A nowtoe foe mi ai/In de nood van het aangezicht(1980)–Edgar Cairo– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] De belaagde mens de maan, zij snelde mij voorbij! de tijd die ik waarnam, was anders. de nacht wist ook niet hoe 't kwam dat mijn hart als een krater scheen. en in het rood van bloedlichamen die de geest gestalte geven in de paden van wat stromen kan, bloeide een woud op, in haastige tijdsdrift! wat lichaam was sidderde rijp van de aanwas, zo diep dat de huiden der wezens stuk sprongen door drang! gedachten, ze drongen tot over de boord van 't verstand! en de luchten, zij sprongen ineen in het schreeuwende gat! en het oog lag wentelend de verten te verkennen. dan snelde maan voorbij, gloed van het witte licht der witte nacht! de wolken, zij spuugden mijn voorgeslacht uit, in hersens; en in het aangezicht der vaderen lag ik geketend. de morgen, toen zij aanbrak uit de rug van wouden die oneindig overeind hadden gestaan, en hierheen vlood, in 't licht uit mijne open ogen... ik werd een kind van blijdschap, heelhuids van mijn angst genezen. de wereld, gereed om op krukken te gaan. de zon, uit het rood van mijn bloed gerezen. Vorige Volgende