tegen. Tegenwoordig zijn het vooral de jongere dichters die wijzen op eenheid, gelijkheïd en broederschap. En vooral op de gezamenlijke onderdrukte positie van allen als minderheid. Dit als verlengstuk van het moderne, bewuste en geëmancipeerde handelen der nieuwe generaties. Het ‘intra-negerale’ probleem, dat van de diskriminatie van de bosneger door de stadsneger met z'n verworven westerse beschaving, is al heel oud. De diskriminatie is niet helemaal weg, de gespletenheid van ‘het negerhuis’ blijft. Racisme is trouwens van alle tijden! (Zie mijn gedicht in Boek IV over de bosneger in A djuka taki/Littekens.) Met de naamkwestie, het wel of niet bosneger (‘een wilde’) noemen, zijn we in wezen op hetzelfde terrein als dat van de ‘koelies’ (kuli's) die liever Hindustaan worden genoemd omdat die andere naam (‘sjouwer’) diskriminerend zou zijn. Surinamers weten niet precies wat ze aan moeten met de groepen zich ‘marrons’ noemende bosnegers, met name die in Holland (Utrecht). Vernederende en schampere opmerkingen bij de Surinamers, toen deze bosnegers zich vergaarden in de Zeisterbossen... Maar vernederend voor wie?! | |
[p. 72] | |
Deze broeders en zusters zetten zich juist nu af tegen de stadskreool, wij, zwarten uit Amsterdam, Rotterdam, Den Haag enz. Wij zouden de mindere zijn van hen, omdat wij ons bezoedeld zouden hebben met het blanke ras, nadat we ons zouden hebben laten knechten, zeggen sommigen als weerwoord. Kijk, zeg ik dan, bosneger of boslandkreool is een naam voor de negers die in het binnenland van Suriname wonen of die daar tot voor kort woonden. De term toont de behoefte om het verschil met de stadsneger aan te geven. Bosindianen schijnen daarom dus niet te bestaan. Deze bosnegers zijn afstammelingen van meest vrijheidsstrijders (soms gewoon: wegloopnegers), marrons, die de opstandelingen waren in koloniale tijden waar slaven werden gehouden op plantages. Wie, als tegenwoordige bosneger, diskriminatie ontwijkt door marron als erenaam te kiezen verandert eigenlijk niets aan die diskriminatie zelf. Afgezien van het feit dat marron volgens historische werken nou juist... bosneger betekent! Bovendien vervalst men de geschiedenis door alle marrons als eeuwige helden te willen zien. Vaak vluchtte men tegen wil en dank, omdat opstandige negers op straffe van moord solidariteit van hun broeders eisten. Of omdat de hele plantagebevolking vluchten móest. Laffe zielen gingen dus ook mee. Ze allen heldhaftigheid toedichten is een groot klisjee. Men vergete ook niet dat ze terwille van de redding van hun eigen hachje vrede sloten met de kolonialen en bij verdrag hun eigen vrijheidzoekende broeders in een aantal geval zoals overeengekomen... uitleverden aan de slavenhouders! Erger: de ene groep marrons (Aucaners) maakte gemene zaak met de blanke kolonialen en vermoorde de leiders van de andere groep (Aluku of Boni-negers). Groot verraad onder de zwarten zelf! Men romantiseert dus gewoon! Over heldendom gesproken...! Trouwens, wie alleen de marrons als bevrijders van Surina- | |
[p. 73] | |
me wil zien, vergeet alle anderen die als slaaf in de stad vochten en stierven. Of degenen die na de immigratieperiode hun strijd vochten. De kontraktarbeiders, indianen en verder ook alle anderen... Wie iets van het verzet in Nederland weet begrijpt goedgoed wat ik bedoel. Trouwens, alle Surinamers zouden dan marrons moeten heten: vechten we niet allen samen tegen koloniale en postkoloniale onderdrukking? Dus, zwarte broeders, diskrimineer niet opnieuw! Al moet ik zeggen dat ik jullie gevoeligheden, evenals die van alle onderdrukte Srananman, begrijp. Nee, sterker, ik vóel met jullie mee! Met de analyse van de orale kultuur (zie Boek III) leg ik juist de nadruk op de overeenkomsten tussen bos- en stadsnegers: onze ‘be'e’: onze gezamenlijke Afrikaanse oorsprong, ja, onze onafscheidelijke geest! En zeker ook voor Sranan zijn we: wán pisi fu wán pipel! A tan so! | |
Andere thema's: nationaliteit, heimwee, emancipatie, solidariteit met de Derde Wereld, revolutie etc.De werken laten een veelheid van thema's zien. Vooral de heimweegedichten komt men nogal eens tegen. Dat is niet verwonderlijk. Het nalopen van de Hollandse rijmversjes is sinds zo ongeveer een jaar of vijf eruit. Men beseft nu dat het rijmloze, vrije vers beter is. Niet de Surinaamse nationaliteit wordt thans bezongen, maar het tekortschieten van de Hollandse meerderheid ten op zichte van de minderheid der ex-rijksgenoten domineert in de gedichten. De heimwee naar Suriname heeft als powetisch thema plaats gemaakt voor het uiten van een soort onmachtsgevoel: we gaan niet weg. We zitten als vreemde eenden in de Holland- | |
[p. 74] | |
se bijt. Wat nu? Maar ook dat wordt bijgesteld: we zíj́n Hollanders! We zouden ons anders willen tonen, anders dan de gemiddelde Nederlander. Maar jullie belemmeren dat. We voelen ons daarom onderdrukt. Minderheidsrechten klaimen. | |
Stromingen binnen de minderheidsliteratuur?Men kan helaas nog niet echt goed spreken van stromingen. Daarvoor is het aantal (Surinaamse) minderheidspoweten absoluut te klein. Buitendien is het aantal ‘grote persoonlijkheden’ zeer miniem. Een pijnlijke ervaring, voor wie naar echte kwaliteit op zoek is. Wel zijn er aanwijzingen die men makkelijk uit de werken zelf kan halen:
- Er is een groep die zich overduidelijk aan Holland wil konformeren, liefst met verwerping van wat men van huis uit meekreeg. (‘Holland, ik aanbid je. Toon asjeblieft dat je me ziet staan.’)
- Een (klein) aantal, soms góede dichters blijft onbekend voor de meerderheid, omdat zij zich niet konformeren aan Hollandse literatuurnormen. Of omdat zij het Nederlands niet zodanig beheersen dat hun werk naar de meerderheid des lands toe overkomt. Het is veelal ook iets van ‘jezelf op de markt gooien, pushen’ etc.
- Er is een steeds grotere neiging tot individualisme in de keuze van themathiek en stijl bij diverse auteurs: men zoekt a.h.w. ieder voor zichzelf een eigen ingang naar het grote Hollandse publiek. De noodzaak daartoe is mede ontstaan doordat het (Surinaamse) publiek in de gaten krijgt dat je niet | |
[p. 75] | |
allemaal dezelfde soort gedichten kunt blijven schrijven. Wel moet ik bekennen dat men soms wel moppert over de eenheidsbrei maar van een echte aktie daartegen is er meestal nog geen sprake. Toch spiegelt een groep nieuwe intellektuelen zich langzamerhand aan de Nederlandse en internationale literatuur. De eisen die aan een minderheidsauteur worden gesteld zijn inmiddels dus ook veranderd.
- De ‘authentieke Surinaamse kulturen’ worden steeds meer verlaten. Dat wil zeggen, de dichters proberen kwa vorm, inhoud, stijl, thema enzovoorts zich zodanig te profileren dat de moederkultuur geen belemmering vormt voor Hollandse akseptatie. Dit hoeft niet altijd in te houden dat men opzettelijk de kultuur die men van huis uit meekreeg verwerpt. In een aantal gevallen is het helaas wel zo.
- Spottenderwijs voeg ik ‘het zwaktebod van de margekultuur’ als nieuw verschijnsel aan het rijtje toe. Daarmee bedoel ik dat we onze mogelijkheden als minderheidsdichters van de meerderheid zouden laten afhangen. Beter: we zouden onszelf gekortwiekt houden. Tot dit waardeoordeel kom ik helaas, na het lezen van vele bundeltjes. Daarin trouwens meestal geen duidelijke ordening, thematische uitdieping van hetgeen men wil aanbieden of powetisch richtingsgevoel (= wat voor zinnigs zeg ik met dit boek?) Als men iets Surinaams zegt is het al gauw voldoende. Misschien moeten we blijven zoeken. Naar de kracht van onze jeje, onze spirit. Maar dan niet zo dat we precies zoals een dichter dat deed roepen: ‘Holland, je hebt me gekastreerd!’ Hoe verder? Onze geest is gewoon zwak! Het kolonialisme gebruiken als ekskuus is niet voldoende! Zelf uitgeven ook niet! Door de meerderheid te worden overschat ook niet! Maar wat dan! | |
[p. 76] | |
We móeten diep, diep zoeken! Naar de grootste rijkdom in ons! Of moet ik, nu al ontmoedigd, met lallende minderheidsmuzebek roepen: ‘Is naar de Hollandse Eldorado moeten we zoeken...’ | |
Een schare minderheidsdichtersDe volgende personen bespreek ik hier in het kort, vanwege hun duidelijk vooraanstaande plaats in de minderheidspowesie. Wel de kanttekening hierbij, dat het ‘tot enige gesprekstof’ vooraf heeft geleid. Bespreek ik ze niet, dan maak ik ethisch een knieval voor bepaalde mensen met bezwaren. Buitendien komt dan het verwijt: ‘Cairo acht zich te hoog voor ze.’ Ik bespreek ze met naam en toenaam omdat ik, indien ik zulks niet deed, mee zou doen aan de diskriminatie die schuilt in het onthouden van oprechte én terechte kritiek op deze broeders en zusters. Ik bespreek ze ook, omdat ze thuishoren in mijn levende en aktuele kultuuromgeving. En hoorde zulks volgens de (kreools-orale) traditie er niet bij? Dus daar gaan we:
- Rabin Gangadin, de man van Een Zeldzame Kamer. Heeft als moedertaal het Nederlands. Maakt daarom geen gebruik van het Surinaams-Hindustaans, maar ook niet van het Sranan. Hij wil dus heel duidelijk zich niet profileren vanuit het Hindustaan-zijn. Dit houdt in dat er zelfs geen streven is naar het zoeken en het uitdragen van de Surinaams-Hindustaanse kultuur. Zijn goed recht uiteraard. Opmerkelijk is het dat hij geen traditioneel Hollandse verstechniek heeft, maar hij sluit m.i. evenmin aan bij de modernere meerderheidsdichters. Ik vind hem geen groot talent. Dat is uiteraard niet alles! Heeft wel als aangename omstandigheid dat hij het zoekt in de individuele ekspressie, althans, zijn thematiek is geluk- | |
[p. 77] | |
kig anders dan die der o zo bekende minderheidsmeerderheid in de powesie.
- Astrid Roemer (die zich ooit tooide met de Afrikaanse naam Zamani, hetgeen betekent: waaruit ik geworden ben, waarop ik zal terugvallen.) Als prozaïste is ze ongetwijfeld veel verder dan als powesieschrijfster. Haar gedichten zijn, voor zover uitgegeven, thematisch noch technisch erg ontwikkeld. Astrid beperkt zich helaas meestal tot het gewoon ‘zeggen’ zoals het gros der dichters dat doet. Haar powesie mist veelal de glans van ‘het grote’. Wat wel weer positief is aan haar werk is de grote mate van emotionaliteit, de direktheid en de begrijpelijkheid. Ze toont in haar ontreddering (en dat is ontwapenend, dat spreekt zeer velen aan) de wil om niet vervreemd te raken van de (Surinaamse) negerkultuur, dat wil zeggen, voor zover zij dat technisch gezien al niet is. Ze haalt het niet bij Johanna Schouten, maar is wèl een stuk beter en overtuigender (in díe powesie) dan ‘onze’ Julian With. Haar meer recent werk over het minderhedenbestaan in Holland vind ik minder, veel minder doorleefd. Maar zij is zoekende. Het toneel komt bij haar op een goede tweede plaats. Haar (eerste) bundel, Sasa (lees: Saasa) over zichzelf als zwarte vrouw die vecht om onafhankelijkheid c.q. bevrijding. Verdient inhoudelijk zeker de aandacht. Het opmerkelijke van de bundel Sasa is niet de powesie maar het voorwoord. Daarin een felle aanklacht tegen de zwarten die hun kultuur (zouden) verraden. (Citaat: ‘Hen minacht ik... hen veracht ik... hen haat ik... hen bestrijd ik.’) Het merkwaardige, zo niet dramatische hiervan vind ik, dat zij zelf wel duidelijk het negroïde wil aksepteren, maar dat ze geen blijk geeft van een door-en-door negeropvoeding en zich a.h.w. niet echt vanuit het zwart-zijn kan uiten. Deze tragiek geeft ze ook toe. Het kan voor haar zelfs een basis zijn als schrijfster. | |
[p. 78] | |
Astrid is momenteel in een fase dat ze zich ‘ergens thuis probeert te voelen’: ze zet zich af tegen het wonen in Nederland en diskriminatie. Tegelijk tracht ze kontakt te leggen met de dingen van de roots (orale kultuur). Het lukt thematisch gezien wel aardig, maar ze kan er inhoudelijk nog niet goed mee overweg. Zoiets zit natuurlijk ook besloten in een groeiproces. Ik heb in verband met haar gebruik van hoofdzakelijk abn een bezwaar waarvan de oorzaak in haar eigen werk besloten ligt. Hoe moet men dit opvatten? Nou, als iets waarvan je zegt: het proberen om te gaan met je Surinaamse moederkultuur en Surinaamse taal is voor het uitdrukken van je ‘binnendiepte’ wellicht beter dan het zich konformeren aan het Nederlands en de Nederlandse kultuur. Het verschijnsel van ‘terug proberen te graven in de moederkultuur is typerend voor meerdere minderheidsdichters. En wat levert zulks op bij Astrid? Neem voor het resultaat bijvoorbeeld haar in het Sranantongo geschreven liedtekst Luku fa mi kondre de na nowtu/Bezie eens de noden van mijn land. Het is toch een der mooiste gezangen van Surinaamse oorsprong, zelfs al kan je wat opmerkingen maken over de manier waarop de winti's (geesten) eraan te pas komen. Kromanti troost Jorka, dat is zowat een alliantie tussen de hemel en de onderwereld! Het gaat niet om kultuurzuiverheid of zoiets, maar de onkunde en de onwennigheid van de nieuwe generatie, die zich openbaren in de omgang met het bestaande kultuurgoed. Geen onlogische zaak: we moeten zoveel (terug)leren. Maar toch, het blijkt resultaten te kunnen geven die men met gebruik van het Nederlands niet haalt. Een kompliment dus! Dat er in zo'n geval met het gebruik van eigen afkomsttaal iets bizonders wordt bereikt bevestigt alweer mijn halve theorie dat men uiteindelijk tot het beste werk komt indien men het zo diep mogelijk in eigen ‘zieletaal’ zoekt. | |
[p. 79] | |
- Julian With. ‘Onze Julian’ ben ik geneigd te zeggen met zijn (De) weerzinwekkende worsteling en nog een viertal andere bundels. Niet kwaad bedoeld, dat ‘onze’. Ik geloof dat Julian een groot probleem heeft. En dat is, denk ik, dat hij als bosneger niet op traditionele manier is opgevoed. Als figuur op een internaat is hij bovendien erg gediskrimineerd, met name door de stadsnegers. Een betreurenswaardig iets: het kolonialisme (in diepere zin: de kolonisatie van de mens) heeft ervoor gezorgd dat rassen (om niet te spreken van mensen binnen één en hetzelfde ras) elkaar, zelfs al hebben ze zelfde kleur, dood kunnen haten. Julian schrijft in het Nederlands, soms in het Engels. Hoe prachtig zou het eigenlijk niet zijn als juist ter ere van onze geweldige bosnegers hij in één der bosnegertalen zich uitte? Of dat hij de enorme kracht van het bos ging uitdragen in literatuur! Voor mij zou hij dan iets heel, heel respektabels doen. Precies zoals sommige Afrikaanse schrijvers vechten, vanuit hun stam, hun dorp, hun negerechte kultuur! Ik ben bang dat ik daarmee moet zeggen dat ik zijn werk niet vind uitblinken. En wat evenwel erger is, ik ben bang dat in zijn geval een minimum aan talent wordt gepaard aan een maximum aan geldingsdrang. Zelden heb ik iemand met zo weinig talent zoveel in Holland zien bereiken. Maar goed, ieder het zijne. Een poging tot schrijven is nooit weg. Talent moet men aanmoedigen, niet frustreren. En eerlijk gezegd verdient hij bewondering voor zijn strijd tegen diskriminatie, dat zeker.
- Charrietje Choennie met Asa, wat Hoop(geving) betekent. Gebruikt veelal het Nederlands, soms haar moedertaal die het Sarnami is, soms het Sranan. Haar grote verdienste ligt in haar strijdvaardigheid. Een goeie feministe. Het viel mij | |
[p. 80] | |
een keertje op hoe haar nivo van ekspressie veel hoger kwam te liggen toen ze in haar moedertaal voordroeg nadat ze al van het Nederlands had gebruik gemaakt. Zoiets is niet verwonderlijk. Het is te hopen dat haar werk een soortgelijke groei doormaakt als dat van Astrid.
- Chitra Gajadin. Was een tijd lang flink op weg met haar Padi voor Batavieren en Van erf tot skai. Is echter geen sterke schrijfpersoonlijkheid en overtuigt, vind ik, niet echt. Schrijft soms in het Sarnami, soms in het Nederlands. Is veel minder temperamentvol dan Choennie maar heeft als pré dat ze minder met de mode van de dag meeloopt. Haar laatste bundel De zon vloeit weg uit mijn ogen (Futile, Rotterdam, 1983) bevestigt wat ik eerder zei: in een veertigtal gedichten ten, waarvan een deel in het Engels is geschreven, beschrijft zij haar ervaringen, met name als Hindustaanse vrouw. Het probleem is dat je veel van zulke ‘powesie’ (en dat beslist niet alleen bij haar) beter zou kunen betitelen als ‘overpeinzingen’. Daarnaast is hèt grote euvel van de bundel het feit dat de meeste (korte) gedichten van haar blijven bij een aanzet tot powesie: je krijgt een paar regels te lezen en je denkt ‘nu komt het’, maar dat wás het. Geen brede uitbouw van powesiegedachten, maar ook géén krachtige, kernachtige samenvatting van een levensgedachte in slechts een paar regels, zoals bijvoorbeeld het Japanse vers dat kent. Zij presteert duidelijk minder dan ze zou kunnen.
- Genti, de dichter/schilder/musicus/graficus (ook al klinkt het allemaal in vergelijking tot de werkelijkheid een tikkeltje overdreven). Heeft een paar prachtigmooie gedichten, ook met (gedeeltelijk) diep-Sranan. Bezit een prachtige stem waarmee ik hem in Utrecht orale gezangen heb horen brengen. Zit nu in een krioro-band. Als voordrachtsman, maar | |
[p. 81] | |
ook als dichter, vind ik hem beter dan bijvoorbeeld Julian With. Niet dat ik Julian niet zou waarderen, tenslotte zoekt die ook z'n weg, maar iemand als Genti is veel minder bekend doordat hij grotendeels in het Sranan schrijft en zijn kracht niet kan overbrengen (dus niet met het gebruik van goed Nederlands kan tonen wat hij in zijn mars heeft). Iemand moet hem helpen z'n werk te bundelen en goed te vertalen, dan ga je zien! Het is een algemeen verschijnsel dat wie geen abn schrijft het minst aan bod komt, zelfs al hoort hij tot de beteren. Ik heb hem - goed - zien voordragen, Afrostijl, met twee machtige drummers. Nu schiet mij ook weer te binnen dat ik zo'n twee jaar terug ook al vond dat zijn teksten in het Nederlands veel zwakker klonken. Geldt haast voor ons allen.
- Paul Middellijn, de man van de bundel Sranan ju son. Ik vind hem als dichter middelmatig tot slecht. Maar opgepast! Iemand kan groeien! Zijn gebruikmaking van een bekend volksthema heeft hem geen windeieren gelegd. Dat thema is: Alonki kon dansi. In het bewuste volksliedje wordt slavinnetje Alonki gemaand te dansen voor de goefeneur. Wat zegt Middellijn? ‘Alonki danst niet meer!’ Terecht, want elk volk dat zich vrij voelt weigert te dansen naar de pijpen van onderdrukkers. Er is trouwens een echt gedicht dat Alonki heet, van Dobru of Slory. Je zou verwachten dat zo'n dichter als Middellijn veel meer met dat volksgegeven, dus powetisch knappe dingen, doet. Het tegendeel is waar. (Het scheldwoord van sommigen tegen echte powesie schijnt l'art pour l'art - kunst om de kunst - te wezen tegenwoordig!) Zijn voordracht is wèl heel goed en sterk gegroeid. Prima! Hij houdt zich ook bezig met druktechnieken. En vooral met muziek. (The Federation of Music, Rotterdam) | |
[p. 82] | |
- Het Aspasja-kollektief. Als voornaamste figuur zit daarin Romeo Grot. Antillianen en Surinamers bij elkaar. Het laat me denken aan het S.A.S.K-kollektief dat men bij Stichting Welsuria ooit had, met Blaw Kepanki (Oscar Kemble) en andere dichters. Helaas kwamen zij nooit verder dan één niet ècht geweldige bundel. (De selektie en keuze van teksten berustte dan ook op toepassing van een marxistisch-leninistisch principe in de literatuur: l'art pour l'art, dus kunst om de kunst (eigenlijk: echte woordkunst!), mag niet, mensbevrijding moet. Nou gaat het om de dwaze toepassing van zo'n principe, zoals zij dat helaas deden. Ze lieten, toen het geld er nog was, in hun onvermogen tot produktie van iets beters, een hoop subsidie ongebruikt naar de staatskas terugvloeien!) Nee, Aspasja probeert tenminste iets te doen, al is het talent daarin niet zo groot. Schrijven hoofdzakelijk in het Nederlands, maar ook in het Papiamento en het Sranan.
- Het Jumpa Raj Guru-kollektief (Den Haag). Schrijft Surinaams-Hindustaans, waartegen iemand als Gangadin eigenlijk bezwaar maakt. Voor zover ik weet is Jit Narain met vijfbundels w.o. Jatne ujjar Joti otane gahra jhalka/Hoe blanker het licht, hoe dieper de blaren, en Dal bhat chatni (waarin ook Nederlandstalige verzen) als enige individuele dichter uit dit kollektief naar voren getreden. Hij is een van de weinigen der nieuwlichters waarvan ik persoonlijk roep: ‘Opletten!’ Zijn hoofdthema: het bestaan als immigrant van Britsindische afkomst, Hindustaan, opnieuw immigrant in Nederland. Gesteld mag worden dat ze, het kollektief dus, van belang zijn omdat ze klaarheid pogen te scheppen omtrent de positie van het Sarnami. Meer nog, ze proberen het Sarnami uit de ergens toch wel verdrukte positie waarin deze taal verkeert te halen. Prima emancipatie! Wellicht kunnen ze in- | |
[p. 83] | |
zicht geven in het Sarnami-vers, al kan ik dat nog niet goed zien doordat ik helaas geen Sarnami spreek/lees en doordat vertalingen neerkomen op het hanteren van Nederlandse taalnormen (powesie type 5). Maar ook een summiere blik leert dat de versbouw zich voornamelijk beperkt tot korte zinnen á la Nederlandse powesie uit een voorbije periode. Maar opgepast! Want het gaat er ook om hoe iets wordt voorgedragen, in kombinatie met de publieke respons.
- Eugène Drenthe. Meeloper met dat goedkope gedoe over onderdrukt zijn als minderheid. Het thema is verdomd belangrijk zou ik zeggen. Maar het gaat om de behandeling ervan. Toch heeft deze middenvijftiger enkele hele mooie gedichten. Wel in het Sranan, hoe kan het anders! De vertaling is helaas nog niet goed. Zie zijn bundel Skuma/Schuim. Na lezing ervan (zie het groene omslag dat doet denken aan een zinkend schip in een schuimende branding) kwam ik tot de konklusie dat het werk mede te lijden had van een vertaalgebrek zoals dat bij velen te konstateren valt, (ook bij mij, heel lang). De titel had moeten zijn: Skuma/Het schuim op de lippen. (Of: schuimbekkend van woede, zoiets.) Hij zou zichzelf als Sranandichter eens goed moeten uitbuiten.
Voorlopig moet ik het hierbij laten. En mensen vergeten met me achterhoofd natuurlijk. Zoals Rellum, de oude, eerbiedwaardige dichter, Sita Parsan, die net als Zapata Renfrum nooit tot een (behoorlijke) bundel is gekomen, Bea Vianen, Jules Niemel en nog een stoet anderen. Het verdient aanbeveling om een grote bundel samen te stellen van het beste van al deze mensen. Het zal zeker de moeite waard zijn om zulks te lezen. Zeker zeker! Daarnaast zou men hun bundels, elk apart, of gegroepeerd, moeten analyseren en evalueren, bijvoorbeeld in een serie kri- | |
[p. 84] | |
tieken die ook ingaan op (de voor één dichter specifieke) thema's. De meest in eigen beheer uitgegeven boeken zijn praktisch niet te krijgen, althans niet via de gewone boekhandel. Op zoek gaan dus, bij welzijnsstichtingen voor Surinamers en zo. Want daar zijn de meeste nog wel verkrijgbaar. Dan kan men zelf oordelen, want daar gaat het uiteindelijk om. Met name het publiek heeft, uiteindelijk, een zeer belangrijke stem in deze. Dat ik van mijn kant weinig of geen demonstratiemateriaal heb aangehaald om het een en ander te illustreren heeft z'n redenen. Wellicht gebeurt zulks elders. Dan zal men zelf ook kunnen konstateren wat góed is aan die powesie. Want dat moet men vooral niet uit het oog verliezen. Ik ben ervan overtuigd dat er meer uit de gehele minderhedenpowesie die we hebben kan komen dan tot nog toe. Dat is geen miskenning van talent maar een erkenning van mogelijkheden. Het is te hopen dat de zwakkere brada's en sisa's, althans íemand daaruit, met een talentensprong ineens naar voren treedt. Ik met mijn kritikastersgezicht maak dan een jubeldubbele hartsprong, ik swéér fo je! |
|