De worstelstrijd der Transvalers
(1882)–Frans Lion Cachet– AuteursrechtvrijI. De Republiek tot op de aftreding van M.W. Pretorius.Gelijk wij gezien hebben bevond Pretorius zich, toen de Lijdenburgsche Conventie, in April 1860 te Pretoria bekrachtigd werd, met verlof van den Volksraad, in den Oranje-Vrijstaat. Wel scheen het belang van Transvaal dringend te eischen, dat de Staatspresident, na de hereeniging met Lijdenburg, alle krachten zou aanwenden om de inwendige zaken der Republiek te regelen, en eenheid van bestuur tot stand te brengen, doch Pretorius verwachtte, zoo voor zichzelven als voor Transvaal, daarvan minder heil dan van zijn buitenlandsche politiek, en wel voornamelijk van de vereeniging der beide staten, Transvaal en den Vrijstaat, onder één bestuur, en met hem zelven als Staatspresident. En waar de hereeniging met Lijdenburg nu tot stand was gekomen, meende hij Transvaal voor een tijd aan zich zelven te kunnen overlaten, om, in den Vrijstaat, de verwezenlijking der vroegere mislukte vereenigingsplannen, mogelijk te maken. Het was, van 't begin van den uittocht reeds, door Retief als een der beginselen van den trek uitgesproken, dat de Boeren, waar zij zich ook zouden vestigen, één Volk moesten vormen, onder ééne Regeering. Dit plan kon op de schoonste wijze verwezenlijkt worden, indien de Boeren, in het bezit van den Vrijstaat en Natal, zich als één Volk zouden kunnen ontwikkelen, onder eigen Regeering en versterkt door gewenschte krachten uit het Moederland, Holland. Engeland mocht dan de Kaapkolonie bezitten, en de door de Engelschen zoo begeerde protectie over de Kafferstammen, ten Westen van de Oranje-rivier en den Umzamkulu. Ten Oosten dier rivieren; - langs de zeekust tot aan den Tugela óf (na de overwinning op Dingaan) tot aan de St. Luciabaai; ten Noorden tot aan den Limpopo; in het zonnige Natal, op de | |
[pagina 433]
| |
wijde Vaal-riviervlakten, en in de vruchtbare Transvaal zou woning zijn voor iederen Boer uit de kolonie en voor den Hollandschen stamgenoot, die zich onder die Boeren zou willen neerzetten. Zóó zouden de Boeren een krachtig Volk kunnen worden, terwijl het bezit van een zeehaven, zooals Durban, hen in de gelegenheid zou stellen, om handelsbetrekkingen aan te knoopen met Holland, dat zoo voor hen als het oude Moederland van het grootste maatschappelijk en politiek belang was. Doch.... Engeland zag dit zoo goed in als de Boeren, en maakte aan deze schoone verwachtingen een einde door de annexatie van Natal. Nog was echter alle hoop op een vereenigden Boerenstaat niet vervlogen, zoolang men den Vrijstaat en Transvaal onder één Bestuur kon brengen of houden, en Delagoa-baai zoo goed mogelijk de plaats laten vervullen van Natal-baai. De Vrijstaat, van Transvaal gescheiden, moest en moet altijd van Engeland afhankelijk zijn; Transvaal, zonder den Vrijstaat, zou te zwak zijn voor den kamp tegen Engeland, en daarom drong Pretorius, de oude, er terecht op aan, dat Vrijstaat en Transvaal één zouden zijn. Doch, dit wilde Engeland juist niet: en dáárom annexeerde Sir Harry Smith, in den geest, schoon misschien niet striktelijk naar de letter, zijner instructiën den Vrijstaat, toen Pretorius en de trek uit Natal op de reize derwaarts, aan den Tugela gelegerd was. De voor de Boeren, zoo ongelukkige afloop van den slag aan Boomplaats vernietigde, voor het oogenblik, elk vooruitzicht op een vereeniging van den Vrijstaat en Transvaal, onder één eigen bestuur. In 1854 evenwel werd de Vrijstaat door Engeland opgegeven, en als een onafhankelijke Staat erkend. Twee jaren later reeds, en terwijl de Vrijstaat onder het bestuur van den waardigen Staatspresident Boshof stond, drong M.W. Pretorius, toen een der commandanten-generaal in Transvaal, er op aan, dat hem zelven, als opvolger van zijn vader, het bestuur over den Vrijstaat zou worden toevertrouwd, dat bijna tot een oorlog leidde tusschen de Vrijstaters en de Transvalers. In 1860 evenwel, toen Boshof, door den ongunstigen afloop van den oorlog met de Basuto's, veel van zijn populariteit verloren had, richtte Pretorius andermaal het oog op het ‘goede land aan de overzijde der rivier’, en wist hij van den Volksraad, in Transvaal, verlof te krijgen, om den Vrijstaat een bezoek te brengen. De uitslag van dit bezoek was dat hij als Staatspresident van den Oranje-Vrijstaat gekozen werd, in de plaats van Boshof, die zijn ambt had neergelegd. Dat hij zich die keuze liet welgevallen spreekt vanzelf. | |
[pagina 434]
| |
Doch; kon hij President zijn van de beide Staten tegelijk, zonder dat deze onder één Regeering gebracht waren? Pretorius meende, dat hiertegen geen bezwaar was, en dat dit juist leiden zou tot de, door hem en anderen, gewenschte vereeniging. De Transvaalsche Volksraad had hem echter wel verlof gegeven om den Vrijstaat te bezoeken, doch niet om daar President te worden, en eischte zijnen oogenblikkelijken terugkeer naar Transvaal. Pretorius keerde terug, doch drong er tegelijk ten ernstigste op aan, dat de Volksraad zijn verlof zou verlengen, en daar hij zijn zaak wel wist voor te dragen, en aan te toonen hoe de belangen der beide Staten dringend eischten, dat hij naar den Vrijstaat terugkeerde, werd hem dit andermaal toegestaan.
Als President van den Oranje-Vrijstaat opgetreden, zonder zijn ambt in Transvaal te hebben neergelegd, vertegenwoordigde Pretorius in zijn persoon de beide Staten, en liet hij, als zoodanig, geen tijd verloren gaan, om het Engelsche Gouvernement aan de Kaap te polsen over de vereeniging van Transvaal en den Vrijstaat, onder ééne Regeering. ‘Beide Staten waren onafhankelijk verklaard door Engeland zelf; hunne belangen waren dezelfde; hij, Pretorius, was President van beide, waarom nu niet één stap verder gegaan en één Regeering voor beide Republieken tot stand gebracht? De Boeren van Transvaal en den Vrijstaat waren één volk, spraken één taal, beleden één godsdienst, hadden nu ook één President, waarom niet ook ééne Regeering? In de verhouding tot Engeland zou hierdoor geen verandering komen. De Engelsche Regeering kon hier niet tegen hebben of..... was er misschien eenig bezwaar bij het Britsch Gouvernement tegen zulk eene vereeniging der beide Staten....? ‘Eenig bezwaar?’ antwoordde de Gouverneur van de Kaap, ‘zulk eene vereeniging zou gelijk staan met de vernietiging van het Zand-riviertractaat en de onafhankelijk-verklaring van den Vrijstaat. Het mag niet geschieden.’ Hoe Engeland die vereeniging had kunnen beletten, indien de Boeren haar waarlijk gewild hadden, blijft de vraag. Doch, slechts een minderheid onder de Boeren, in de beide Staten, had zich voor de vereenigingsplannen van Pretorius verklaard, en de wenk van den Kaapschen Gouverneur was voldoende om de geheele zaak te laten rusten. Iedere Staat had trouwens, voor het oogenblik, de handen vol, om de eigen zaken eenigszins in orde te brengen, zonder dat men zich met die van den Zusterstaat belasten kon. | |
[pagina 435]
| |
De uitlandigheid van Pretorius werd voor Transvaal een bron van groote moeielijkheden, en ten slotte de oorzaak van een treurigen burgeroorlog. Had hij, bij het aanvaarden van het Presidentschap in den Vrijstaat, zijn ambt in Transvaal neergelegd, dan zou men daar een anderen President hebben kunnen kiezen, doch dit wilde hij niet. ‘Er moest een waarnemende President gekozen worden,’ meende hij, ‘die alle functiën zou kunnen vervullen zoolang hij-zelf in den Vrijstaat zou zijn. Niet om zijns persoons wil, maar in het belang van het volk.’ De Raad gaf toe, en ging over tot de keuze van een waarnemenden Staatspresident. De vrienden van Pretorius wilden zich echter met die keuze niet vereenigen en beriepen zich op een wetsartikel, dat het oudste lid van den uitvoerenden Raad, toen S. Schoeman, waarnemend President moest worden. Paul Kruger stelde zich nu aan het hoofd der eene partij, en Schoeman werd tot commandant der andere benoemd, en de burgerkrijg ontbrandde in vollen ernst. Zoowel Pretoria als Potchefstroom werden, nu eens door de eene dan door de andere partij belegerd, en ten slotte kwam het, in Januari 1864, tot een beslissend treffen aan Krokodil-rivier, in het Rustenburgsche. De man, om wien het eigenlijk te doen was, Pretorius, bevond zich (nu weer met verlof van den Vrijstaatschen Volksraad naar Transvaal gekomen) in het laager van Schoeman, en nadat er van beide kanten genoeg burgerbloed vergoten was, en 16 man gevallen waren, trad hij op als vredemaker en werd er een wapenstilstand gesloten, - den 7den Januari 1864 door een vredestractaat gevolgd. Het einde van den strijd was, dat Pretorius, die zijn ambt in den Vrijstaat moest of wilde neerleggen, zich bij de nieuwe Presidentsverkiezing, welke in Transvaal zou plaats vinden, weer candidaat liet stellen, en met een groote meerderheid als Staatspresident werd herkozen. Alleen op deze wijze kon de vrede op dat oogenblik worden hersteldGa naar voetnoot1).
De regeering van Pretorius is niet voorspoedig geweest. Voor een deel is dit aan hem zelven te wijten, doch vooral aan de omstandig- | |
[pagina 436]
| |
heden, waarin hij zich van meet aan geplaatst zag. Dat hij het, bij zijn optreden als President, wel gemeend heeft met land en Volk, kan niet betwijfeld worden; doch zijn politiek was in strijd met de gezonde regelen van den trek, en de taak, die hij op zich genomen had te zwaar voor zijne schouders. In plaats van zooveel mogelijk het inwendig bestuur op vasten voet te brengen, verwachtte Pretorius alles van verbintenissen met buitenlandsche Mogendheden, en uitbreiding van grondgebied. En, hulp zoekende in zijn regeering bij verkeerde lieden, werd hij de speelbal van gewetenlooze avonturiers, - van Hollanders, Duitschers en uit de kolonie gevluchte Afrikaners, die door hunne verkeerde raadgevingen zijn regeering ten slotte onmogelijk maakten, en de Republiek reeds in 1870 op den rand van het verderf gebracht hebben. In 1864 met groote meerderheid van stemmen tot President gekozen, en in 1869 nog herkozen, ging er in 1871 bij zijn aftreden geen enkele stem op, om hem aan het bestuur te houden. Deze veroordeeling gold echter minder zijn persoon dan de buitenlandsche politiek, die aan zijn regeering ten grondslag lag, en uit den aard der zaak voor de Republiek altijd noodlottig moet blijken.
Immers: de kracht der Hollandsche Afrikaners, die het Engelsche Bestuur ontweken zijn, en meer bijzonder van de Transvalers, ligt in hun isolement. Zij hebben eene roeping te vervullen als Boeren, en die onmogelijk wordt zoodra zij hun eigenaardig volksbestaan prijs geven. Van Engelsche zijde heeft men gedurig beproefd om die kracht te breken, door hen te wennen aan de Engelsche taal, Engelsche zeden, Engelsche goederen en Engelsche regeeringsvormen; - door, indien mogelijk, Boeren en Europeanen (liefst Engelschen) te laten amalgameeren. Met het oog hierop moest en moet het streven der Boeren zijn, om het inwendig bestuur zoo degelijk, maar tevens zoo eenvoudig mogelijk in te richten; geen omslachtige Engelsche instellingen na te volgen, vooral in den Regeeringsvorm, waar men zich op Boeren-wijs kan helpen, en eindelijk Engeland zoo min mogelijk de gezochte aanleiding geven, om zich met het Bestuur der Republiek te bemoeien. Geen buitenlandsche politiek dus voeren, die Engeland moet irriteeren zonder de Republiek van wezenlijk nut te kunnen zijn; geen uitbreiding van grondgebied zoeken, die Engeland tot scheidsrechter moet maken als er grensquaestiën ontstaan; geen proclamatiën uitvaardigen, die Engeland een schijn van grond kunnen geven om wat meer troepen naar Z.-Afrika te zenden; maar ook niet bedelen bij Engeland om eenige | |
[pagina 437]
| |
gunst, die men wel ontberen kan en die ten slotte duur betaald moet worden. Elke afwijking van deze gedragslijn moest (en moet vooreerst) de Republiek in gevaar brengen. Dit werd echter niet door Pretorius ingezien, en onwillekeurig leidde zijn geheele politiek er toe, om de Republiek onophoudelijk, en niet tot haar voordeel, met Engeland in aanraking te brengen.
Onder de moeielijkheden, waarmede de regeering van Pretorius te worstelen had, bekleeden de Kafferoorlogen, waarin de Republiek herhaaldelijk gewikkeld werd, een eerste plaats. Zoutpansberg was een bron van voortdurende ellende. Op de Zulu-grens werd Cetchwaijo, zonder twijfel door de politiek van Shepstone daartoe aangemoedigd, altijd stouter. Mankopane in Waterberg, Mapoch in Lijdenburg, Maleo en andere Kafferhoofden, hielden het land voortdurend in onrust. Op de Westelijke grenzen ging het niet beter. In den Basutooorlog, waartoe de Vrijstaat gedwongen werd, kon de Republiek zich niet onzijdig houden, en moest een commando Transvalers gaan om hunne Vrijstaatsche broeders te helpen, waarop de Basuto's een inval deden in Transvaal. Maanden lang moesten de bewoners der grensdistricten, in deze oorlogen, hunne vrouwen en kinderen in laagers laten gaan, om zelven op commando te kunnen uittrekken. Soms werd de krijgswet ‘geproclameerd’, waardoor het civiel bestuur en de gewone rechtspleging, tijdelijk, buiten werking gesteld werden, tot groot nadeel van den geregelden gang der zaken in de Republiek. De meeste dezer Kafferoorlogen mogen onvermijdelijk genoemd worden, doch het is niet minder waar, dat de Kaffers op den ongeordenden staat der regeering onder Pretorius speculeerden bij hunne veediefstallen en oproerigheden. En aan dienzelfden ongeordenden staat is het toe te schrijven, dat de oorlogen niet op meer beslissende, afdoende, wijze gevoerd zijn. Bij de Kaffermoeilijkheden kwam een geldcrisis, die zich over geheel Zuid-Afrika uitstrekte. In het nijpendst geldgebrek besloot de Regeering van den Vrijstaat tot de uitgifte van banknoten, die als wettig betaalmiddel zouden gelden en later worden ingewisseld tegen goud. Dit voorbeeld werd in Transvaal gevolgd, en ‘bluebacks’ in omloop gebracht tot een bedrag van £ 60,000Ga naar voetnoot1). Bij Volks- | |
[pagina 438]
| |
raadsbesluit werd bepaald, dat een ieder dit ‘papieren geld’ als wettig betaalmiddel en tegen de volle waarde moest aannemen, en dat de winkeliers, die dit mochten weigeren, beboet en hunne licentiën ingetrokken zouden worden, doch de noodmunt daalde niettemin in waarde totdat één Pond Sterling ‘papier’, nauwelijks vier Shillings (een vijfde van de nominale waarde) vertegenwoordigde. Bij gebrek ook aan behoorlijke contrôle werd het maken van papieren geld, voor private rekening, redelijk productief, behalve voor het arme land en het gedrukte Boeren-Volk.
Het grootste euvel in de regeering van Pretorius was, dat hij zich omringde of liet omringen van welopgevoede, doch overigens onwaardige en nietswaardige lieden, meestal vreemdelingen, tegen wier pluimstrijkerijen hij niet bestand was, en die door hem in de gewichtigste regeeringsbetrekkingen gesteld werden. In plaats van degelijke Afrikaners tot zijne ambtenaren en raadslieden te kiezen, of te letten op de wenken van niet-Afrikaners, die hem niet vleiden, maar den bloei der Republiek bedoelden, luisterde hij bij voorkeur, in den Volksraad en daar buiten, naar sycophanten, vooral Hollanders, gegradueerd en getiteld, of ook wel van zeer geringe afkomst, doch bijna zonder onderscheid om zeer quaestieuse redenen uit het Vaderland vertrokken, wier speelbal hij eindelijk werd, tot zijn eigen val en het ongeluk der Republiek.
De onmiddellijke aanleiding tot de aftreding van Pretorius, was de scheidsrechtelijke uitspraak omtrent de regeling der Westelijke grenzen, bekend als het ‘Keate-award’. De Volksraad weigerde die uitspraak te bekrachtigen, op grond dat Pretorius zijn bevoegdheid was te buiten gegaan, daar hem geen autoriteit verleend was, om de Regeering, met | |
[pagina 439]
| |
verbindende kracht, bij de arbitrage te vertegenwoordigen. Misschien zou de Raad van andere gedachten geweest zijn, indien de Keate-uitspraak anders ware uitgevallen; doch nu Pretorius er in berust had om twee dorpen, Christiana en Bloemhof, een aantal plaatsen, en den grooten weg naar de Diamantvelden aan Gasibone over te laten, mochten zijne schikkingen met den Engelschen scheidsrechter niet worden goedgekeurd. Pretorius, die volhield dat hij in naam des Volksraads gehandeld had en daarom eischte dat men in de arbitrage zou berusten, moest nu wel aftreden en keerde in 1871 tot het ambteloos leven terugGa naar voetnoot1). |
|