Njoentenkrioro / kind van een nieuw getij
Bijna een klisjee, en toch merkwaardig genoeg: alweer die herhaling van het inmiddels bekende (Cairojaanse) tema van deze bundel: de band met het verleden. Nu wordt een afstand afgelegd, niet naar het verleden (tijd) maar naar de kust, de zee (geografische ruimte). Dankzij èn ondanks die bestaande of geschapen ruimte, ontstaat een band met een gebeurtenis, een persoon, of een groep personen. (Zie de vorige gedichten). Als het ware wordt in deze powesie steeds een cirkel getrokken. Een bepaald punt wordt door de dichter gekozen als uitgangspunt. Dan komt daartegenover een ander punt te staan. Op die manier ontstaat een soort spanningsveld tussen punt A en punt B.
Dit gedicht is in een bizonder lyrisch soort Sranan Tongo geschreven. Het is duidelijk van Europese invloed, iets wat Cairo niet schuwt, maar wat hij niet steeds en op de eerste plaats gebruikt. Meestal werden in de vijftiger jaren (en eerder) dit soort gedichten gemaakt om te laten zien dat men ‘echte’ gedichten kon maken. Deze waren natuurlijk vol met Europese powesiebeginselen, liefst uit de klassieke tijd. Eigen orale traditie met niet-westerse inhoud en vorm bestond natuurlijk wel, maar 't had geen bestaansrecht als ‘powesie’.
Let op de vertaling van: mi anga joe prakseri ben de toe. (Jouw en mijn gedachten waren tweeërlei). Dit is vertaald met verscheiden: verschillen èn gescheiden.