De worstelstrijd der Transvalers
(1882)–Frans Lion Cachet– Auteursrechtvrij
[pagina 550]
| |
V. Ingogo.De dagen, die onmiddellijk op het gevecht aan Langnek volgden, maakten de Boeren zich ten nutte, door hunne stellingen aldaar zooveel mogelijk in staat van verdediging te brengen. Intusschen werd bericht ontvangen dat er versterkingen voor Colley, van Pieter-Maritzburg, in aantocht waren. Joubert belegde nu een krijgsraad, waarin besloten werd, te trachten die troepen te beletten zich met Colleys hoofdmacht te vereenigen, en, zoo mogelijk, de wagens met proviand en ammunitie, buit te maken. Hiertoe moest ‘Vecht-Generaal’ Nicolaas Smit, aan het hoofd van eene kleine macht, oogenblikkelijk het Drakengebergte aftrekken. Deze expeditie was hoogst moeielijk. Om de naderende troepen te kunnen keeren, zou Smit een sterk punt moeten bezetten, tusschen Newcastle en Biggarsberg, of wel op Biggarsberg zelf, terwijl de convooien, van Newcastle komende, tusschen die plaats en Mount-Prospect zouden moeten worden genomen. Doch de groote weg naar Newcastle werd door Colley bezet gehouden, en uit zijn kamp aan Mount-Prospect zoowel als door fort Amiel, bij Newcastle, bestreken. Om dus, ongehinderd, den grooten weg tusschen deze laatste plaats en Biggarsberg te kunnen bereiken, zou Smit een wijden omweg moeten maken naar het Zuiden, of anders langs Drakensberg, links van Colleys kamp, een punt ten Zuiden van Newcastle moeten trachten te bezetten. Tot dit laatste werd besloten, en Zaterdag, 5 Februari 1881, aanvaardde Smit, aan het hoofd van slechts 205 Boeren te paard, zijn moeielijken tocht. Van behoorlijke wegen is in het Drakengebergte, dat zich hier meer dan 2000 voeten omhoog verheft, geen sprake. Slechts vindt men hier en daar, langs de helling van het gebergte, voetpaden, die nu eens langs een steilen afgrond, dan weer door dichtbegroeide kloven of snelvlietende stroomen leiden, en zelden berijdbaar zijn. Deze paden waren thans bovendien, door de aanhoudende regens, op vele plaatsen geheel verspoeld, zoodat Smit en zijne mannen nauwelijks hun weg konden vervolgen. Ook werden er spoedig een aantal paarden ‘flauw’, wier ruiters dan moesten achter- | |
[pagina 551]
| |
blijven. Met veel moeite gelukte het Smit echter, Dinsdag 8 Februari, met nog 160 man van de 205, waaruit zijn macht bestond, een punt te bereiken, aan de Ingogo-rivier, tusschen Colleys kamp en Newcastle, dat hij meende te kunnen bezetten. Hier stootte hij echter op Colley, die van zijne bewegingen onderricht, in den morgen, met 5 compagnieën infanterie, 31 ruiters en 4 stukken geschut, was uitgetrokken, om de convooien, die van Newcastle verwacht werden, tegen eenen mogelijken aanval der Boeren te beschermen. Smit had zich gemakkelijk kunnen terug trekken, doch aanvaardde, zonder aarzelen den slag, die hem door Colley werd aangeboden. Andermaal werden de Boeren nu in een doodelijken kampstrijd met de Engelschen gewikkeld. Het terrein en alle andere krijgsomstandigheden waren geheel in Colleys voordeel. Twee stukken geschut geplaatst hebbende op een heuvel aan gene zijde van den Ingogo, trok hij met zijne beide andere kanonnen over die rivier, om de hoogte te bezetten op welke Smit reeds het oog geslagen had. Nog eenige oogenblikken, en het zou hem ook gelukt zijn, doch de Boeren, moede en afgemat als zij waren van den zwaren tocht door de kloven van het Drakengebergte, stormden moedig op de hoogte los en vermeesterden het betwiste punt. Nu opende Colley een moorddadig kanonvuur op het centrum der kleine Boerenmacht, terwijl zijn scherpschutters en ruiters, hunne flanken met vernietiging bedreigden. De Boeren, waaronder zich weer vele jonge menschen bevonden, streden alsof zij in den oorlog grijs geworden waren en richtten, zoowel om het kanonvuur tot zwijgen te brengen als in de hoop om de kanonnen te vermeesteren, hunne schoten vooral op de kanonniers, zoodat Colley eindelijk bijna geen man overbleef om de stukken te bedienen. Het gevecht duurde van ruim elf uur in den morgen tot 's avonds zeven, toen de Engelsche generaal den strijd staakte, en, door de invallende duisternis begunstigd, onder een geweldigen donderstorm, den aftocht blies. Smit en zijne dapperen brachten een niet te beschrijven nacht door, en toen eindelijk de regen bedaarde, en het slagveld door de eerste stralen der zon verlicht werd, zagen de Boeren eerst dat de vijand gevlucht was, met achterlating van zijne gewonden en dooden, schoon de kanonnen waren medegevoerd. Andermaal had een handvol Boeren, een besliste overwinning op de Engelsche troepen behaald.
Colleys verlies was zeer hevig: 4 officieren en 61 minderen werden gedood, 3 officieren en 163 man gewond. Een ander officier, die zich dien dag bijzonder had onderscheiden, verdronk bij den nachtelijken over- | |
[pagina 552]
| |
tocht over den gezwollen Ingogo. De gewonden, die op onmenschelijke wijze, den ganschen nacht aan het verschrikkelijk weder blootgesteld, geheel hulpeloos waren achtergelaten, werden den volgenden morgen, onder parlementaire vlag afgehaaldGa naar voetnoot1) en de dooden op het slagveld begraven. De Engelsche soldaten hadden dapper genoeg gestreden, doch de zaak waarvoor zij in het vuur gebracht werden, was te onrechtvaardig om te kunnen zegevieren. Hiervoor had het ministerie in Engeland echter vooralsnog geen oog, en in plaats van een boetedag uit te schrijven, wegens het bloed, dat reeds in dezen oorlog vergoten was, werden er haastig meer troepen afgezonden, om de nederlaag, die de Britsche wapenen weer van de hand der Transvalers geleden hadden, te wreken en, zoo mogelijk, de Boeren te vernielen. De bloedschuld, die Engeland op zich laadde, was, ook na den slag aan den Ingogo, nog niet groot genoeg.
Het verlies der Boeren was zeer gering in vergelijking met dat der Engelschen, doch veel smartelijker. Acht dappere Transvalers waren gesneuveld en onderscheidene gewond. Joubert, die van de Langnek-hoogten het gevecht had opgemerkt en Smit ter hulpe gesneld was, arriveerde met zijn versterking, tegen den morgen op het slagveld, waar de Engelschen hunne dooden begroeven en de Boeren hun bandelier, voor rekening van het Britsche gouvernement, met patronen vulden. Vermeenende dat Colley de kanonnen in de rivier had laten werpen, liet hij daar onderzoek naar doen, door geoefende zwemmers, doch natuurlijk tevergeefs. Slechts een kanonwagen kon als trofee naar het laager op Drakensberg worden medegevoerd. Generaal Smit vertrok daarop met 400 man naar den Biggarsberg, om de passen te bezetten, die de troepen, welke aan het komen waren, moesten doortrekken, en Joubert keerde naar Langnek terug. Ook deze overwinning op de Engelschen behaald, werd door de Regeering en het Volk, met dank aan de strijders, toch niet aan menschelijke kracht, maar weer aan den zegen Gods toegeschreven. En hier zeiden de strijders zelven, van harte, Amen op. |
|