De worstelstrijd der Transvalers
(1882)–Frans Lion Cachet– AuteursrechtvrijV. Hoe Transvaal geannexeerd werd.Terwijl deze gebeurtenissen in Transvaal plaats vonden, en men daar van ééne zijde nog alle krachten inspande om Burgers aan het bestuur te houden, en van den kant der Boeren om Paul Kruger aan het hoofd der regeering te plaatsen, hield de Secretaris voor de Zaken der Inboorlingen, in Natal, Theophilus Shepstone, zich bezig met het program, volgens hetwelk hij Transvaal dacht te brengen onder het Britsch gezag. Tot dat program behoorden: eene nota aan den Minister van Koloniën, waarin de noodzakelijkheid der voorgenomen annexatie, duidelijk geformuleerd, werd voorgesteld, om de formeele toestemming daartoe, van het Ministerie in Engeland te kunnen verkrijgen; eene acte van beschuldiging tegen de Boeren en hun Republiek, om die annexatie voor het publiek, te kunnen verdedigen, en een lasso, taai en sterk, maar met zijde en fluweel omwonden, om de Transvaal in den annexatie-strik te kunnen vangen. Om die lasso te | |
[pagina 460]
| |
werpen zou niemand geschikter kunnen worden gevonden dan Shepstone zelf. Het annexatie-plan is goed overlegd en werd rijpelijk overwogen, voor men tot de uitvoering is overgegaan. Alleen, is er nooit op gerekend, dat de ‘inherent zwakke’ Republiek, nadat zij aan de lijn was geraakt, nog wel eens te sterk kon blijken voor de krachtige Engelsche vuist, die de lasso hield, ja zich met lijn en al uit die hand zou kunnen losrukken. | |
De acte van beschuldiging.Schoon de acte van beschuldiging tegen de Boeren en hun Staat eerst bij of na de annexatie zelve publiek gemaakt werd, moeten wij er, tot beter verstand van den loop der zaken, reeds nu nota van nemen. Zij bestaat uit vier artikelen, waarvan twee duidelijk genoemd worden, en twee tusschen de regels te lezen staan. De eersten luiden aldus: a. De Republiek heeft in de 50 jaren, die er verloopen zijn sedert de onderteekening van het Zand-riviertractaat, niet aan de verwachtingen van Engeland beantwoord. Hare Majesteit Koningin Victoria had in 1852, den Boeren, ‘hare onderdanen, toegestaan hun eigen Staat te vormen met het doel en in de verwachting dat hierdoor vrede, vrije handel en vriendschappelijk verkeer zouden bevorderd worden, en de Zuid-Afrikaansche Republiek, gelijk Transvaal later genoemd werd, een bloeiende en krachtige Staat zou worden, - een bolwerk van sterkte en veiligheid voor de aangrenzende Europeesche nederzettingen en het brandpunt, waaruit Christendom en beschaving zich met snelheid zouden verspreiden naar Midden-Afrika’. In plaats hiervan was ‘de Republiek, sedert hare gronding altijd meer ten achteren gegaan en nu zoo “inherent” zwak geworden, dat zij niet langer leven kon. Alle vertrouwen, dat de naburige en verwijderde Europeesche maatschappijen in haar gesteld hadden, was verloren gegaan. De handel was zoogoed als geheel vervallen. Het land kon in staat van bankroet verklaard worden. De blanke inwoners waren ontevreden en tegen elkander verdeeld. Het Gouvernement was geheel machteloos.’ Ja, in zóó hopeloozen toestand was de Republiek geraakt dat ‘zelfs het vooruitzicht om een nieuwen President te kiezen, in plaats van hoop te geven voor de toekomst, alle partijen met vrees voor een burgeroorlog vervulde, met de regeeringloosheid en het bloedvergieten daaraan verbonden.’ b. De inherente zwakheid der Republiek wikkelt haar in oorlogen | |
[pagina 461]
| |
met de inwonende eu omringende Kafferstammen, in welke oorlogen de Boeren gedurig het onderspit delven. Gevolgelijk worden die Kaffers altijd stouter, en is de Republiek elk oogenblik in gevaar van door de Kaffers te worden overweldigd. Hieruit zou een algemeene opstand der inboorlingen tegen de blanken, over geheel Zuid-Afrika, kunnen ontstaan. In plaats van een ‘bolwerk’ te zijn tegen de Kaffers voor de omringende Europeesche nederzettingen, gelijk Engeland bedoelde toen het den Boeren ‘vergunde’ een eigen Staat te stichten, is de Republiek een vuurbrand geworden, die iedere Kaffer-stroohut, van de Vischrivier tot aan den Limpopo, in brand dreigt te steken en zoo verwoesting te brengen over geheel Zuid-Afrika’Ga naar voetnoot1). De beide artikelen in de beschuldiging, niet dadelijk genoemd, kunnen aldus worden geformuleerd: c. De Republiek hare zwakheid gevoelende zoekt steun bij andere Mogendheden, met voorbijgaan van Engeland. Duitschland vooral zal geneigd zijn om Transvaal tot een bondkolonie te maken, en hierdoor zou Engelands handel, macht, en prestige in Afrika schade lijden. Alleen bij Engeland had de Republiek steun mogen zoeken, en door haar onafhankelijk streven, om zich, met voorbijgaan van Engeland, door buitenlandsche verbintenissen te sterken, heeft zij zwaar tegen Engeland, aan welks Regeering zij alles, zelfs haar politiek bestaan te danken heeft, zwaar misdreven. d. De Boeren hebben in strijd met menschelijkheid en recht, in strijd vooral met het Zand-riviertractaat, aanhoudend en onwettig oorlog gevoerd met de Kaffers, slavernij gedreven of toegelaten, zich aan de wreedste mishandelingen der inboorlingen schuldig gemaakt, en de prediking van het Evangelie aan dezen verhinderd.
De beschuldiging van ‘inherente’ zwakheid, en al wat er op gebouwd werd, is door de Boeren op de schitterendste wijze, weerlegd, in woord én schrift én vooral door hun jongsten kamp tegen Engeland voor waarheid en onafhankelijkheid. De derde beschuldiging heeft geen kracht. De Transvalers waren een vrij Volk, geheel onafhankelijk van Engeland, en hadden het volste recht om verbintenissen aan te knoopen met wie zij wilden, zonder dat Engeland dit, rechtens, beletten kon, zoolang die verbintenissen niet tegen Engeland zelf gericht waren. De laatste beschuldiging, van verdrukking en mishandeling der inboorlingen, is de gewichtigste in | |
[pagina 462]
| |
de geheele acte. Is die gegrond dan wordt Shepstone in de oogen van het groote, godsdienstige publiek in Engeland en andere landen, voor een groot deel gerechtvaardigd, in de stappen door hem tegen de Republiek genomen. Doch de vraag is: kon zij gestaafd worden, in hoeverre, en, indien bewezen, waren dan Engelands handen, die van Shepstone bij name, rein genoeg om het strafrecht over de Boeren te oefenen?
Het kan zeker niet ontkend worden dat de Boeren, van het oogenblik dat zij over de Oranje-rivier zijn getrokken, in oorlogen gewikkeld zijn geweest met de Kaffers. Eerst moesten zij Moselekatse, het Matabelen-opperhoofd, tuchtigen wegens den moord door hem bedreven op de niets kwaads vermoedende trekkers, die aan de Vaal-rivier gelegerd waren. De moordenaar Dingaan, koning der Zulu's, kon kwalijk ongestraft blijven. Hetzelfde geldt van Manekoos, die den Rendsburger-trek had vernield, en van Makapaan, de moordenaar van Potgieter en zijn gezelschap. Wilde Sechele op de Westelijke grenzen de souvereiniteit der Boeren in Transvaal niet erkennen, of werd een schatplichtig opperhoofd binnen de grenzen van Transvaal - sterk geworden onder de beschermende vleugelen der Boeren - oproerig, dan ontstond hier allicht een strijd uit, die met afwisselend krijgsgeluk gevoerd werd. Op de Zoutpansbergsche grenzen ontstonden, onder de verschillende stammen, en dan weer met de Republiek, gedurig moeielijkheden, die slechts met den sterken arm konden onderdrukt worden. Ook op de Zulugrenzen moest somtijds een gewapende demonstratie gedaan worden, wegens de oorlogszuchtige houding door Cetchwayo aangenomen, schoon het nimmer tot een uitbarsting gekomen is. En eindelijk werd de Republiek in een oorlog gewikkeld met Sekukuni, het schatplichtig opperhoofd der Bapedi, toen die, alweer onder de vleugelen der Republiek, sterk en machtig geworden waren. Dat sommige dier ‘oorlogen’ hadden kunnen vermeden worden indien de Regeering der Republiek altijd een krachtige houding tegenover de Kaffers had aangenomen en bewaard; ook wel, dat er somtijds, vooral naar Zoutpansberg, een commando is uitgetrokken dat thuis had kunnen blijven, is nooit ontkend. Dat de jeugdige Transvaalsche Regeering echter niet altijd zoo krachtig als noodig was tegen de Kaffers kon optreden; dat langs een grens van duizenden mijlen, door onderscheidene, onder elkander vijandige, en tegen de Republiek oproerige Kafferstammen bewoond, wel nu en dan kwestiën ontstonden, die, met het dreigend gevaar voor oogen, eerst rijpelijk werden besproken nadat zij met het | |
[pagina 463]
| |
zwaard waren uitgemaakt is gemakkelijk te verstaan. Uit zucht om te oorlogen heeft de Republiek echter de wapenen niet opgevat tegen de inboorlingen. Wel is en wordt dit gezegd, doch de beschuldiging met geen enkel bewijs gestaafd. In geen geval, overigens, kan Engeland met zulk een beschuldiging tegen de Republiek optreden. Ten eerste, omdat de Engelschen zelven, voor elken oorlog door de Boeren gevoerd, precies om dezelfde reden, of op veel minder grond, twee of drie malen met de Kaffers slaags geweest zijn, en omdat voor elken droppel Kafferbloed, door de Boeren in den oorlog vergoten, Engeland een emmer vol op de rekening heeft. En ten tweede, omdat de Engelsche Regeering, in strijd met art. 6 van het Zand-riviertractaat, en het uitdrukkelijk protest der Transvaalsche Regeering, de inboorlingen, binnen en op de grenzen van Transvaal woonachtig, van schietgeweer en ammunitie voorzien heeft, en daardoor, voor een groot deel, de schuld draagt van de Kafferoorlogen, waarin de Republiek in den laatsten tijd gewikkeld werd. Niet de Republiek, maar het Engelsche Bestuur is de vuurbrand geweest, die het licht ontvlambare Kaffer-oorlogsmateriaal heeft aangestoken, de Republiek in de grootste moeielijkheden heeft gebracht, en den vrede van geheel Zuid- en Zuidoostelijk Afrika verstoord heeft.
De beschuldiging tegen de Boeren houdt verder in, dat zij, in strijd met het Zand-riviertractaat, slavernij hebben toegelaten of gedreven. ‘De Kafferoorlogen der Republiek’, zoo heet het, ‘werden niet gevoerd uit zelfverdediging, en op beschaafde wijze, maar om vee te rooven en om slaven te verkrijgen. De ouden worden vermoord, de kinderen tot slaven gemaakt en het Kaffervee als buit medegevoerd.’ Een vreeselijke beschuldiging, indien zij gestaafd kan worden. Doch wat ook tegen de Republiek gezegd kan worden, dáárvoor is geen enkel bewijs geleverd. Wel hebben de Boeren, somtijds, den Kaffers een oorlogsboete opgelegd in vee, - juist zooals de Engelschen doen in hunne oorlogen met de Kaffers. Ook hebben de Boeren Kafferkinderen, wier ouders in den oorlog omgekomen of gevlucht waren medegevoerd en dienstbaar gemaakt, - juist zooals de Engelschen doen na hunne Kafferoorlogen, doch dat de Boeren oorlog met de Kaffers gevoerd hebben om Kaffervee te rooven en slaven te maken, is zoomin waar, en in elk geval zoomin bewezen, als dat Hare Majesteit Victoria, Kafferoorlog op Kafferoorlog gevoerd heeft, om de Kaapkolonie van de Kaffer-dienstboden - vrouwen en kinderen - te voorzien, die daar, sedert den laatsten | |
[pagina 464]
| |
oorlog en tot op dezen dag, in gedwongen dienstbaarheid gevonden wordenGa naar voetnoot1).
Met dit voorbehoud wordt alweder niet ontkend dat er somtijds Kafferkinderen, uit den oorlog, door het commando zijn medegevoerd en in de Republiek, onder de Boeren dienstbaar gemaakt. De Kaffers voeren geen krijg gelijk beschaafde natiën; vrouwen vallen zoowel als mannen, en alles neemt de vlucht voor een overwinnenden vijand, met achterlating van zwakken en kinderen. Onder de Kaffers zelven worden dezen gewoonlijk gedood, en de Boeren hadden meermalen slechts te kiezen, tusschen de kinderen aan het gebrek ter prooi te laten of ze mede te voeren. Volgens bestaande wetten werden zulke kinderen dan in de Republiek, tot hun mondigen leeftijd, onder de Boeren ‘ingeboekt’, en zoo dienstbaar gemaakt. Dat het inboek-systeem tot tal van misbruiken aanleiding kan geven en heeft gegeven, is waar. Vooral van den kant van Zoutpansberg zijn kleine Kaffertjes ingevoerd, die niet door de Boeren in den oorlog, verlaten op het slagveld of in de Kafferkraal zijn gevonden, maar van de omliggende Kafferstammen ‘geruild’ zijn. De Portugeesche handelaars in die streken, en een zeer beruchte Duitscher, waren in dezen handel bijzonder thuis. Ook is het waar, dat enkele Boeren zich hieraan schuldig gemaakt hebben; dat ‘inboeksels’ ten ‘geschenke’ zijn gegeven, en kleine Kaffertjes van de eene hand in de andere zijn overgegaan. Niemand kan dit ontkennen. Doch dit is geschied in strijd met de landswet; dit is door de groote meerderheid der Boeren, altijd sterker, veroordeeld; door de (Ned. geref.) kerk zelfs tot een zaak van kerkelijke tucht gemaakt, en behoort tot de verleden geschiedenis der Republiek. De Boeren zelven hebben aan het misbruik, voor zoover het mogelijk was, een einde gemaakt, en dit nu tegen de Republiek op te rakelen is onredelijk en onzedelijk. Hetzelfde geldt van de ‘mishandelingen der Kaffers’ door de Boeren voor- | |
[pagina 465]
| |
al der Kafferkinderen. Het kan, helaas! weer niet worden tegengesproken, dat er gevallen kunnen worden opgenoemd, waarin Kaffertjes en Kaffers niet goed behandeld of wel mishandeld zijn; dat aan Kaffers het wettige loon is onthouden; dat kleine overtredingen te zwaar gestraft zijn, ja dat er, in zeer enkele gevallen, wreedaardiglijk met Kaffers is gehandeld. Doch dit alles is door de publieke opinie onder de Boeren, even sterk veroordeeld als in Europa, en in geen geval kan aan het geheele Volk verweten worden, wat enkele onmenschen misdreven hebben. Meest nog is, in Transvaal, de Regeering schuldig, waar deze niet, met onverbiddelijke gestrengheid, elke overtreding van dien aard gestraft heeft, schoon ook dit, indien alle toestanden in aanmerking genomen worden, met eenige verschooning verklaarbaar is. Dezelfde dingen vinden plaats in Natal, op de Diamantvelden en in de Kolonie, zonder dat de Regeering, in ieder afzonderlijk geval, straf kan oefenen, en vooral in Natal, worden tal van Kaffergruwelen bedreven, volgens Kafferwet, onder bescherming der Engelsche vlag. Voorts moet niet worden vergeten, dat het verhaal der ‘mishandelingen’, door Transvalers op Kaffers gepleegd, in vele gevallen op ‘hooren zeggen’ berust, zeer overdreven is, en bij de annexatie, door geen bewijzen is gestaafd gewordenGa naar voetnoot1). Als voornaamste beschuldiger tegen de Boeren wordt telkens Livingstone aangevoerd. Doch daargelaten de vraag in hoeverre deze grond had voor | |
[pagina 466]
| |
zijne beschuldigingen, vergeet men dat hij van toestanden spreekt nu 50 jaren geleden; dat hij met slechts ééne partij der Boeren in aanraking is geweest, en uit den aard der zaak partijdig oordeelt. Min of meer geldt ditzelfde van andere zendelingen, die over de Boeren geschreven, en zich over hunne houding tegenover de inboorlingen beklaagd hebben. De beschuldiging eindelijk, dat de Boeren de uitbreiding van het Evangelie onder de Inboorlingen verhinderen of beletten, wordt weerlegd door het feit, dat er reeds sedert jaren, niet alleen zending-statiën der Gereformeerde Kerk in de Republiek gevonden worden, maar ook, en vooral, der Berlijnsche Zending, der Hannoveranen (van Harms), en van andere zending-genootschappen. Wél zijn er zekere wetten, waaraan Zendelingen zich hebben te onderwerpen, in hun verkeer met de Kaffers, en wordt de toestemming der Regeering vereischt, om een zending-statie te vestigen, doch overigens is de prediking van het Evangelie volkomen vrij. Dit zal vooral erkend worden door de Duitsche zendelingen, die reeds jaren lang, en door de Regeering beschermd, onder de Kaffers in de Republiek gearbeid hebbenGa naar voetnoot1). | |
De nota voor den ministerGa naar voetnoot2).Shepstones nota, die Lord Carnarvon tot leiddraad moest dienen, bij de bespreking der annexatie van Transvaal aan de ministriëele tafel, zal ongeveer als volgt geluid hebben:
......... 1876. Edele Lord! In antwoord op uw laatste missive, dat ik nog eens duidelijk zal opgeven, mijne redenen voor de annexatie van Transvaal, onder de Britsche kroon, en de wijze, waarop die het geleidelijkst zou kunnen geschieden, moge na rijpe overweging dienen. 1. Dat die annexatie dringend geëischt wordt om Engelands prestige in Zuid-Afrika, tegenover andere Mogendheden, te behouden. Steeds is | |
[pagina 467]
| |
het der Boeren streven geweest om zich, door politieke verbintenissen met andere Mogendheden, tegenover Engeland te sterken. Zoolang de Transvaal-Republiek van weinig politieke beteekenis was, kon Engelands prestige daar niet onder lijden, doch nu, door de ontdekking der diamantmijnen op de grenzen van, en de rijke goudmijnen in dit land, zoowel als door reizigers en anderen, die breed hebben uitgeweid over de vruchtbaarheid van den bodem en het uitstekende klimaat, de Transvaal meer algemeen bekend is geworden, zouden zulke verbintenissen voor Engelands belangen schadelijk worden. Gelijk bekend is heeft de President van de Republiek zich naar Europa begeven, en heeft hij met Portugal een tractaat gesloten tot de openstelling, op de gunstigste voorwaarden, van de Delagoa-baai, voor den handel van Transvaal, en tot den aanleg van een spoorweg, van Lorenzo Marques tot op het Hoogeveld van Pretoria. De spoorwegleening is in Holland gesloten; het spoorwegmateriaal zal door België worden geleverd; de baan zal door vreemde ondernemers worden gelegd, en het geheele plan wordt door Duitschland toegejuicht. Engeland is in deze belangrijke zaak zelfs niet gehoord, maar geheel voorbijgegaan. De Zuid-Afrikaansche Republiek is te ‘inherent’ zwak om, zonder krachtigen steun van buiten, op den duur te kunnen blijven voortbestaan. Die steun wordt thans in het Buitenland gezocht, buiten Engeland om. Komt de voorgestelde spoorweg tot stand, dan krijgt Portugal een belangrijk inter-nationaal, Holland een overwegend financieel, en België een industrieel, belang bij Tranvaal, en zou het kunnen gebeuren, dat, als de zaken in Transvaal verkeerd gingen, deze Staten zich tot Duitschland zouden wenden, om het protectoraat over Transvaal te aanvaarden. Dat Duitschland hiertoe niet ongenegen zou zijn, vooral ook met het oog op zijne eigene rijksbelangen, en dat zulk een protectoraat onder de oude Boeren, ‘de Voortrekkers,’ gunstig zou worden opgenomen, kan worden vastgesteld. Het ligt voor de hand, dat Engelands prestige in Zuid-Afrika daardoor onberekenbaar zou lijden. Transvaal, door een spoorweg met Delagoa verbonden, beheerscht de Diamantvelden, en is de sleutel tot Midden-Afrika. Zoolang de Transvaal van Engeland afhankelijk is, staat de toegang tot Midden-Afrika, van Walvisch-baai tot aan Delagoabaai, slechts open, door Britsche havens, doch indien Duitschland, of een andere krachtige Mogendheid, het protectoraat over Transvaal zou verkrijgen, met een vrije haven aan Delagoa-baai, dan is Engelands prestige, wat Midden-Afrika betreft, verloren. De gevolgen hiervan | |
[pagina 468]
| |
zijn kwalijk te overzien, en reeds om die reden wordt de annexatie van Transvaal dringend gebodenGa naar voetnoot1). 2. Niet minder wordt die annexatie gëeischt in het belang van den Britschen koopman en de koloniale schatkist. Tot nu toe worden Tranvaal, de Vrijstaat en het Binnenland, bijna uitsluitend voorzien van Engelsche goederen, door Engelsche schepen aangebracht, voor rekening van Engelsche handelshuizen, en daar de in- en uitvoer van goederen en producten, door Engelsche (koloniale) havens geschieden moet, vloeien de belastingen in de koloniale kas, en blijft het aan de wetgeving overgelaten, om vreemde goederen extra te belasten. Komt echter de geprojecteerde spoorweg van Delagoa-baai naar Transvaal tot stand, en de Transvaal zelf onder het protectoraat bijv. van Duitschland, dan is het te voorzien, dat Engelsche goederen, niet slechts in Transvaal, maar ook in den Vrijstaat en het Binnenland, van de markt verdrongen zullen worden door vreemde, vooral Duitsche, fabrikaten. De handel op Midden-Afrika, die eene schoone toekomst belooft, zou op die wijze voor Engeland verloren gaan, en in vreemde handen komen. Dit wordt onmogelijk gemaakt door de annexatie van Transvaal, welke dus ook om die reden onvermijdelijk mag worden geacht. 3. Als derde gewichtige reden voor de annexatie moet worden aangevoerd, dat de Republiek zich in moeielijkheden met de Kaffers gewikkeld heeft, die, worden zij niet opgelost, den vrede van geheel Zuid-Afrika bedreigen, en op geene andere wijze kunnen opgelost worden, dan door Transvaal een bezitting te maken van de Britsche Kroon. Cetchwayo, de Zulu-koning, vindt in eene oude grensquaestie aanleiding, om de Republiek den oorlog te verklaren, en zoekt de gelegenheid, om zijne jonge soldaten hunne ‘assegaaien te laten wasschen’. Met Sekukuni is de Staat reeds lang in oorlog. De inherente zwakheid der Republiek, heeft den Kaffers, die nu daarenboven van | |
[pagina 469]
| |
vuurwapenen voorzien zijn, moed gegeven, en om strijd willen zij zich met de Boeren in den krijg begeven. Het is zoogoed als zeker, dat Transvaal van twee of drie kanten zal worden aangevallen, en het is genoeg gebleken, dat de Boeren niet langer tegen de Kaffers bestand zijn. Wordt de Transvaal overweldigd, dan heeft men een algemeenen opstand tegen de blanken te wachten, - van de grenzen der Kaapkolonie tot aan den Limpopo. Door de annexatie van Transvaal zouden de aanleidende oorzaken tot de Kaffermoeilijkheden uit den weg worden geruimd, en dus het groote gevaar, van een algemeenen Kafferopstand, worden afgewend. 4. Ook om philanthropische redenen is het dringend noodzakelijk dat de Transvaal onder het bestuur van Hare Majesteit kome. Volgens ververtrouwbare berichten uit het Overvaalsche, bestaat daar een systeem van ‘inboeking’, van jonge Kaffers, dat alles van slavernij heeft behalve den naam. Dit is geheel in strijd met Art. IV van het Zand-riviertractaat. Ook worden de inboorlingen mishandeld en het Zendingswerk belemmerd. Herhaaldelijk is H.M. Gouvernement hierop gewezen door onderscheidene liefdadige- en zendingsgenootschappen, in Engeland en het Buitenland, en Engelands prestige zou er onder lijden, indien daarvan geen nota werd genomen. Het kwaad zit echter zóó diep, dat vertoogen, bij de Transvaalsche Regeering, geen uitwerking hebben, en het eenige middel, om aan dezen toestand van onderdrukking der inboorlingen een einde te maken, is, de Transvaal te brengen onder de Britsche vlag. 5. Hierbij zou nog kunnen gevoegd worden, dat de Transvaal waarlijk een kostelijk land is, rijk aan goud en andere mineralen, buitengewoon vruchtbaar, allergunstigst gelegen voor den handel, bijzonder geschikt voor schapen- en veeteelt, en een uitstekend veld oplevert voor emigratie uit Groot-Brittanje. Doch de afdoende redenen voor de annexatie zijn: het bewaren van Engelands prestige in Zuid-Afrika, de bescherming van Engelands handelsbelangen, en onze verhouding tot de Kaffers. Om ieder der opgenoemde redenen behoort, naar mijn inzien, de Transvaal een Britsche bezitting verklaard te worden. 6. Gewichtige bezwaren zal de annexatie niet opleveren. Bij het Buitenland zeker geere. En de Republiek zelve verkeert op dit oogenblik in zulk een staat van anarchie, dat men van het aangeboden redmiddel gretig gebruik zal maken. President Burgers heeft alle vertrouwen onder de Boeren verloren, zoodat het niet waarschijnlijk is, dat hij, bij de aanstaande Presidentsverkiezing, zal worden herkozen. Naar het ook schijnt, wordt er geen aanzienlijk Kapenaar gevonden, die zijn opvolger zou willen worden. Van den kant der Bocren is Paul Kruger candidaat gesteld, doch tegen diens verkiezing komt het beschaafd gedeelte van de bevolking, als één man, in verzet. Algemeen vreest | |
[pagina 470]
| |
men dat de aanstaande verkiezing het sein zal wezen van een nieuwen burgeroorlog, en er bestaat grond, om met zekerheid aan te nemen, dat de annexatie, als het minste van twee kwaden, door de groote meerderheid der bevolking ernstig wordt begeerd. Slechts een onbelangrijke minderheid zou er tegen zijn, doch van verzet is, bij de inherente zwakheid der Republiek, geen sprake. 7. Toch zal het noodig zijn, met de noodige voorzichtigheid te werk te gaan, en allen schijn te vermijden, alsof H.M. Gouvernement pressie wil uitoefenen. Het best zou zijn, dat een gevolmachtigde van H.M. zich naar Trausvaal begave, op eene vriendschappelijke zending, en om, in loco, een onderzoek in het werk te stellen naar de oorzaken, die tot de jongste Kaffer-verwikkelingen en andere moeilijkheden geleid hebben, met aanbod van hulp, voor zoover H.M. Gouvernement die kan verleenen. Zulk een blijk van belangstelling zou door de Boeren zeer worden gewaardeerd, en de uitslag van dit onderzoek zal zeker zijn, dat het Volk overtuigd zal worden, dat de tegenwoordige toestand onhoudbaar is, en dat er voor de onderscheidene partijen, zoowel als voor H.M. Regeering geen andere weg openstaat dan annexatie, die dan ook oogenblikkelijk zou moeten volgen. Daar alle ambtenaren, die dit wenschen, in dienst kunnen blijvon, met het vooruitzicht, dat hunne tractementen, die nu achterstallig zijn, behoorlijk zullen worden uitbetaald, kan men van die zijde de beste medewerking verwachten. Alleen de heer Burgers zou moeten aftreden, doch dit kan met hem wel geregeld worden. Overigens is, gelijk reeds gezegd is, de zaak genoegzaam voorbereid en rijp voor uitvoering.
Mij verder geheel ten dienste stellende van H.M. Regeering, heb ik de eer te zijn ..... enz.’
Het zal in antwoord op zulk een schrijven geweest zijn, dat Shepstone, eindelijk de begeerde volmacht ontving om, namens Hare Majesteit Koningin Victoria, de Transvaal, door annexatie, te hechten aan de Britsche KroonGa naar voetnoot1). | |
[pagina 471]
| |
Shepstones reis naar Pretoria.Shepstone, die met het oog op het ridderlijk werk, dat hem zou worden opgedragen, door Koningin Victoria tot ridder geslagen was, verliet Engeland in September 1876, per stoomschip ‘Windsor Castle’. | |
[pagina 472]
| |
Dit schoone vaartuig mocht echter de Kaapstad niet bereiken, maar liep, in het gezicht der haven, bij prachtig weêr, op de rotsen van Dassen-eiland en werd een volkomen wrak. Het was een omen. Als schipbreukeling keerde de nieuwe ridder, en H.M. gevolmachtigde, in zijn geboorteland terug, en eerst in November bereikte hij Natal. Toch was hij reeds met alle toebereidselen voor zijn reis naar Transvaal in December gereed, en verliet hij den 27sten dier maand Pieter-Maritzburg, de oude hoofdstad der Boeren, om te Pretoria, hun nieuwe zetelplaats, het werk te voltooien door majoor Charters in 1839 begonnen. Om dit werk naar wensch te kunnen volbrengen, was hij nu voorzien van een koninklijke volmacht, met bijzondere zorg, zoo ingewikkeld mogelijk, opgesteld, en had hij de acte van beschuldiging tegen de Boeren, met niet mindere zorg geformuleerd. Nog achtte hij het noodig om van een gewapend escorteGa naar voetnoot1) en een ‘staf’ vergezeld te worden. Op | |
[pagina 473]
| |
zijn verzoek werd hem nu door den Gouverneur van Natal een escorte verschaft, van 25 manschappen en een officier der Natalsche bereden politie, en ontvingen eenige ambtenaren en officieren verlof, om hem als ‘staf’ te vergezellen. Die staf moest uit mannen bestaan, die hem niet alleen met raad konden dienen vóór de annexatie, maar ook als regeeringspersoneel zouden kunnen optreden als de annexatie geschied was. Hij vond de lieden zijner keuze in den magistraat van Newcastle, Osborne, evenals hij-zelf in Z.-Afrika geboren, die als oud-ambtenaar in Natalschen dienst, en om zijn kennis van het Hollandsch en Kaffersch de aangewezen persoon was voor secretaris der legatie, en die na de annexatie, als gouvernements-secretaris in Transvaal zou kunnen optreden; in Morcom, klerk van den procureur-generaal in Natal, die hem met rechtsgeleerd advies zou kunnen dienen, en als de annexatie geschied was, procureur-generaal van Transvaal zou kunnen worden, en in eenige officieren, waarvan één tot de genie behoorde, die, ook door hunne strategische waarnemingen, op de reize, alles konden voorbereiden om militair bezit te nemen van Transvaal, mocht dit noodig blijken. Voorts werden de noodige wagens en trekdieren te zijner beschikking gesteld, benevens een voorschot van £ 3000, voor de eerste uitgaven. Zóó toegerust ging Shepstone, twee dagen na Kerstmis 1877, op reis en langzaam voorttrekkende bereikte hij de Langnek-pas, die in de geschiedenis der annexatie van blijvende herinnering zou worden. Op den middag van 4 Januari 1877, zette hij eindelijk, van staf en gewapend escorte omringd, den voet op Transvaalschen bodem, waar hij terstond door eenige inwoners van Wakkerstroom (meestal Engelschen en andere vreemdelingen) verwelkomd werd, en hem een adres werd aangeboden. Hadden de Boeren van het district toen de beteekenis verstaan, van het schijnbaar | |
[pagina 474]
| |
zoo onbeteekenend, gewapend escorte, dan zouden zij Shepstone iets anders hebben laten aanbieden dan een adres. Van deze plaats zette Shepstone zijne reis nog langzamer voort, zoodat hij eerst den 16den Januari Heidelberg, en niet voor den 22sten dier maand Pretoria bereikte. Volgens zijn eigen beschrijving werd hij overal, langs den weg, uitstekend ontvangen. Aan ‘Strijdkraal,’ een winkelplaats in het district Wakkerstroom, werd hem een soortgelijk adres aangeboden als dat van de inwoners van M.W. Stroom. Aan Staandersdrift, waar Staanderton sedert is aangelegd, ontvingen de Boeren hem met saluutschoten en vormden zij zich tot een escorte, om hem een eindweegs te vergezellen. Aan de Rooi-koppen ontving hij weêr een adres, ‘uitsluitend door Boeren’ geteekend; en nabij de ‘stad’ Heidelberg werd hij door het volksraadslid voor het district, aan het hoofd van een honderd Boeren en dorpbewoners, met een adres en vele eerbewijzen ontvangen. In Heidelberg zelf, ‘vroolijk met vlaggen gedecoreerd’, werd hij zeer hartelijk ontvangen. Slechts ééne zaak bevreemdde hem, dat, waar de geheele bevolking in beweging was over zijn komst, Burgers ‘tot hiertoe geen notitie genomen had van zijne tegenwoordigheid in het land.’ Alsof de President niet anders te doen had, dan nota te nemen van zulk een onbeteekenend feit, dat de gevolmachtigde van een vreemde Mogendheid, met een gewapend gevolg, langzaam door het land trok, op reis naar de hoofdstad! Toch bedroog Shepstone zich in de meening, dat Burgers in het geheel geen notitie nam van zijne komst. Immers, ‘nabij Pretoria gekomen, vond hij het “officiëele rijtuig,” dat de President vriendelijk genoeg was hem te zenden, met den gouvernements-secretaris om hem te ontmoeten, en hem, met zoo velen van zijn staf als het kon bevatten, naar Pretoria te brengen.’ De meeste inwoners van de ‘zetelplaats waren insgelijks gekomen, te paard en in rijtuigen, om hem te verwelkomen en onder luide juichtonen naar de stad te geleiden. De eerste straat bereikt hebbende, werden de paarden losgemaakt en trokken een aantal mannen, die zich met dat doel daar geposteerd haddenGa naar voetnoot1), het rijtuig tot op de markt, recht tegenover het huis van den heer Lys, die benoemd was om de demonstraties bij den intocht te leiden.’ | |
[pagina 475]
| |
Uit het rijtuig gestegen werd hem weer een adres aangeboden, en zong ‘de verzamelde menigte “God save te Queen”, met drie hoera's voor Hare Majesteit.’ Daarna werd opgedischt en in den namiddag ‘werden de gewone beleefdheden gewisseld tusschen den President en Harer Majesteits specialen gevolmachtigde.’ Den volgenden dag bood de President den vreemden gasten een officiëel ontbijt aan, ‘bij welke gelegenheid elk bewijs gegeven werd van hartelijkheid en welwillendheid jegens Harer Majesteits gouvernement en haar vertegenwoordiger.’ En..... Shepstone was te Pretoria.
In het verhaal dat Sir Theophilus, in zijne brieven aan Lord Carnarvon van zijn reis door de Republiek en intocht te Pretoria geleverd heeftGa naar voetnoot1), tracht hij gedurig te doen uitkomen, dat de Boeren ten hoogste ingenomen waren met zijn komst in het land, niettegenstaande zij wel vermoeden konden met welk doel hij gekomen was. Langzaam voorttrekkende, had hij de lieden in de gelegenheid gesteld, ‘om hem te ontmoeten en met hem te spreken, over de landsomstandigheden. Hunne vragen naar het doel zijner komst had hij in ‘algemeene bewoordingen’ beantwoord, en hiermede hadden de Boeren ‘zich tevreden gesteld, wel begrijpende, dat hij in geen bijzonderheden treden kon, voor hij met de Regeering gesproken had.’ En vooral wordt door hem gewezen op de adressen, die hem werden aangeboden, en op het feit, dat niemand eenige aanmerking maakte op zijn gewapend escorte. Onwillekeurig moest lord Carnarvon tot de overtuiging geleid worden, dat de komst van Shepstone in Transvaal, als die van een reddenden engel werd begroet, en dat de annexatie geen de minste zwarigheid zou opleveren. Het is mogelijk, schoon bijna ondenkbaar, dat Shepstone, die jaren lang onder de Boeren verkeerd had, zich zóózeer in hun karakter vergist heeft, om voor een oogenblik te kunnen gelooven, dat zij zich door zijne antwoorden op hunne vragen naar het doel zijner komst, in ‘algemeene bewoordingen’ gegeven, tevreden stelden, en dat zij in de annexatie zouden berusten. De adressen, die zij hem aanboden, verschilden genoeg in toon én inhoud én formuleering, van de andere, die hem door de Engelschgezinde dorpsbewoners werden gepresenteerd, om hem terstond te doen verstaan: ‘Wees welkom, zoo gij komt om ons te helpen; wij willen gaarne naar uw raad hooren; wij zijn bereid om zooveel mogelijk, ook | |
[pagina 476]
| |
onder uwe voorlichting, met H.M. Gouvernement samen te werken, om de Kafferquaestiën vreedzaam op te lossen, en den voorspoed van geheel Zuid-Afrika te bevorderen; maar weet: dit is ons land; deze is onze Staat; de Republiek is ons dierbaar; en pas op, dat gij niet aan onze onafhankelijkheid tornt’Ga naar voetnoot1). En waar hij hun, van plaats tot plaats, in ‘algemeene bewoordingen’ mededeelde, ‘dat hij, omdat er zooveel gezegd en geschreven was over de wanverhouding tusschen de Boeren en de Kaffers, als oud bekende en vriend der Boeren, gekomen was om, namens H.M., die dingen eens persoonlijk met de Regeering te bespreken, en verder te zien hoe de Boeren uit hunne moeielijkheden geholpen konden worden,’ daar zeiden de Boeren wel: ‘Ah ja, mijnheer Shepstone’, maar dit beteekende niets minder dan: wij zullen u goed in het oog houden. Of Shepstone heeft dit niet verstaan, óf Lord Carnarvon is stelselmatig door hem misleid. Zoo er al Boeren geweest zijn, die op het marktplein te Pretoria, bij Shepstones komst, het Engelsche Volkslied hebben meêgezongen, dan | |
[pagina 477]
| |
hebben zij zeker niet gezegd ‘our’, (onze) maar ‘your’ (uwe) gracious Queen, en dan nog onder voorwaarde, dat de Engelsche vorstin nooit een vinger zou uitsteken naar de Republiek. Shepstone moet Oost-Indisch doof geweest zijn, als hij dit niet heeft gehoord. | |
Laatste voorbereidingen.Nadat de eerste beleefdheden tusschen hem en den President gewisseld waren, ging Shepstone terstond aan het werk, om de uitvoering der taak, die hij op zich genomen had, te bespoedigen. Den 26 Januari had hij een conferentie met den Staatspresident en den Uitvoerenden Raad, om zijne geloofsbrieven te toonen, en het doel zijner zending mede te deelen. Dit laatste deed hij in ‘algemeene bewoordingen’, zeggende ‘dat H.M. Gouvernement, in 1852, het verzoek van hare onderdanen, toen woonachtig benoorden de Vaalrivier, om eene eigene regeering, had toegestaan; dat inmenging met hunne zaken geschied noch begeerd was, zoolang hun Gouvernement voorspoedig scheen te zijn, doch dat er in den laatsten tijd zaken waren voorgevallen, die de veiligheid en den vrede van H.M. bezittingen in Zuid-Afrika zeer bedreigden; dat de zwakheid van de Republiek een bron van gevaar was geworden voor haarzelve en hare naburen, en dat het doel zijner zending nu was om, met het Gouvernement en het Volk de middelen te beramen, om een nieuwen staat van zaken in het leven te roepen, die vastheid zou geven voor de toekomst’Ga naar voetnoot1). Het resultaat van deze samenkomst was, dat Paul Kruger en de staatsprocureur benoemd werden om met twee personen, door Shepstone te benoemen, ‘den toestand des lands te bespreken, in zooverre als deze, met het oog op H.M. bezittingen in Zuid-Afrika, H.M. ministers onrustig maakte.’ Paul Kruger was hiertoe bereid, doch ‘weigerde beslist om eenig onderwerp te behandelen, dat op eenige wijze, de onafhankelijkheid van den Staat, als een Republiek, te na zou kunnen komen’Ga naar voetnoot1). De onware voorstelling, dat de Boeren benoorden de Vaal-rivier in 1852 als ‘onderdanen’ der Koningin van Engeland, om zelfregeering verzocht zouden hebben, schijnt slechts voor notificatie te zijn aangenomen.
Shepstone benoemde den secretaris der legatie, Osborne, en een ze- | |
[pagina 478]
| |
keren Henderson, om met Paul Kruger en diens medegemachtigde over den toestand der Republiek te confereeren, (en op die wijze elke leemte, die er nog in zijne acte van beschuldiging tegen de Boeren mocht zijn, te kunnen aanvullen). De Engelsche gemachtigden gedroegen zich bij deze conferentie, van het begin, als rechters van instructie, die proces-verbaal hadden op te maken tegen de Republiek. De groote klacht, waarover de afgevaardigden der Regeering ‘gehoord’ moesten worden, was dat den ‘Britschen onderdanen, in de Republiek, geen protectie verleend werd; 200 gouddelvers hadden hierover per memorie bij Shepstone geklaagd; andere Britten, die grond gekocht hadden in de nabijheid van Makapaan, schatplichtig Kafferkapteintjes binnen de Republiek, werden door dezen geplaagd, en de Regeering beschermde hen niet; Britsche onderdanen werden niet vrijgesteld van persoonlijken krijgsdienst en andere “uitlanders” wel. Ook hadden de Britsche onderdanen geklaagd, dat zij meer oorlogsbelasting moesten opbrengen dan anderen, enz., enz., enz.’ Voor hetgeen van de zijde der Regeering werd aangevoerd, waren de Britsche afgevaardigden doof, en de conferentiën werden afgebroken, zoodra het reeds genoemde doel, dat Shepstone zich daarmede voorgesteld had, bereikt was.
Intusschen hield Shepstone gedurig samensprekingen met Burgers, met wien hij ‘het zijn plicht achtte, van den beginne volkomen openhartig te handelen, en zonder wiens voorkennis hij geen stap gedaan heeft tot het bereiken van zijn doel’Ga naar voetnoot1). Burgers was volkomen overtuigd ‘dat de onafhankelijk heid van den Staat, onder den tegenwoordigen regeeringsvorm niet kon worden gehandhaafd’Ga naar voetnoot1), doch meende, dat, ‘indien de Volksraad zou willen toestemmen, om de Grondwet zoo te wijzigen, dat het Uitvoerend Bewind de noodige macht zou hebben om het volk in orde te houden, de Republiek nog zou kunnen worden behouden’Ga naar voetnoot1). Dat de Volksraad zulk een macht zou stellen in handen van het Uitvoerend Bewind werd door Shepstone ‘betwijfeld’, doch het voorstel daartoe, in den Volksraad, moest bevorderlijk zijn aan zijne annexatie-plannen. En nu werd de Volksraad opgeroepen tot eene buitengewone zitting, om over confederatie en grondwetsherziening te handelen, of liever, om het spel uit te spelen, dat Shepstone, met groot beleid en weldoordacht, op het | |
[pagina 479]
| |
schaakbord gesteld had. Op alles bedacht, gaf Shepstone intusschen aan den Gouverneur van Natal een wenk, om wat troepen naar Newcastle te laten oprukken, waarop, terstond, 5 compagnieën voetvolk, die weinige dagen later door nog 3 compagniën, met een afdeeling artillerie en 2 veldstukken zouden worden gevolgdGa naar voetnoot1), naar de grenzen marcheerden. | |
In den Volksraad.De Volksraad kwam te zamen op den 13 Februari 1877, en werd door Burgers geopend met eene korte rede, waarin o.a. gewezen werd op den treurigen financieelen toestand van het land en op de confederatie-wet door Lord Carnarvon voorgesteld. In verband hiermede werd Sheptones zending vermeld, en het vertrouwen uitgedrukt, dat de Volksraad ‘de Regeering in staat zou stellen, met zijne Excellentie zoodanige overeenkomst te treffen, als leiden zou tot geluk en veiligheid van geheel Zuid-Afrika.’ Doch met geen woord werd melding gemaakt van de handhaving der onafhankelijkheid tegenover de annexatie-plannen van Shepstone, noch ook van het feit, dat de verkiezingen voor een nieuwen Staats-president zonder verwijl behoorden te worden geopend.
Nimmer te voren had de Republiek grooter behoefte gehad aan een Volksraad, samengesteld uit degelijke Boeren; mannen zooals de oude Voortrekkers, die de Republiek liefhadden en er hun leven voor veil hadden; - aan een Uitvoerenden Raad, waarin de kundigste en bezadigdste onder zulke mannen zitting hadden, en aan een Staats-president, die met het Volk zou staan of vallen. Doch ook nimmer was de Regeering, met enkele uitzonderingen, in zulke vreemde handen geraakt, - bestond er zoo weinig sympathie tusschen den Staats-president en de rechte Vertegenwoordigers, als op dit beslissend tijdstip. Waren de Presidentsverkiezingen doorgegaan, en was, gelijk vaststond, Paul Kruger tot President gekozen, dan zou Sheptone zijn plan van annexatie hebben moeten wijzigen of misschien opgeven, doch deze had hierop gerekend en..... de verkiezingen werden uitgesteld. Hoe zou Shepstone ook met Paul Kruger als President, in plaats van Burgers, ‘zonder wiens voorkennis hij geen stap gedaan had, tot het bereiken van zijn doel’, | |
[pagina 480]
| |
in de Volksraadzaal te Pretoria het spel hebben kunnen uitspelen door hem op het politieke schaakbord opgezet. Dit spel was, overigens, eenvoudig genoeg: De Staats-president stelde Carnarvons confederatie-concept aan de orde, doch de Volksraad, gesterkt door een demonstratie van Boeren, die naar Pretoria waren opgekomen om van den President te vernemen, wat het doel was van Shepstones komst, wilde daar niet in treden. Dit was juist volgens Shepstones plan. Nu kon Burgers met een voorstel van Grondwetsherziening voor den Raad komen, - Grondwetsherziening, op zulk een oogenblik, en onder zulke omstandigheden! De Volksraad kon noch wilde hier in treden, - mocht in geen geval meer macht stellen in handen der Burgers-Regeering, die het land op den rand van een afgrond gebracht had. En nu hield Burgers een rede in den Volksraad, die door sommigen ‘schitterend’ is genoemd, maar, eigenlijk, een libel is op het Volk der Zuid-Afrikaansche Republiek, en aan Shepstone den tekst moest leveren voor zijn Memorie van Toelichting, op de proclamatie, waarbij hij de Transvaal zou annexeeren. Vier punten werden in deze rede door Burgers aangehaald: de wensch van het Volk om de onafhankelijkheid te bewaren; de inwendige toestand des lands; de betrekking tot de inboorlingen, en de betrekking tot de beschaafde naburen, bij name de Engelschen. Wat betreft de onafhankelijkheid, verweet Burgers het Volk, dat het geen onafhankelijkheid waard was, omdat het er niet voor wilde vechten (tegen de Kaffers), en, thans, geen belastingen wilde betalen. ‘Een post, die anders duizenden ponden inbracht, had in de afgeloopen maand slechts £ 38.10 (ƒ 462) opgebracht, uit het gansche land, ter nauwernood genoeg om voor het postvervoer van dien dag te betalen.’ De Volksraad was inherent zwak en miste moed en de noodige bekwaamheden. ‘Als er middelen ter redding worden voorgesteld dan zeggen de wetgevers: de wetten des lands verbieden ons veranderingen aan te nemen zonder goedkeuring des Volks ... Wat weet het arme volk van de gansche kwestie ....’ Hij, de President, ‘zou het Volk een raad geven, die misschien verbazing zou wekken, want liever zag hij de vlag verloren en het Volk gered, dan het Volk verloren en de vlag behouden.’ Die raad was, kort en goed, dat het Volk het onmogelijke zou doen: een Grondwet aannemen, die de Volksraad, op het voorstel van Burgers, op staanden voet moest goedkeuren; ‘binnen weinige weken een proces van ontwikkeling doorloopen, dat onder gewone omstandigheden het | |
[pagina 481]
| |
werk van jaren wezen zou, gelijk Israël, als het gehoor gaf aan de stem van een man Gods - een profeet onder zijn volk - en dan, als door een “electrischen schok” doordrongen, van zwak, sterk werd.’ Of anders: dat het Volk, eene ‘vereeniging met een machtige Regeering niet van de hand zou wijzen; niet lichtzinnig de hand wegstooten, die uitgestoken is om “ons” te redden. Men moest toch niet zeggen, dat het vernederend is om met Engeland vereenigd te worden. Ook Engeland staat onder de besluiten des hemels; God beschikt en de lotgevallen der volkeren zijn in Zijne hand.’ Het zou den roem van Harer Majesteits Commissaris zijn, indien hij zou kunnen teruggaan en zeggen: ‘Ik heb dat Volk teruggebracht van den dood tot het leven; ik heb het juk der tyrannie en der regeeringloosheid dat volk van den hals gehaald, en hetzelve vrij gemaakt, en het zijn onafhankelijkheid verzekerd’ (door het onder de Engelsche vlag te brengen), en ‘toekomstige geslachten zouden nog Gods zegen afsmeeken over het hoofd van den grijsaard (Shepstone) voor de redding, door hem aangebracht.’ In geen geval mocht men spreken van vechten. ‘De wapenen op te nemen en te vechten,’ zeide de President, ‘is onzin. Als wij nu het zwaard trekken, dan trekken wij het tegen God, want het is Gods oordeel, dat de Staat vandaag in dien toestand verkeert, waarin hij is, en 't is onze plicht te bedenken, of wij duizenden schuldeloozen in bloed dompelen zullen. En zoo ja, waartoe? Om een denkbeeld; om iets, dat wij in ons hoofd, maar niet in ons hart hebben; om eene onafhankelijkheid, die niet gewaardeerd wordt. Laat ons het beste maken van den stand van zaken, de beste voorwaarden treffen, die wij met mogelijkheid kunnen.’ Met andere woorden: berust in de annexatie, die plaats zal vinden. Shepstone zelf had die zaak niet beter kunnen bepleitenGa naar voetnoot1). De Volksraad, die geen inzage gehad had van Shepstones volmacht, en niet geloofde aan zijn vast besluit om onder elke omstan- | |
[pagina 482]
| |
digheid, tot de annexatie van het land over te gaan, gaf eindelijk zijn toestemming tot het invoeren der ‘hervormingen’, die Burgers had voorgesteld, doch waarvan de uitvoering op dit gegeven oogenblik tot de onmogelijkheden behoorde. Gelijk Burgers, terecht, in zijn rede had aangemerkt, miste hij het ‘vertrouwen des Volks’. En ware dit ook anders geweest, dan zou het Volk er toch nooit in hebben kunnen berusten, om zich, aan handen en voeten gebonden, te zijner beschikking te stellen, of het bestuur des lands, bijna uitsluitend, in handen van vreemdelingen te laten overgaan. Het wetsontwerp-Burgers sloot in, dat er zes ‘departementen’ zouden zijn: van Financiën, Justitie enz., wier hoofden (ministers), mét den Staats-president en drie non-officieele leden, door den Volksraad te kiezen, den Uitvoerenden Raad zouden uitmaken en het land besturen. Heel fraai .... op het papier, doch onzinnig met het oog op den toestand, waarin de Republiek zich op dat oogenblik bevond. Dat de Volksraad er voorloopig in toestemde, was meer om tijd te winnen tegenover Shepstone, dan om iets anders. Ook kon Paul Kruger nu als Vice-president worden aangesteld, dat later van zoo groot belang zou blijken voor land en Volk. Den 8sten Maart reeds werd de Volksraadzitting gesloten, en konden de leden naar hunne districten terugkeeren, om met hunne kiezers de zaken des lands verder te bespreken. Het besluit tot Grondwetsherziening, dat door den Volksraad was aangenomen, zou echter niet door het Volk behoeven besproken te worden. Het spel was uitgespeeld; de troepen lagen te Newcastle gereed of waren op marsch naar de grenzen; Sekukuni was onder een soort Engelsche protectie gekomen; de champagneflesschen, uit Natal medegevoerd, waren geledigd; met de Engelschen en Engelschgezinden in de Republiek was alles besproken, en met de betrokken ambtenaren zooveel mogelijk rekening gehouden; de publieke opinie in Engeland was behoorlijk ingelicht en de Staatspresident had gedaan, wat van hem verlangd kon worden. Er was geen reden waarom Sir Theophilus de annexatie nog zou uitstellen, en daartoe werd nu ook, zonder verder verwijl, overgegaan. | |
De annexatie.Zoo confidentiëel en hoffelijk mogelijk werden de laatste preleminairen, tusschen Shepstone en Burgers geregeld. Den 7den April hadden zij een conferentie, en deelde Shepstone Zijn Hoog Edele, den Staats-president | |
[pagina 483]
| |
der Zuid-Afrikaansche Republiek mede, dat hij nu maar tot de annexatie der Republiek zou overgaan. Hierop verzocht de President den vreemden gast, - niet om plaats te nemen in het officiëele staatsrijtuig, dat hem, zoo spoedig mogelijk, met alle verschuldigde eer, over de grenzen zou brengen maar wél - om de mededeeling, ‘dat de annexatie zou plaats vinden, op schrift te mogen hebben.’ Hoffelijk werd aan dit verzoek, op den 9den April, voldaan in een officiëel schrijven, waarbij Shepstone Burgers herinnerde aan de ‘vele en ernstige samensprekingen, die zij beiden over de zaak gehad hadden’, en ‘dat hij in zijn overtuiging, dat de Staat zijn onafhankelijkheid niet behouden kon, afdoend versterkt was geworden door Burgers' eigen woorden, bij openbare gelegenheden, onder het gevoel zijner diepe verantwoordelijkheid, gesproken’Ga naar voetnoot1). In hoffelijkheid en vertrouwelijkheid voor Shepstone niet onderdoende, bracht Burgers dezen daarop een bezoek, om hem mede te deelen, ‘dat hij zich genoodzaakt zou zien om te protesteeren tegen de voorgenomen annexatie’, en, opdat er geen misverstand zou plaats vinden, ‘las hij hem het concept-protest alvast voor’. Shepstone ‘stemde volkomen met Burgers in, dat deze van zijn standpunt niet anders kon handelen’Ga naar voetnoot2). Burgers hield daarop eene vergadering met den Uitvoerenden Raad, waarin toen slechts twee Boeren (Paul Kruger en Holtshausen), zitting hadden, legde Shepstones brief van 9 April ter tafel, én het protest, waarvan hij Shepstone juist het concept had voorgelezen. De Uitvoerende Raad keurde dit protest goed en besloot verder eene Commissie, bestaande uit den Vice-President Paul Kruger, den staatsprocureur Jorissen en nog iemand, naar Engeland te zenden, om, in persoon, bij Lord Carnarvon tegen de annexatie te protesteeren. Den 11den April vervoegde de staatsprocureur zich bij Shepstone, om hem formeel het protest tegen de voorgenomen annexatie voor te lezen, en hem verder in kennis te stellen met het besluit door den Uitvoerenden Raad genomen, om een Commissie naar Engeland te zenden. Opdat dit laatste, na alles wat tusschen Shepstone en Burgers verhandeld was, niet zou worden misverstaan, haastte de Staats-president zich naar den Britschen gevolmachtigde, om hem de noodige inlichtingen te verschaffen, en het ‘doel dezer documenten te verklaren.’ Protest én minute én de proclamatie, die de President terstond na de annexatie zou | |
[pagina 484]
| |
uitvaardigen, ‘waren noodig om de heethoofdigheid hier en daar wat te bekoelen,’ en waren vooral van beteekenis als een voorwendsel voor de groote meerderheid van het Volk, om stillekens te berusten in hetgeen toch beschouwd werd, als het eenige redmiddel voor zich en het land.’
En zoo brak de 12 April 1877 aan, - een dag, nooit te vergeten in de geschiedenis van Zuid-Afrika. Om elf uren was er een kleine schare van Engelschen vergaderd voor de stoep van de gouvernementsgebouwen, en werd de annexatie-proclamatie door Osborne voorgelezen. Hierop las Juta, namens het Gouvernement, het protest van den President der Republiek tegen de onwettige handeling, die nu had plaats gevonden en diens proclamatie, waarbij het Volk tot orde en rust werd vermaand, opdat de zending, waartoe door de Regeering, was besloten, niet zou worden verijdeldGa naar voetnoot1). Burgers vermaande daarop de ambtenaren, om het nieuwe Gouvernement getrouw te dienen, en gaf zijn laatste order aan Swart, den staatssecretaris, ‘om den sleutel van het Kantoor bij Shepstone te brengen.’ Deze voldeed hieraan oogenblikkelijk, doch ontving als loon voor zijne diensten dien sleutel terstond terug, uit de handen van zijn nieu- | |
[pagina 485]
| |
wen heer. Om alle onnoodige opschudding te vermijden, werd het formeele hijschen der Engelsche vlag uitgesteld tot de troepen, die verwacht werden, zouden zijn aangekomen. Alleen de Union Jack, die van den vlaggepaal voor Shepstones woning fladderde, moest verkondigen, dat de Zuid-Afrikaansche Republiek had opgehouden te bestaan, en dat de Transvaal, onder de Britsche vlag, was geannexeerdGa naar voetnoot1). |
|