De worstelstrijd der Transvalers
(1882)–Frans Lion Cachet– AuteursrechtvrijIII. De tweede deputatie.Van al hetgeen op Doornfontein geschied was werd aan Shepstone, namens het Volkscomité, kennis gegeven en zelfs werd, nu het ook hem moest zijn gebleken, dat het Volk tegen de annexatie was, zijn medewerking verzocht om het gewenschte doel te bereiken. Meenende dat Sir Bartle Frere, de Gouverneur der Kaapkolonie en H.M. Hooge Commissaris, als hij, met al de omstandigheden, waaronder de annexatie | |
[pagina 496]
| |
had plaats gevonden, en den onwil van het Volk om er onder te berusten bekend zou zijn, bij den minister zou aandringen op herstel van het onrecht den Transvalers aangedaan, verzocht de deputatie Shepstone om een introductie aan den Hoogen Commissaris, dien men, op de reize naar Engeland, te Kaapstad wilde bezoeken. Zoo goed mogelijk voorzien van alles wat tot het slagen der zending zou kunnen dienen, verliet de deputatie Transvaal, in het laatst van Mei, en bereikte weinge weken later de Kaapstad.
Hier wachtte haar de eerste teleurstelling. Sir Bartle Frère was buitengemeen vriendelijk en voorkomend; ‘wenschte alles te hooren wat de deputatie te zeggen had; was er zeker van dat H.M. Gouvernement de belangen der Boeren op het hart droeg; en was persoonlijk bereid om de Transvaal naar zijn beste vermogen te dienen.’ Doch ..... ééne zaak kon hij niet doen. Hij ‘kon den minister niet aanraden de annexatie te vernietigen en dan ..... als de heeren Kruger en Joubert eens wilden rondzien in de Kaapkolonie hoe goed het daar ging; - eens een Parlementszitting wilden bijwonen en opmerken hoeveel macht en invloed de Afrikaners in de regeering hadden; als ze, vooral ook in Engeland, de oogen eens goed wilden opendoen, en opmerken hoe rijk én machtig én groot Engeland was, en dan verstaan dat de Transvalers, onder de Britsche vlag, aan al dien rijkdom én macht én grootheid deel zouden hebben, dan zouden zij, de heeren van de deputatie, - knappe mannen, die zij waren, mannen die hem, den Hoogen Commissaris, nog veel goeden raad zouden kunnen geven, in het besturen van het land - ook overtuigd zijn, dat de annexatie niet vernietigd kon worden, vooral in het belang der Transvalers zelven, en zouden zij hunne landgenooten hiervan gemakkelijk kunnen overtuigen.’ ‘Onder de Engelsche vlag zult gij alles hebben wat gij begeeren kunt’, zeide Sir Bartle, als slotsom zijner redeneering, ‘en die vlag blijft over het land waaien’. ‘Over het land, misschien’, antwoordde Piet Joubert, ‘over het Volk, nooit; dan liever de wildernis in’. En daarmede scheidde men.
De deputatie in Engeland aangekomen, richtte, den 10den Juli 1878, een schrijven aan Sir M.E. Hicks Beach, die Lord Carnarvon, als Minister van Koloniën was opgevolgd, waarin het doel van hare zending uitvoerig en degelijk werd uiteengezet, met bijvoeging van de noodige documenten ter toelichting en staving van hetgeen werd aangevoerd. Hierop werd den 6 Augustus door den minister geantwoord: ‘Het verwonderde hem | |
[pagina 497]
| |
waarlijk dat de deputatie terugkwam op een zaak, die als geheel afgehandeld moest beschouwd worden. Zijn voorganger, Lord Carnarvon, had het toch duidelijk genoeg uitgesproken, dat de annexatie nooit vernietigd kon worden, en het was geheel noodeloos daar nog over te spreken. Wat de memorie betreft, met de 6500 handteekeningen, die kon niet beschouwd worden als vertegenwoordigende de ware denkbeelden dier inwoners van Transvaal, welke in staat zijn een oordeel te vormen over zulk een quaestieGa naar voetnoot1). Doch al ware dit het geval, dan zou dit nog van geen invloed kunnen zijn op de quaestie zelve, daar er zoo vele andere belangen in het spel waren. Eigenlijk had de Republiek al jaren geleden geannexeerd moeten zijn, doch in den laatsten tijd was het, ook volgens Burgers' openbare redevoering in den Volksraad, zóó treurig toegegaan, dat Engeland eindelijk gedwongen was geworden, om, tegen zijn zin en met groote kosten, tot de annexatie over te gaan. Hieraan wilde hij (de minister) de afgevaardigden slechts herinneren, schoon het eigenlijk tot de zaak niets deed, want de annexatie was onherroepelijk.’ Ten slotte moest de minister nog ‘zijn groote droefheid te kennen geven, over de uitdrukking in de memorie, dat de ‘memoristen het laatste middel beproeven om langs vreedzamen weg hun doel te bereiken,’ en, ‘dat het Volk aan geen (vreemde) Mogendheid onderworpen zijn wil.’ ‘Ik kan niet gelooven,’ zeide hij verder, ‘dat uw landgenooten zouden beproeven met geweld, het behoorlijk gevestigd Gouvernement in het land, dat zij bewonen, te weerstaan.... Maar het is niettemin onze plicht u te waarschuwen voor de ernstige verantwoordelijkheid, die zij op zich zouden laden, die tot andere dan vreedzame maatregelen zouden overgaan, of meer nog, zij, die met al de omstandigheden bekend, niet alles zouden doen wat in hun vermogen ligt, om het meer onkundig en opgewonden gedeelte der bevolking zulk een rampzaligen weg te ontraden’Ga naar voetnoot2). Deze laatste waarschuwing gold natuurlijk meer bepaald de leden der deputatie. En daarmede konden Kruger en Joubert naar hunne lastgevers in Transvaal terugkeeren. |
|