te dragen aan ons, winti-gelovigen. Het maakt niet uit of de opgeschreven taal afkomstig was van een (voorouder)god of een voorouderlijke geest (dus de spirit van een lang geleden gestorven persoon): in beide gevallen ging het om geheimtaal, taal der voorouders, taal(resten) uit de vroegere slavengemeenschappen.
Jammer dat dit ‘voetschrift’ (dus het handschrift dat via de voet werd opgetekend) geen taaltekens (= letters of lettergrepen dan wel beeldschrift) bevatte die onder de negers als een soort nationale of groepstaal een rol kon spelen. Het moet tot een zeer kleine groep sprekers (geheim genootschap?) beperkt zijn gebleven.
De vraag waarom is niet moeilijk te beantwoorden. Wij, negerslaven uit Afrika, mochten niet leren lezen of schrijven. We mochten ook geen eigen godsdienstpraktijken uitoefenen en ook weer niet gekerstend worden. We kenden dus niet het alfabet der blanken en ook geen enkel Afrikaans schrift, tenzij heimelijk overgedragen en daardoor streng gekoppeld aan godsdienstige elementen. Kultuuroverdracht móest dus schriftloos gebeuren.
Pas in 1844 (dus na twee volle eeuwen orale overdracht) mocht officieel slechts het lezen in de negertaal onderwezen worden op de zendingsscholen der E.B.G.
Dat leesonderwijs in de taal die die negerkinderen spraken gebeurde ook weer niet ‘nation-wide’, want het merendeel van die slavenkinderen had sowieso nooit van school gehoord! En de blotevoetkinderen die hun negerbijbelles opbraafden via het leesonderricht kwamen via de wet dus helemaal niet aan schrijven toe (want, aldus het argument van de koloniale regering, ze zouden veel te opstandig worden). Het eigen genoten onderwijs van die machthebbers had ze blijkbaar niet wijs genoeg gemaakt. Afèn!
Zelfs al had men als neger leren lezen en schrijven, dan nog