De worstelstrijd der Transvalers
(1882)–Frans Lion Cachet– Auteursrechtvrij
[pagina 529]
| |
de overwinning op Dingaan behaald was aan Bloedrivier, en die sedert, kerkelijk en burgerlijk, als bid- en dankdag vastgesteld was. Niet gezocht, maar door bijzondere besturing, zou juist op dien dag de vlag der Republiek, voor drie en een half jaar door schendige hand neergehaald, maar onder het Volk als een onvervreemdbaar goed bewaard, weer worden geheschen. Op dien dag, ongeveer vijf uur in den namiddag, vond dit op plechtige wijze plaats. De Regeering, warsch van eenig onnoodig machtsvertoon, liet den landdrost van Heidelberg, per missive, den sleutel van het Gouvernementskantoor vragen, waarop de landdrostklerk Nabal, die in zijn plaats ageerde, ‘bukkende voor de overmacht’, dien aanwees en de Regeering bezit nam van het Kantoor. Oogenblikkelijk hierop werd de vlag geheschen, de proclamatie werd voorgelezen, en de Regeering der Republiek was in haar waardigheid hersteld.
Onder de mannen, die, met een niet te bedwingen traan in het oog, de dierbare vlag begroetten, bevond zich ook onze bekende Boer, - hij, wiens lotgevallen, van zijn trek uit de Kolonie tot den uittocht uit Natal, wij hebben gadegeslagen. Zijn haar is vergrijsd, zijn voorhoofd gerimpeld, zijn krachtige gestalte eenigszins gebogen, maar overigens is de oude Voortrekker weinig veranderd sedert wij hem, op Drakensberg gezeten, dien smartelijken blik op Natal zagen werpen. Toch kan men hem aanzien, hoeveel hij in den laatsten tijd geleden heeft.... Het was hem niet onvoorspoedig gegaan, sedert hij zich eerst in het Lijdenburgsche, daarna aan Zoutpansberg, en eindelijk op het Hoogeveld, aan Vaal-rivier, gevestigd had. Wel hadden de Kaffers eenmaal zijn huis, ‘boven zijn hoofd’ in brand gestoken, en meermalen zijn vee geroofd; wel was hij, op het commando, dat Potgieters dood moest wreken, door een assegaai in den schouder getroffen, en leed hij soms nog smartelijk aan de niet geheel genezen wonde; wel had hij moeten trekken van plaats tot plaats, eer hij een rustige woning gevonden had, doch hij mocht nu, aan den avond van zijn leven, toch getuigen, dat hij rijkelijk gezegend was geworden, in zijn tweede vaderland. Als ouderling in de Kerk, als lid van den Volksraad, als commandant van zijn district, had hij Land en Volk jaren lang mogen dienen; zijne bezittingen waren vermeerderd; zijne kinderen waren wel gevestigd, en tot in het vierde gelid had hij zijn geslacht mogen aanschouwen. Geëerd en geacht, scheen het, dat hij zijn laatste dagen in rust en vrede zou kunnen slijten, toen de moeielijkheden met de Burgers- | |
[pagina 530]
| |
regeering ontstonden, en, ten laatste, de Transvaal geannexeerd werd. Hij was, na de proclamatie van Shepstone, terstond naar Pretoria gesneld, om zich in persoon van den staat van zaken te overtuigen, en had dáár, met een gevoel aan afgrijzen grenzende, de Engelsche vlag zien fladderen voor Sheptones woning.... Zou die gehate vlag hem dan altijd vervolgen....? Was er geen ontkomen aan de Engelsche Regeering?.... Oud als hij was, had hij toen reeds naar het geweer gegrepen, en niet dan met moeite had men hem kunnen overreden, om kalm den uitslag der zending naar Engeland te verbeiden. ‘Wat zending,’ had hij geantwoord, ‘ik heb te veel ondervinding van de Engelsche Regeering om iets goeds voor ons, Boeren, van haar te verwachten.’ Elke Volksbijeenkomst had hij sedert als Voorman bijgewoond, en er altijd sterker op aangedrongen, dat de Regeering hare werkzaamheden moest hervatten en de onafhankelijkheid der Republiek, met den sterken arm, handhaven. En toen het scheen, alsof het zóóver nooit zou komen, en de vrees hem begon te bekruipen, dat de Engelsche vlag, ten slotte, over Transvaal zou blijven waaien, had hij zijne wagens laten in orde brengen, om te trekken naar het meer N'Gami, naar Damara-land, naar de Westkust, naar eene plek waar dan ook, daar hij buiten het bereik der Engelsche vlag, zijn veelbewogen leven zou kunnen eindig en En nu.... was het werkelijkheid of een droom ?.... Dáár woei de vlag der Republiek, het vierkleurig dundoek, weer vrij en fier, over het vrije Volk, en zoo even had hij de proclamatie gehoord, die aan vriend en vijand verkondigde, dat de Regeering, in het vertrouwen op God, hare werkzaamheden had hervat. Een onuitsprekelijk gevoel van dankbaarheid vervult zijne ziel, en in dat gevoel wijdt hij zich bij vernieuwing, aan Land en Volk. De Regeering kan over zijn persoon èn goed beschikken: zijne zonen zullen op zijne kosten uittrekken, om die vlag te beschermen; zijne dochters zullen teerkost bereiden voor de dapperen, die naar de grenzen moeten trekken. En hij zelf kan ook het geweer nog hanteeren. Doch,... niet in eigen kracht ligt zijn vertrouwen, en onwillekeurig slaat hij, te midden van de juichkreten, die rondom hem opgaan, het oog omhoog en bidt: om den zegen Gods, over de nu herstelde Zuid-Afrikaansche Republiek. |
|