zich zouden verzetten, met den sterken arm zou trachten te dwingen. Zoo zou er op honderd plaatsen tegelijk beroering ontstaan, en daardoor de krachten der Boeren verdeeld, en gemeenschappelijk handelen bemoeilijkt, indien niet verijdeld, worden. Het werd dus noodig om terstond eendrachtig op te treden, en het Engelsch bestuur te doen verstaan, ‘dat men wel belasting wilde betalen, doch alleen aan de wettige Regeering, óf, aan het tegenwoordig bestuur, onder protest.’ Dit gaf in Potchefstroom terstond aanleiding tot dadelijkheden.
Een 130 burgers aldaar begaven zich, in October 1880, tot hun landdrost en overhandigden hem een verklaring ‘dat zij bereid waren de van hen gevorderde betalingen te doen maar onder uitdrukkelijke voorwaarde, dat op de quitanties duidelijk vermeld zou worden, dat de gelden betaald werden onderprotest, en dat de landdrost die gelden in verzekerde bewaring zou houden, om later, aan hen, of aan het Gouvernement, dat zij als wettig geconstitueerd zouden erkennen, te worden terugbetaald.’ Dit werd door den landdrost geweigerd, en eenige dagen later werd zekere P. Bezuidenhout gedagvaard, ter betaling van £ 27 achterstallige belasting. Bezuidenhout verklaarde zich gewillig om zijn belasting te betalen, doch alleen onder protest, waarop de landdrost zijn wagen in beslag liet nemen, om dien, bij executie, ten behoeve van het Engelsche Gouvernement, voor de belasting en kosten te laten verkoopen. Hiertegen kwamen de burgers, vooral uit de wijk Schoonspruit, in verzet, en toen de dag der verkooping, 11 November 1880, aanbrak, waren er een aantal Boeren met hun Voorman, commandant P. Cronjé, op het marktplein te Potchefstroom tegenwoordig, om de verkooping van den wagen te beletten. Wel klom de baljuw op den wagen om ‘in naam der Koningin’ aan zijn last te voldoen, doch hij werd in den kortst mogelijken tijd, en niet op de zachtste wijze van den wagen verwijderd, die nu, onder luid gejuich, door rappe handen werd weggevoerd tot aan het einde der straat, waar een span ossen gereed stond, om het voertuig naar de woonplaats van den wettigen eigenaar terug te brengen.
Deze betrekkelijk geringe zaak werd door de Engelschen, en het Engelsche bestuur in Transvaal, ten ernstigste opgenomen: ‘Het was open rebellie, waaraan Cronjé, Bezuidenhout en hunne saamgezworenen zich hadden schuldig gemaakt, en de belhamels moesten voorbeeldig gestraft worden.’ De landdrost ontving orders om Cronjé en Bezuidenhout te arresteeren, terwijl te gelijker tijd 400 soldaten naar Potchefstroom gezonden werden, om, evenals in 1815, toen Frederik Bezuidenhout ge-