Het koninkrijk IJmond. Ba Kuku-Ba Buba. Een oraal koningsdrama in vijf bedrijven
(1985)–Edgar Cairo– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Minderheden en kritiekWat hier volgt lijkt op het eerste gezicht het betreden van een zijpad, het is het niet. Het is eerder het verslag van mijn ervaringen in pakweg de afgelopen vijf jaar, maar vooral het laatste jaar. Dat heeft z'n reden. Want met name vorig jaar verscheen er een boek (Lelu!) met een lange inleiding waarin uitgebreid kommentar werd geleverd op wat ik noem ‘de marge-kultuur’ van ons, (Surinaamse) minderheden. Dat is dan iets anders dan gewoon minderhedenkultuur of Surinaamse kultuur in Nederland. We zouden, aldus de kritiek, onszelf steeds maar alléén tonen als mensen die kultureel gezien uit niets anders bestaan dan een soort haatliefde relatie met Holland, waarbij we onze oorspronkelijke kultuur weggooien of onderdrukken. Dát boek was toegespitst op de Surinaamse minderhedenpowesie. Een ander werk verscheen daarna, met weer kritiek, maar dan op het Surinaamse minderhedentoneel. Al die kritiek blijkt hard te zijn aangekomen. Een enkele warhoofdeling, waarvan ik de naam niet zal noemen, zegt dat deze schrijver het allemaal deed om witte voetjes te halen bij de bakra, de blanke. Ja hoor, dat zal wel, hoor. Is zó is 't hoor, en niet anders. Met zulke argumenten helpen we onszelf vooral mijlenver vooruit. De grap wil dat juist díe recensent evenals vele andere ‘Surinamers’, vroeger nooit om zwarte kultuur hebben gegeven. Ik heb bepaalde mensen het nooit voor ons, negers, horen opnemen toen we al in eigen land werden geschopt en vertrapt. Totdat het zwart zijn een bepaald belang kreeg, met name in Nederland. En nu werpt men zich op als beschermkampioen, zonder van diepere oorzaken iets af te weten. Want daar gaat het om, niet om het feit of men licht of donker is van huid. Zwarte kultuur heeft in Nederland een ander gezicht gekregen, dat van de verbroederingskultuur. De poesliviteitsfase van hen die lichtbruin of - in de volksmond - kopergeel waren, en die ons, zwart- | |
[pagina 21]
| |
negers (‘hoe zwarter, hoe verdomder’), schopten is ingetreden. Dankzij de gezamenlijke ervaring van diskriminatie door Hollandse autochtonen (niet alle!) kan de lichtbruine Surinamer de donkerzwarte niet meer diskrimineren. We worden immers allemaal op één hoop gegooid. Ieder van ons, die geen blanke Europeaan is, wordt in principe voor ‘zwart’ aangezien. Dat is prima, zeg ik, voor zover deze situatie leidt tot échte solidariteit. Wij, diepzwarten, vergeten echter niet hoe we door eigen mensen aan bijvoorbeeld loketten of op feestjes (‘zwart is muurbloem, derde keus etc.’) werden gediskrimineerd. We vergeten niet, we vergeven wèl. Persoonlijk denk ik zelfs dat we allemaal van de voorbije situatie kunnen leren. En dat we dus met díe ervaring zielsovertuigend het ware eenheidsfront van de verdrukten kunnen vormen. Maar vergeef me, ik ben cynisch van nature. Want Holland presteert het alweer om mensen, die absoluut niet de ‘hard black experience of historical discrimination’ hebben meegemaakt, tot exponent van de verdrukte zwarten te bombarderen. Juist die groep komt uit naam van zwarten en zwarte kultuur eer opeisen. Maar zoals gesteld: elke positieve daad is meegenomen. Alleen ben ik bang dat wij zelf hardleers zijn, hardhoofdig no m'moer! Uiteraard heeft men het recht èn de plicht om op mijn geuite kritiek in te gaan als Surinamer of Nederlander. Maar dan moet het wel vanuit deskundigheid en kennis van zaken, niet weer die eeuwige ‘emotie’ die - zoals in het geval van die kritikus - leidt tot pure insinuaties. (De kritikus was een niet-blanke Nederlander.) De grap is dat ieder van ons z'n belang heeft te verdedigen. Toen ik iemand vorige zomer vertelde dat er een boek zou verschijnen met kritiek op het minderhedentheater kwam direkt de reaktie: ‘O, het zal wel weer een aanval op Holland zijn.’ De uitspraak kwam van een blanke Nederlander. Als ik net zo bevooroordeeld wil zijn roep ik al gauw: de blanke wil ons klein houden en de niet-blanke minderheder wil de diktatuur van de middelmaat laten voortduren! | |
[pagina 22]
| |
Niemand, maar dan ook niemand, van wie ik reakties op mijn boeken heb gelezen, is op het idee gekomen om te zeggen: ‘Kritiek? Nou, laat ik me oog nemen en eksakt kijken wat er staat. En dan punt voor punt bekijken & beloeren of het inderdaad waar is wat Cairo zegt. In welke mate heeft die vent gelijk of niet?’ In plaats daarvan op z'n minst de terugscheldtoon van de verborgen kakafonie (‘Ik ga die vent eventjes leren!’) Het is duidelijk dat men in onze minderheidskringen - en ook bij de witte bakra die niets van ons weet, maar die ons met neopaternalisme in bescherming wil nemen - nog geen stevige kritiek op het minderhedengebeuren gewend is. Er is ook iets anders. De story gaat zoals zo vaak in onze dagelijkse werkelijkheid niet helemaal op. Nederland kent in het algemeen, wat de witte schrijvers e.a. artiesten aangaat, een bepaald systeem. Dat systeem houdt een zekere selektieprocedure in. Je levert een prestatie en je wordt beoordeeld. Je doet het een tweede keer, wordt opnieuw beoordeeld enz. En je komt steeds hoger op 'n ladder te staan als het goed gaat. Er is dus de drempel van de kritiek, die evaluerend, maar tegelijk korrigerend èn selektief werkt. Er ontstaat duidelijkheid omtrent iemands kwaliteiten. En - de kritici weten, dankzij kennis van hun eigen kultuur - waar ze het over hebben. Ik idealiseer, maar goed! Wie een bekende persoonlijkheid is, als artiest, die moet dan wel degelijk iets van waarde gepresteerd hebben. Er komen analyses van het werk, er worden al of niet rake typeringen gemaakt, gebreken worden aangeduid. Maar, men moet als kritikus zelf ook een bepaalde scholing hebben. Ik denk bijvoorbeeld aan mensen die kunsthistoricus zijn of zo. Wat gebeurt er nu bij ons, minderheden? We vallen, dankzij allerlei ontwikkelingen van de laatste jaren, na veelal tijdenlang bezig te zijn geweest, middenin een stuk belangstelling. De kritiek, de kritici dus, zijn er niet op afgegroeid, om het zo te zeggen. Ze trekken al gauw overdreven konklusies, zowel positieve als negatieve. Maar | |
[pagina 23]
| |
wij zijn ook niet volgroeid, want elk briesje kritiek wordt door ons ervaren als stormwind. De paraplu van de relatieve onbekendheid is boven ons weg komen te vallen. En zoals men weet kan zonlicht ook vernietigend werken. Er zal dus nog veel groei moeten plaatsvinden aan alle kanten. Maar terug naar de kritiek die loskwam op míjn kritiek. En dan nu even over de powesie (als kultuurverschijnsel). Het merkwaardige is dat men alle opmerkingen over gebreken bij diverse gedroomde godheden als pijnlijk ervaart en dat de ogen onmiddellijk worden gesloten voor de wèl getoonde waardering. Die hoeft niet altijd ekspliciet te zijn. Neem Lelu! bijvoorbeeld. Dat ik daarin Johanna Schouten, Michaël Slory en Trefossa rangschik onder de kop ‘Drie grote Sranan-dichters’ schijnt iedereen te zijn ontgaan. De bevooroordeeldheid bij bepaalde mensen is zó sterk, dat wanneer ik zeg dat de orale kultuur een proefschrift waard is, eentje het niet anders kán uitleggen, of Cairo bedoelt natuurlijk weer dat men op zíjn werk moet gaan promoveren... Het enigste wat ik op dit punt beland nog wil zeggen is: niemand is perfekt, schrijvers en dichters dus ook niet, masra Cairo dus helemaal niet! (Ik noem mij trouwens masra vanaf de eerste zelfuitgegeven werken, lang voordat er zoiets was als een ooit uitgereikte Masra-prijs. Lees over de totstandkoming daarvan mijn pikante stukje elders in deze inleiding.) Ik ben een perfektionist, maar niet perfekt. Noch in me werk, noch daarbuiten, hoeft men een heilige te verwachten. Terechte kritiek op mij, daar heb ik vrede mee. Maar nu blijkt allengs toch dat de werkelijk aanwezig zijnde diktatuur van de middelmaat zich niet tot verzenmakers of toneelmensen beperkt. Of... zal ik me vergissen? Het is niet de bedoeling wie dan ook op het hart te trappen, integendeel! Mijn waardering voor alles wat goed is blijft. Maar rotzooi, halfslachtigheid, onkunde en pure leugen, ik zal ze allemaal wegvagen, nee, wegvegen, als één grote sibibusi, de reinigende bui van tropische slagregens. Komende generaties, die buitendien niet be- | |
[pagina 24]
| |
hept zijn met allerlei eigentijdse hebi's van nu, ze zullen dankbaar zijn en zeggen: ‘Aay!, eindelijk iemand die z'n oog nie sluit, die niet als grote kikker in de modder blijft padden en die niet meekwaakt met dat koor dat van geen zingen weet!’ O Afro-Surinaamse nachtegaal, vogel van oerwoudbuiknaveldiepte, kom-zing! Leen me je stem zonder één wisi [kwade magie]! En laat me zingen voor 't hart van me volk, een toon zó zuiver, dat alleen een wáár bevrijde pipel ernaar kan luisteren! Dan zal de oude p'pa, de oude m'ma, de alomoude geest in het paar van de vaderen, toeluisteren met alle adem die gezogen is in de borst der liefdeszangen. Zij zullen zeggen: ‘Aay, aay, ik heb 'n ding gehoord, 't was schoon! Waarlijk, de kracht van onze Winti, díe kracht, ónze Kra, is wezensgroot en onvoorstelbaar vol van grani [grootheid], Ke! ke! ke! ke! Sani de! [Och! och! Tussen hemel en aarde zijn de wonderen niet uitgestorven, geenszins!]’ En er zal leven zijn in hun verbeelding, eeuwen en eeuwenlang. Vruchtbare kreativiteit zal zijn ontketend!
Het probleem is dus dat we te weinig over mensen van groot kaliber beschikken, te weinig mensen van het vereiste nivo hebben die hun vak verstaan. De genoemde zwarte of Surinaamse kritikus (maar ook Nederlandse, blanke) had ik zó te kijk kunnen zetten met een paar aardige fouten. Want niets is zo onthullend als het aantonen van beweringen die niet kloppen omdat ze gewoon, óndanks voor de hand liggende informatie, berusten op het gebrek aan eksaktheid. Men moet zich niet laten betrappen op dingen die een onderzoeker na twintig jaar nogeens hoofdschuddend kan vaststellen. Dat vraagt bepaald niet om achting. En wie zoals die bewuste persoon ook nog zo leuk is om mij het feit dat ik repertoire-toneel wil schrijven te verwijten maakt het wel helemaal mooi. Moeten we dan zoals zo vaak al gebeurt uit zijn op goed- | |
[pagina 25]
| |
kope suksessen? Op eendagsvliegen? Op stukken waar na verloop van tijd absoluut niets meer aan is te ontdekken dan wat modieus gedoe uit de betere minderheidstijden? Kom kom! En wat belangrijker is zijn niet de fouten of foutjes die ieder van ons weleens mag maken. Er heerst een sfeer van het grote beschuldigen: wie kritiek levert slijmt met blanken! (Die bewuste persoon moet dat elders ook maar eens zeggen, hij weet in welk medium ik bedoel!) Zwarte kultuur ís beladen. Minderhedenkultuur en de uitingen daarvan zíjn beladen. Maar de grote mate van gevoeligheid mag niet leiden tot beweringen zonder bewijzen. En het leukste is dat ‘men’ met zulke gevallen aangeeft er niets van te snappen. Mijn in andere inleidingen geuite kritiek had men toch ook kunnen uitleggen als een poging van een auteur om zich van allerlei eenheidsworst onder de minderheden te distantiëren? In ons wereldje komt het meer dan geregeld voor dat een gevorderde niet wordt onderscheiden van een debutant, of erger, dat er geen onderscheid lijkt te bestaan tussen een professioneel en een amateur(tje). Voor iemand met een béétje talent is zo'n klimaat een hopeloze boel, geloof me. Want in een dergelijke situatie als we die nu hebben wil krepel altijd voordansen: de slechtsten willen de beste plaats voor zich opeisen. Nee, ze doen het! Er ontstaat dan een sfeer van achterbaksheid, men dringt zich op & in bij allerlei organisaties, kliekt en ‘regelt’ [begunstigt] zichzelf en vooral vriendjes van hetzelfde nivo. Zíj zullen immers hun mond houden. In plaats van dat het kunstprodukt de maatstaf is voor de beoordeling, hebben we dat wie een grote mond heeft en zich weet voor te dringen in staat wordt gesteld de eerste rang te bezetten. Inderdaad! Niet voor niets voert de overheid in deze een voorwaardenscheppend beleid. Maar voorwaarden... waartoe?! Elke zichzelf (en ook anderen!) respekterende kunstenaar wil duidelijk óók zijn plaats hebben waar hij/zij naar de mate van het aanwezige persoonlijke talent recht op heeft. Indien dat niet gebeurt, of niet snel genoeg, dan krijg je dat men zich tegenover elkaar gaat afzetten. Dat | |
[pagina 26]
| |
gebeurt sowieso: het zijn de mechanismen van de kunst(vernieuwing): men zet zich af tegen voorgangers, een voorgaande generatie, of tegen eigentijdse lieden. Op zich is konkurrentie prima. Maar de regels van het spel moeten dan wel duidelijk liggen. En het resultaat moet navenant zijn. Het (minderheden)kunstwereldje blijft anders een staatje waarin ieder z'n staatsgreepje mag plegen, waarin ieder de titel kan opeisen van koning, koningin, minister enzovoort. Dat men ‘going for minority gold’ niet altijd netjes werkt is niet het probleem, althans voor mij niet. Maar het is netals bij voetbal: de speler die de ander keer op keer sart, bespuugt en tekkels geeft wordt niet bestraft. Het wordt niet of nauwelijks opgemerkt. (Cairo heeft zelfs een soort Salieri, een heraut die overal waar hij komt z'n lofwaardigheid blijkt te hebben afgekondigd!) Maar de klap die pardoes wordt uitgedeeld, die ziet de ‘nobele scheidsrechter’ uiteraard wel! Als schrijver vind ik dat je zelfs indien je getergd wordt jezelf moet beheersen. Maar je moet van je onderhart ook geen moordkuil maken, hoor! De kunst heeft genoeg schitterende polemieken opgeleverd. Alleen moet dat alles aan één eis voldoen: het moet nivo hebben. En dat ontbreekt juist bij de minst getalenteerden. Wat maakt dat de stoelendans met onfrisse dingen wordt gelardeerd. Het grootste probleem van de kritiek op de minderheden is dat men direkt denkt: hij mag me niet, hij vindt me helemaal niet goed. Is nie zo hoor! Middelmaat ís niet slecht, niet op zichzelf. Waarom zijn er de trappen van vergelijking (goed, beter, best)? Omdat onze werkelijkheid aantoont dat je onderscheidingen kunt aanbrengen op basis van kwaliteitsverschillen. De grote Geest schiep de hoge kankantri, maar ook de kleine klere-klere. Elk van ze heeft hun waarde. De kleine plant kan schitterend bloeien, de grote ook, ieder op hun manier. Maar wanneer de kleine met alle macht probeert de grote omver te duwen - en stel dat het lukt - wat dan? Er zijn planten die slechts in leven kunnen blijven enkel dankzij het | |
[pagina 27]
| |
gegeven dat ze in de schaduw van de grote bomen staan; sommige liaansoorten kúnnen niet bestaan zonder dat ze gedragen worden door hoge bomen. Prachtige orchideeën dito. Onnodig te zeggen dat dit alles voor ons mensen ook geldt. Wie dus met beperkt talent op de juiste plaats en vooral de juiste manier funktioneert kan alleen maar achting verwachten. Het deed me dan ook ontzettend pijn toen het eerste eksemplaar van Lelu! gekocht werd door een doodsympathieke brada als Jules Niemel. Hij is nou iemand die van mij alle achting heeft. Hij doet goeie dingen, is op zijn manier kreatief, leeft en handelt positief. Hoe moet je zo iemand nou gaan vertellen wat al je beweegredenen zijn voor zo'n inleiding? Ik hoop dat hij dat nu wel begrijpt, evenals vele anderen. Maar nogmaals: bij voetbal is de matchwinner meteen bekend. Bij tennis klimt men op de ranglijst door een reeks van eclatante overwinningen. In de literatuur moet men het blijkbaar hebben van de schone schijn. En de onwetendheid. Ziedaar de diktatuur der domheden!
Dus verkondig ik algemeen konkluderend maar op mijn beurt: er is in aanleg wel de kwaliteit bij ons aanwezig, maar de scholing is nog niet voldoende. We leren wel, maar met vallen en opstaan. Mijn troost schuilt in het gezegde: familie kijven, familie blijven! (We vechten dus met elkaar, dat mag, als we maar niet erop uit zijn elkaar de grond in te stampen.) Ik merk tot mijn droefenis wel, dat men sommige dingen van een schrijver niet begrijpt, vooral wanneer zijn schrijverstaak samenvalt met die van kritikus en analytikus. Wanneer ik uitspraken over mijn werk doe, en men valt mij daarop aan, dan moet men zichzelf ook afvragen: doet de schrijver geen uitspraken die wij pers, als kritikus, allang hadden moeten doen? Zijn we niet in gebreke gebleven? In het geval van Lelu!: hadden we als pers niet twintig jaar de tijd om, | |
[pagina 28]
| |
voordat de auteur er zelf aan begon, inzicht in zijn powesie te tonen? Niet zozeer om hem, maar om die zwarte kultuur in het werk? Spreekt hij niet terecht vanuit een gevoel dat er gebrek is aan erkenning? Verwijten we hem niet z'n heil bij de blanke te zoeken, terwijl we als zwarte zijn (powesie-)werk altijd links hebben laten liggen? Al deze vragen gelden ook voor de toneelsituatie van nu. Ik hoef niet alles te verklappen, maar de eer die blanken mij dezerdagen (terecht!) hebben gegeven (en die ik met grote verlegenheid aksepteerde), díe eer heeft geen enkele neger me ooit gegeven! Laat ik dat hardop en glashard vertellen! Want wij, zwarten, kunnen elkaar geen eer aandoen. We zijn hoogstens heel lief tegenover elkaar. In een dergelijke situatie is het begrijpelijk dat - terechte! - kritiek ervaren wordt als een aanslag, als een poging tot vernederen. Van mij mag men dus alles zeggen, als het maar oprecht is, en daar schuilt de crux. Want meestal is onze kritiek nergens anders op gebaseerd dan op het loslaten van (vuile) emoties, een échte poging tot brokosaka, neerhalen. Ik doe daar niet aan mee. Maar, ik sjoemelsjoemel dus óók niet!
Tenslotte nog een kleine agers'tori, een parabel. Een vrouw van het type dat zó weggelopen kon zijn uit één van de erfhuisjes aan de Saramaccastraat kwam een keertje aangerend bij d'r huis, net een sapakara [roofhagedis] achter een muisje aan! ‘Wat ren je zo meisje?’ vraagt haar konkubijn. ‘Luister hier, neem een mes, nee, een houwer, en ga buurman fo me doodkappen!’ ‘Fo waarom?’ ‘Want die m'mapima-kerel van hiernaast moet dood!’ ‘Fo wáárom?’ ‘Hij'ft gezegd: me billen zijn zo groot als zoutvleesvaten! Hij'ft me beledigd! Ik rampeneer die m'mapima!’ Toen stond die vrijer van haar op en sprak met grote kalmte: ‘Wacht | |
[pagina 29]
| |
even meisje, waarom reageer je zo? Is je bil dan niet groot? Zijn die twee billemoten van je dan niet ieder zo groot als de helft van Goslar [een gezonken schip in de Sur.-rivier]? Heeft hij dan niet de waarheid gezegd? Moet ik daarom de gevangenis ingaan? Om jóuw valse trots, jóuw gekrenktheid, no? Wel luister me schat, als buurman had gezegd: je hebt geen borsten, dan had ik een houten deurbalk genomen en z'n nek voor 'em gebroken, want dan jokte hij. Maar nu hij de waarheid heeft gezegd... je kijkt te weinig naar dat kompliment dat schuilt in de rest van jezelf: is jóuw onzekerheid moveert je! Weet je wat... la' we zoutvlees eten vandaag, hoor!’ Einde van de agers'tori!Ga naar eind+ |
|