De worstelstrijd der Transvalers
(1882)–Frans Lion Cachet– AuteursrechtvrijII. De presidents-verkiezing.Bij het aftreden van Pretorius werd Daniel Erasmus, lid van den Uitvoerenden Raad, tot waarnemend President benoemd en kort daarna de verkiezing voor een nieuwen President geopend. De groote vraag werd nu: wien te kiezen; wie kan, wie wil thans President der Zuid-Afrikaansche Republiek worden? Er werden candidaten genoeg genoemd, zoo in als buiten Transvaal, doch het werd terecht begrepen dat de teugels van het bestuur nu door vaste hand moesten worden opgenomen, óf de Republiek was haar val nabij. Onwillekeurig werden de oogen naar den Vrijstaat gericht, en kwam de kiezing van een President niet ter sprake, zonder dat de naam genoemd werd van Jan Hendrik Brand.
De toestand der Republiek was, tijdens het aftreden van Pretorius, in meer dan één opzicht zorgwekkend. De Boeren waren door de aanhoudende Kafferonlusten en om andere redenen zeer achteruit gegaan; contant geld werd zelden gezien en het ‘papieren geld’ had bijna geen waarde; de ambtenaarswereld liet meer dan veel te wenschen over, en in den Volksraad hadden lieden zitting gekregen, wier zetel hun broodwinning | |
[pagina 440]
| |
was. Het gezag der Regeering was tot een laag peil gedaald en een soort van politieke moedeloosheid had zich van velen meester gemaakt. Zelfs warme vrienden der Republiek begonnen aan haar voortbestaan te wanhopen, doch bij de aftreding van Pretorius vatte men weer moed, en scheen men, als bij ingeving, te gevoelen dat de Staat niet alleen te redden was, maar nog tot grooten bloei kon komen, als de rechte man gevonden kon worden voor het gewichtig ambt van Staatspresident.
Een Hollandsche Afrikaner van geboorte, zou hij moeten zijn, geen vreemdeling; een man van opvoeding en ondervinding; iemand, die aan ijzeren wilskracht in principiëele zaken, een bijzonder groote mate van geschiktheid paarde om zich in het bijkomstige bijna alles te laten welgevallen; van onkreukbare eerlijkheid; geen geldzoeker; niet eigenbelangzuchtig of op eerbejag prat; - iemand, die het Presidentschap zou aanvaarden uit roeping en met toewijding aan land en Volk; - niet tot eigen voordeel of eere. Van zulk een President zou men kunnen verwachten: dat hij, vooreerst, elken ontrouwen ambtenaar onverbiddelijk zou afzetten; dat hij in de Raadszaal en in het Kabinet zou waken voor de belangen van het Volk; dat hij zich persoonlijk zou vergewissen van den toestand des lands, in de verschillende districten, en zich niet zou laten leiden door onvertrouwbare ‘rapporten’; dat hij de Regeering op den doelmatigsten, doch minst kostbaren voet zou brengen; - zou toezien, dat de noodige ambtenaren werden benoemd en goed bezoldigd, doch de overtollige postjes afgeschaft; dat hij met vaste doch vriendelijke hand een ieder dwingen zou om de wettige belastingen te betalen, landsdienst te verrichten en de overheid te gehoorzamen; dat hij waken zou voor een onpartijdige rechtspleging, zich uitstrekkende over ieder inwoner der Republiek en elken vreemdeling in den lande; dat het volks-onderwijs door hem zou worden behartigd; dat hij den Kaffers in de Transvaal te verstaan zou geven, dat zij hun rust moesten houden en gehoorzaam zijn, doch dat hun geldige klacht, volgens recht en billijkheid, zou worden behandeld. In één woord: dat het kromme recht en het kranke geheeld zou worden, en zoo de losse draden tot één, hecht, regeeringssnoer verwerkt zouden worden. De President, die de Transvaal noodig had zou, des vereischt, zijn eigen Gouvernements-secretaris en auditeur-generaal moeten zijn; de bekwaamheden moeten bezitten om correspondeeren even gemakkelijk te kunnen met een vreemde Mogendheid als met den geringsten veldcornet in het land; - iemand, die zelf kon | |
[pagina 441]
| |
nagaan of 's lands rekeningen in orde waren; voorts een Afrikaner uit de Afrikaners, vroom én vroed én kloek. Onder het bestuur van zulk een man, zou de Republiek zich spoedig kunnen herstellen en aan haar roeping beantwoorden. Zulk een man zou het vertrouwen der Boeren bezitten; hem zou men steunen in de regeering des lands; hij zou den schoonen droom van Retief en de andere leiders van den trek tot verwezenlijking kunnen brengen; hij zou voor Transvaal kunnen worden wat vader Willem geweest is voor Nederland, en de ellende der laatste jaren zou spoedig vergeten zijn in den toekomstigen bloei des lands. Zulk een man nu hoopte men te vinden in den President van den Oranje-Vrijstaat, Jan Hendrik Brand.
Kapenaar van geboorte, van goede familie, als Hollandsch-Afrikaner opgevoed, wel gestudeerd en gepromoveerd in de rechten, en even vertrouwd met het Engelsch als met het Hollandsch, had hij reeds alles in zijn voordeel bij de Presidents-verkiezing in den Vrijstaat, en zijn bestuur over dat land, in de moeielijke jaren van 1864-1870, billijkte de hooge verwachtingen, die er thans in Transvaal van hem gekoesterd werden. De Vrijstaat was, tijdens het aftreden van Pretorius, in nog treuriger toestand geweest dan de Republiek in 1872, doch Brand had orde weten te scheppen uit den burgerlijken chaos. Door zijn beleid werd het land uit een dreigende geldcrisis gered, het inwendig bestuur op vasten voet gebracht, en werden de buitenlandsche betrekkingen zoo goed mogelijk geregeld. Daarenboven was onder zijn regeering de oorlog met de Basuto's voorgoed ten einde gebracht en de macht van Moshesh gebroken. Op kerkelijk-godsdienstig terrein stond Brand hoog bij de Boeren aangeschreven, en dat het Volksonderwijs hem ter harte ging was voldoende gebleken. Zulk een man had Transvaal nu noodig, en ‘werd Jan Brand maar President,’ zoo meende men, ‘dan zou de Republiek behouden zijn.’
Het was niet te verwachten dat Brand zijn ambt in den Vrijstaat zou neerleggen om President in Transvaal te worden, doch dit werd ook niet begeerd. ‘Hij kon President zijn der beide Staten,’ meende men ‘evenals Pretorius in 1860 bedoeld had. Iedere Staat kon zijn eigen Regeering behouden en zijn eigen lasten dragen, doch Brand kon President zijn der beide Republieken. Dit zou later kunnen leiden tot eene nauwere vereeniging van den Vrijstaat en de Republiek, doch voorshands was dit niet noodig. Beide Staten zouden er intusschen | |
[pagina 442]
| |
door bevoorrecht en versterkt worden, als Brand, zonder zijn ambt in den Vrijstaat op te geven, nu President kon worden van Transvaal.’
Reeds in December 1871 waren er talrijke requisitiën geteekend om Brand uit te noodigen zich verkiesbaar te stellen, en het gerucht werd algemeen verspreid, dat hij de candidatuur zekerlijk zou aannemen. In dat geval was zijn verkiezing verzekerd. Wel was er, door eenige weinigen, een tegencandidaat gesteld, de toenmalige predikant te Hannover, in de Kaapkolonie, doch dit werd niet ernstig opgenomen, en geen candidaat zou daarenboven kans hebben tegenover Brand. Bijna zeker dat deze zich de candidatuur zou laten welgevallen, bekommerde men zich weinig om den voorgestelden tegencandidaat, totdat men kort vóór de verkiezing, uit den zoeten droom werd wakker geschud door de tijding: ‘Brand heeft bedankt’. Treuriger tijding kon op dat tijdstip aan de Republiek niet worden gebracht.
Dat Brand gemeend heeft de candidatuur niet te mogen aannemen is begrijpelijk, en de redenen, die hij daarvoor heeft bijgebracht, zijn gewichtig genoegGa naar voetnoot1). Doch dat hij zoo lang gewacht heeft, met zijn be- | |
[pagina 443]
| |
sluit kenbaar te maken; dat hij niet terstond, toen zijn naam openlijk genoemd werd, als candidaat voor den presidents-zetel, duidelijk verklaard heeft, dat hij zich niet verkiesbaar wilde of konde stellen, is zeer te betreuren. Ware dit geschied, dan zou het Volk in tijds naar een anderen gewenschten candidaat hebben kunnen uitzien, en niet, bijna op het laatste oogenblik, zonder candidaat geweest zijn. Wel dacht men er, na het bedanken van Brand, voor een oogenblik over om Paul Kruger in zijn plaats te stellen, en werd, toen dit niet ging, in der haast de heer Robinson, van Rustenburg, genomineerd, doch feitelijk bleef er, na de afwijzende beschikking van Brand slechts één candidaat over: Thomas François Burgers.
Diens candidatuur was, tot nu toe, meer beschouwd als een politieke aardigheid dan ernstig gemeend. Men wist wel dat Burgers, wiens positie in zijne gemeente, en over het algemeen in de Kaapsche Kerk onhoudbaar was geworden, naar een andere plaats omzag; ook, dat hij, eenigen tijd geleden Transvaal bezocht hebbende, zich had uitgelaten dat hij alles in orde zou krijgen als men hem staats procureur zou maken, doch dat het iemand ernst kon zijn hem aan te bevelen voor het gewichtig ambt van Staats president, dacht bijna niemand. Hoe kon men zulks ook denken? Een modern predikant, moest wel als de laatst aangewezen persoon beschouwd worden, voor de betrekking van Staatspresident over een orthodox Volk. Daarenboven had de naam van Thomas Burgers, de man, die zooveel beroering verwekt had in de Kaapsche Kerk, gansch geen goeden klank onder de Boeren. Hij was candidaat gesteld door de Kerkelijk-moderne partij in Transvaal, doch deze had, als zoodanig, te weinig politieken invloed, naar men meende, om zijn verkiezing te verzekeren. Dat Burgers, ooit de minste kans zou hebben om gekozen te worden werd door bijna niemand geloofd, en het is daaraan toe te schrijven, dat er niet reeds dadelijk maatregelen genomen zijn om zijn verkiezing te verhinderen.
Te laat echter gingen de oogen open, en zij die tot geen prijs een predikant, zekerlijk geen modern predikant, en in geen geval den predikant Burgers, tot Staatspresident begeerden, moesten hem nu, na het bedanken van Brand, als eerste candidaat zien optreden, met alle kans om bij de verkiezing te slagen. De heer Robinson, die zich na het bedanken van Brand verkiesbaar had laten stellen, alleen opdat de partij niet geheel zonder candidaat zou | |
[pagina 444]
| |
zijn, had geen kans om gekozen te worden. Zooveel als mogelijk was werd er nog voor hem geijverd, doch het was vanzelf een hopelooze zaak om de verkiezing te verzekeren van iemand, die wel als voorzitter van den Volksraad goede diensten gedaan had, doch zoomin door anderen geschikt werd gerekend voor het Presidents-ambt, als dit door hem zelven begeerd werd. Inmiddels werd er ijverig voor Burgers gewerkt. Dat het Volk stelselmatig door de candidatuur-Brand aan de lijn gehouden was, om de verkiezing van Burgers te verzekeren, werd ontkend, doch van Brands vingerwijzingen, dat Burgers de geschikte persoon was om de vacature te vervullen, werd ijverig gebruik gemaakt: ‘Had Brand zich verkiesbaar gesteld’, zoo heette het, ‘dan zou hij zeker de meest gewenschte persoon geweest zijn voor President van Transvaal, en zou hij zonder twijfel, met bijna algemeene stemmen, zijn gekozen. Doch nu had Brand bedankt en was Burgers de eerste candidaat. Het was zeker waar, dat deze niet beantwoord had als predikant in de orthodoxe Kaapsche Kerk, doch dat was vooral om zijn eerlijkheid. Anderen dachten evenzoo als hij, doch waren er niet zoo rondborstig voor uitgekomen. Modern was Burgers zeker, doch hij drong zijne gevoelens aan niemand op, en als een echt liberaal wist juist hij ieders godsdienstige overtuiging te eerbiedigen. Daarenboven, had hij den grootsten eerbied voor de orthodoxe gevoelens der Boeren. Als modern predikant in de Kaapsche Kerk zou hij voortdurend met de Synode overhoop moeten liggen, en het moest waarlijk als een ’besturing‘ worden beschouwd, dat er nu een deur geopend werd om de Synode en de Kerk uit de moeielijkheden te helpen. Dat Burgers ooit zou trachten het modernisme in Transvaal in te voeren, was niet te denken, want als hij den preekstoel vaarwel zeide zou hij voorgoed ophouden predikant te zijn. Van zijn liberale gevoelens had men niets te vreezen. Werd hij President dan zou Transvaal spoedig groot worden, het papieren geld zou tegen goud worden ingewisseld, en in korten tijd zou Transvaal den Vrijstaat voorbijstreven. Niemand was op het oogenblik zoo geschikt voor President van Transvaal als Burgers. Dit had ook Brand dadelijk verklaard, en op hem kon men toch vertrouwen. In elk geval kon men het met Burgers probeeren, enz. enz. enz.’Ga naar voetnoot1). | |
[pagina 445]
| |
Van de andere zijde werd nu wel duidelijk in het licht gesteld, dat Burgers op politiek terrein een geheel onbekend persoon was; dat hij | |
[pagina 446]
| |
nooit eenig bewijs geleverd had van de groote talenten, die hem nu toegeschreven werden; dat de ‘overwinningen’ in den Kerkelijken strijd tegen de Synode, waarvan nu zoo hoog werd opgegeven, niet door zijne rechtsbekwaamheden waren behaald, maar, na jaren lang door anderen te zijn voorbereid, door een der Kerk vijandige Rechtbank als aan zijne voeten gelegd waren; dat hij in de hoogste mate ijdel en wuft van karakter was, en een slecht financier, getuige de geldschuld waaronder zijne gemeente, door zijn toedoen, gebukt ging; dat zijne moderne theologische gevoelens in lijnrechten strijd waren met den godsdienstzin van het Volk; dat hij, den preekstoel vaarwel zeggende, toch genoegzaam modern predikant zou blijven om te beproeven in Transvaal tot stand te brengen wat zijn partij in de Kaapkolonie mislukt was: een moderne Kerk en moderne school in te voeren; dat de Republiek zuo overstroomd worden met geestverwanten van Burgers, uit de Kolonie en uit Holland. Doch alle redeneeringen stuitten af op het feit, dat men, op het oogenblik, geen verkiesbaar candidaat tegenover hem kon stellen, en dat Brand hem had aanbevolen. Met een tegen-candidaat als Robinson - op wiens karakter overigens geen aanmerking valt te maken - was de zaak hopeloos. Eindelijk vonden de verkiezingen plaats en wat men wel voorzien kon geschiedde. Een aantal personen, vooral misleid door de gedachte dat Brand hem niet zou hebben aanbevolen, als hij niet de geschikte man was, stemden voor Burgers; een kleine minderheid bracht, uit beginsel, haar stem uit op Robinson, en de groote meerderheid, die Burgers niet wilde, en voor Robinson niet kon stemmen, onthield zich geheel en al van de stemming. Gevolgelijk werd Burgers gekozen, door de minderheid der stemgerechtigden, die, omdat zoo velen zich van de stemming onthielden, bij de stembus de meerderheid uitmaakten. Terstond na | |
[pagina 447]
| |
zijne verkiezing legde Burgers zijn ambt als predikant te Hannover neder, om dat van Staatspresident te aanvaardenGa naar voetnoot1). |
|