De worstelstrijd der Transvalers
(1882)–Frans Lion Cachet– AuteursrechtvrijII. Bronkhorstspruit.Onmiddellijk nadat de Regeering het bewind weer aanvaard had, werd daarvan officieel kennisGa naar voetnoot1) gegeven aan Lanyon, altijd nog in de verwachting, dat de Engelschen, om bloedvergieten te voorkomen, zich nu zouden terugtrekken. De proclamatie der Regeering werd echter door Lanyon met een andere beantwoord, waarbij ‘alle onderdanen der Koningin werden opgeroepen om den opstand, die was uitgebroken, te helpen onderdrukken.’ Reeds eenige dagen te voren hadden de militaire autoriteiten last ontvangen, hoe zij zich tegenover de ‘opstandelingen’ hadden te gedragen, en nu werd den opperbevelhebber der Engelsche troepen, in Transvaal, openlijk opgedragen, om de Boeren met den sterken arm tot onderwerping te brengen. Hiertoe moest vooreerst de beschikbare krijgsmacht zooveel mogelijk te zamen getrokken worden. Om dit te beletten, en vooral om te verhinderen, dat een sterke afdeeling van het 94ste regiment, die zich op marsch bevond van Lijdenburg naar Pretoria, zich met de hoofdmacht vereenigde, werd nu aan commandant Frans Joubert, met ongeveer driehonderd Boeren onder zijn bevel, door den commandant-generaal opgedragen zich in de richting van Pretoria te begeven.
De Engelsche troepen, 248 man en 9 officieren sterk, onder bevel van kolonel Anstruther, verlieten Lijdenburg op Zondag, den 5 December, en bereikten Nazareth (of Middelburg) iets meer dan een week later. Van deze plaats werd de marsch voortgezet naar Pretoria. Nog te Nazareth zijnde was Anstruther gewaarschuwd, dat de Boeren hem den pas zouden kunnen afsnijden, doch het bloote denkbeeld, dat | |
[pagina 536]
| |
dezen het zouden durven wagen, geregelde Britsche troepen in het open veld aan te vallen, werd door den dapperen kolonel als dwaas verworpen. Aan de andere zijde van Olifantsrivier gekomen, werd hem echter door een Kaffer medegedeeld, dat de Boeren in de nabijheid waren, en begon hij er toch over te denken, om zijn lang convooi wat in te korten, 's nachts een laager te vormen en zich op een mogelijken, schoon dan onwaarschijnlijken, aanval bereid te houden. Nabij Bronkhorstspruit, 30 mijlen van Pretoria, gekomen, kreeg het muziekcorps, dat de troepen vergezelde, zelfs bevel om nog één stuk te spelen en dan de muziekinstrumenten te verwisselen voor het geweer, ter verdere versterking der beschikbare macht. Vóór dat laatste stuk echter kon worden uitgespeeld, waren de troepen reeds met groot verlies, door de Boeren in hun marsch gestuit.
Commandant Frans Joubert, volkomen met het terrein bekend en van de nadering der soldaten bewust, kon de plaats van aanval naar goedvinden bepalen. Zijne manschappen achter een lagen heuvel verborgen houdende, liet hij de Engelschen naderen tot op ongeveer 300 schreden, zonder door hen bemerkt te worden. Nu zond hij een parlementair, Paul de Beer, tot kolonel Anstruther met een schrijven van den commandant-generaal ‘dat de Regeering der Zuid-Afrikaansche Republiek haar zetel te Heidelberg gevestigd had; dat een diplomatieke afgezant met dépêches naar Lanyon gezonden was; dat het nog onzeker was of de oorlog was uitgebarsten, doch dat intusschen geen voorwaartsche beweging van troepen kon toegelaten worden. En verder, dat elke verdere beweging der troepen als een oorlogsverklaring zou worden beschouwd, waarvan de verantwoordelijkheid op de schouders van den kolonel zou rusten.’ De Beer, met de parlementaire vlag in de hand, reed de troepen tegemoet tot op honderd schreden en riep toen, driemaal in het Engelsch en driemaal in het Hollandsch, ‘dat zoo iemand met hem wilde spreken, die nu komen moest’. Daar De Beer weigerde om den Engelschen onderofficier, die hem tegemoet werd gezonden, naar de troepen te volgen maar alleen met den kolonel zelven wilde spreken, ontmoette deze hem op vijftig schreden buiten zijn linie, waar hij de dépêche in ontvangst nam en las. Op den eisch van Joubert gaf Anstruther het eenige antwoord, dat van den krijgsman verwacht kon worden: ‘Ik heb orders om naar Pretoria te gaan, en ga naar Pretoria; Doet wat gij wilt’, welk antwoord, tot | |
[pagina 537]
| |
drie malen herhaald, door De Beer aan zijn commandant teruggebracht werd. Weinige minuten later waren de Boeren met de Engelsche soldaten in een doodelijken kamp gewikkeld.
Terwijl de troepen in der haast van eenige wagens een laager trachtten te vormen, en zich verder in slagorde stelden, liet Frans Joubert zijne mannen, op een korten draf te paard, den vijand naderen tot op een afstand van 200 schreden, en daarna, met achterlating der paarden, al schietende, storm loopen tot op ruim 100 schreden. De Engelschen verdedigden zich dapper, doch konden het doodelijke vuur der Boeren niet wederstaan. Ziende hoe zijne officieren en manschappen rondom hem vielen, gaf kolonel Anstruther, zelf doodelijk gekwetst, bevel om de shako's omhoog te werpen en met de zakdoeken te zwaaien, als teeken van overgave, waarop de Boeren het schieten staakten. Binnen 10 minuten nadat het eerste schot gevallen was, hadden de Boeren de overwinning behaald.
En welk een overwinning! Van hunne zijde waren 2 man gedood en 5 gewond, terwijl het verlies der Engelschen bedroeg, aan dooden, 3 officieren en 62 man, en aan gewonden, behalve den bevelhebber zelven, 1 officier en 90 minderen, en, helaas! eene vrouw. Acht en twintig wagens met ammunitie en krijgsbehoeften, benevens een groot aantal geweren en andere wapenen, vielen den Boeren in handenGa naar voetnoot1). Voor de tweede maal, binnen weinige dagen, had nu een Britsch bevelhebber zijn vlag gestreken en zich, na korten strijd, met een aanmerkelijke macht aan een eenvoudigen Boeren-commandant overgegeven. Andermaal hadden de Boeren, voor elke patroon, door hen verschoten, een patroontasch vol, buitgemaakt, en geweren genoeg, van het beste maaksel, om ieder, die geen wapen had, als uit 's vijands tuighuis te kunnen voorzien. En krachtig was het gebleken, dat de Transvalers wel degelijk tegen Engelsche soldaten waren opgewassen; - dat zij, zoomin vreesden de Engelsche troepen in het open veld aan te tasten, | |
[pagina 538]
| |
als hen onder de bommen en granaten, uit versterkte plaatsen te verdrijven. Van lafheid zou geen Engelschman hen voortaan durven beschuldigen.
Het gedrag der Boeren, na den strijd, was insgelijks voorbeeldig. Hadden zij, toen het kantoor te Potchefstroom was ingenomen, de ‘rooibaaitjes’ beklaagd, die gevallen waren, in een strijd, die hen niet aanging, nu gaven zij vooral hun smart te kennen, dat er een vrouw, door hunne kogels gewond was. Wat er voor de gewonden gedaan kon worden geschiedde, en zelfs werd naar Pretoria gezonden om militaire geneeskundige hulp. Engelschen zijn over het algemeen weinig demonstratief, doch kolonel Anstruther, die weinige dagen later aan zijne wonden overleed, was zoo getroffen door de edele wijze, waarop Joubert gestreden had en zich tegenover de overwonnenen gedroeg, dat hij hem zijn wapenkistje met wapens vereerde, en hartelijk afscheid van hem nam. Iets dergelijks is zeker zelden op een slagveld gezien. |
|