De powesie van powesie
en wees gedicht, o powesie!
o powesie, wees een gedicht,
gedicht, wees meer dan powesie!
het nieuwe lied had niet de klank
hoe kon de klank zichzelf zijn?
wanneer vinden wij een huis,
zonder het ongemak van ruimte
die aan huis èn zang ontbreekt
in taal & plaats & tijd &...
een teerling heb ik uitgeworpen
en in mijn tong beet ik, nog voor
ik schreeuwde om de strijd!
ik at de as van een oud vuur
uit kolen die orakeltaal te zeggen
binnen de brandhaard van mijn adem!
de spraak gaat als een hand: zij
brouwt de priesterlijke wateren
en wast in rituelen schaamte henen,
om schande die geworteld en geketend
kleeft aan de kindskinderen die nu
de tijden in zich dragen van verledens!
en om de powesie uit powesie
tot een gedicht te laten zingen
in de schreeuw van heel mijn hersenen,
was ik mij in de vloed van woorden
zonder einde, mijn begin:
voor de kracht van de geest
in dit lichaam!, krachtiger dan
bewustzijn, geesteslichaam!
NB. De eerste strofe wordt gezongen De laatste strofe is een uiting van winti, een soort bezieling door een Kracht, een Geest of Godheid; de woorden worden geschreeuwd.