De worstelstrijd der Transvalers
(1882)–Frans Lion Cachet– AuteursrechtvrijV. Kerkelijke verwikkelingen.De politieke worstelingen werden deels bemoeielijkt, deels gewijzigd door oorlogen met de Kaffers, en door kerkelijke verwikkelingen. Over die oorlogen zal in eene volgende Afdeeling gesproken worden, doch de kerkelijke zaken hebben te veel invloed gehad op het tijdperk, dat wij nu behandelen, om niet reeds hier ter plaats met een woord vermeld te worden.
De Kerk der Kaapkolonie, waartoe de Boeren van den grooten trek behoorden, was de Hollandsche of Nederduitsch Gereformeerde Kerk, door Van Riebeek in Afrika geplant, bij de stichting der kolonie. Aan die Kerk waren zij gehecht geweest, ook waar zij, wegens den verren afstand, slechts zelden de godsdienstoefening in een kerkgebouw hadden kunnen bijwonen, of door een leeraar bezocht worden, en waren zij ge- | |
[pagina 318]
| |
hecht gebleven, toen zij hunne woonplaatsen verlieten om een nieuw land ter woning te zoeken. De oude Staten-Bijbel met de Psalmen en de Formulieren, werd met eerbied medegevoerd; de kerke-orde en tucht ook op de reize zooveel mogelijk gehandhaafd, en de kerkelijke gebruiken gevolgd. Wel zullen er velen geweest zijn, wier gehechtheid hieraan meer uit gewoonte dan uit overtuiging voortsproot, en waren er, waarschijnlijk sommigen, in wier oog de voorgangers - ouderlingen en anderen - op het punt van de Gereformeerde leer wat uiterst streng waren, terwijl weer enkelen bezwaar hadden tegen het kerkelijke gebruik der Gezangen, - doch allen behoorden tot ééne Kerk, en men dacht er gedurende den trek, even weinig aan om zich van het verband met de moederkerk in de kolonie los te maken, als om de koningin van Engeland als hoofd der Kerk te gaan erkennen. De gemeenten, die, nadat men eenigszins tot rust gekomen was, in Natal en den Vrijstaat gesticht werden, kwamen dan ook geleidelijk onder het bestuur der Kaapsche synode. Zij werden door leeraren uit de Kaap-kolonie, eerst bezocht en daarna, geregeld bediend; later door de Kaapsche kerk erkend en bij haar ingelijfd, en bleven als ‘de Ring van Transgariep’ tot in 1862, een groot deel uitmaken van de Gereformeerde kerk van Zuid-Afrika onder bestuur der Synode. Eerst bij vonnis van het Hooge Gerechtshof der Kaap-kolonie (Nov. 1862) werd het officiëel verband tusschen de Kaapsche synode en deze gemeenten gewelddadig verbroken. De Boeren, die zich over de Vaal-rivier vestigden, waren niet minder gehecht aan de oude moederkerk dan hunne broederen in Natal en den Vrijstaat, doch daar hunne omzwervingen van langeren duur waren, en zij met meer moeielijkheden te kampen hadden, duurde het ook langer, eer zij gemeenten konden stichten en de noodige bepalingen maken omtrent het bestuur der Kerk. Dat dit laatste echter niet vergeten werd, blijkt uit de onderscheidene wetsbepalingen, waarbij, van den aanvang, voor het onderhoud en de bescherming der Kerk voorziening gemaakt werd. De Kaapsche kerk verloor hare kinderen over Vaal-rivier ook niet geheel uit het oog, maar zond van tijd tot tijd eenige leeraren om de Transvalers te bezoeken, hun het Evangelie te prediken, jonge leden aan te nemen, en de sacramenten te bedienen. De namen van Ph.E. Faure, W. Robertson, Albertijn, Andrew en John Murray, J.H. Neethling en A.A. Louw, zullen met dien van Daniël Lindley onder de Transvalers in eervolle gedachtenis worden gehouden, als van de eerste leeraren, die de, voor die dagen, zeer moeielijke reis gedaan heb- | |
[pagina 319]
| |
ben om hen te bezoeken en te dienen. Onder leiding dier leeraren werden er gemeenten gesticht of werden de kerkelijke zaken der reeds bestaande gemeenten geregeld, totdat eindelijk, in 1852, door de Transvaalsche gemeenten een verzoek werd ingediend bij de Kaapsche synode om onder haar ressort te worden ingelijfd. Tot die inlijving werd door de Synode werkelijk besloten, in hare zitting van 1852, doch toen daarvan aan den Volksraad in Transvaal en aan de gemeenten aldaar was kennis gegeven, ontving de Synode na eenigen tijd het bericht, dat men besloten had, zich niet te stellen onder het synodaal bestuur der Kaapsche kerk, en onaf hankelijk wilde blijven. Vanwaar deze verandering? Het verzoek om inlijving was geschied door de gemeenten, in rijp overleg met den Volksraad, nadat langdurige correspondentiën waren voorafgegaan, en op het voetspoor der gemeenten in Natal en den Vrijstaat. Hoe kwamen de Transvaalsche gemeenten er nu toe, om zich aan het kerkverband onder de Synode te onttrekken, op hetzelfde oogenblik dat aan hun verzoek om inlijving voldaan werd?
Innig gehecht als de Transvalers waren aan de Kaapsche kerk, hadden zij nog meer vrees voor Engelsche invloeden, en was het hen bovenal te doen om één of meer leeraren, die in hun midden zouden willen arbeiden. In waarheid aandoenlijk wordt bijna iedere brief, uit dit tijdperk, aan vrienden in den Vreemde besloten met de bede: bezorg ons toch een leeraar. Die bede had weerklank gevonden o.a. bij eenige vrienden in Amsterdam, die eene ‘Commissie ter behartiging van de godsdienstige belangen der Transvaalsche Republiek’ hadden gevormd, en de predikant Ham werd naar Transvaal gezonden. Dat deze zich daar niet heeft kunnen vestigen, hebben wij reeds gezien, en was voor de Boeren geen geringe teleurstelling. Andere pogingen werden door de genoemde Commissie aangewend om een predikant uit Nederland naar Transvaal te zenden, doch aanvankelijk zonder gunstig gevolg. Ook scheen het, of geen der Kaapsche predikanten roeping gevoelde om zich blijvend onder de stam- en geloofsgenooten in het Over-Vaalsche te vestigen. Onder die omstandigheden kwam in 1853 het bericht, dat er een predikant uit Holland, voor Transvaal, te Kaapstad was aangekomen, Ds. Dirk van der Hoff. Van diens komst werd het eerst melding gemaakt in de Kaapsche synode, toen tot de inlijving der Transvaalsche gemeenten besloten was. | |
[pagina 320]
| |
Genoemde predikant zou door professor Lauts met een aanstelling als predikant voor de gemeenten in Transvaal zijn uitgezonden, na als zoodanig door de ‘Haagsche Commissie’ te zijn geordend. Van der Hoff arriveerde te Kaapstad, den 5den November 1852, en toonde, op de vraag naar zijne geloofsbrieven, een aanstelling tot predikant hem door Prof. Lauts gegeven, met bepaling van zijn salaris enz.Ga naar voetnoot1). Daar genoemde professor kwalijk bij name in Transvaal bekend was, en op geenerlei wijze door de Transvalers gemachtigd om een predikant voor hen te beroepen, was de ‘aanstelling’ van den heer Van der Hoff van geen de minste waarde, en werd hem beduid, dat hij liefst aan de Kaap moest blijven tot men nader daaromtrent van de Transvaalsche gemeenten gehoord had. Insgelijks: dat hij, na wettig door eene dier gemeenten te zijn beroepen, de wetten en verordeningen der Gereformeerde Kerk van Zuid-Afrika te onderteekenen, en zich dus onder het kerkelijk opzicht der Synode zou hebben te stellen. Op de verklaring van Ds. Van der Hoff dat hij hierin genoegen nam, werd naar Transvaal geschreven en gevraagd. of men dien heer tot leeraar wilde hebben. Het antwoord op die vraag kwam in den vorm van een behoorlijk opgestelden beroepsbrief, die den genoemden predikant den 22sten Maart 1852 ter hand gesteld werd. Ds. Van der Hoff verbond zich daarop, op de gebruikelijke wijze, bij handteekening tot gehoorzaamheid aan het kerkbestuur der Gereformeerde Kerk van Zuid-Afrika, werd gelegitimeerd en vertrok als beroepen predikant van Potchefstroom, in het begin van April, naar Transvaal. Naar kerkelijk | |
[pagina 321]
| |
gebruik moest hij daar, zoo spoedig mogelijk, in zijn ambt bevestigd worden, welke bevestiging door Ds. A. Murray Jr., toen predikant te Bloemfontein, geschieden zou. In volkomen vertrouwen dat Ds. Van der Hoff, zich te Kaapstad niet slechts kerkelijk had laten legitimeeren, om wettiglijk in Transvaal beroepen te kunnen worden, maar dat hij zich in gemoede onder synodaal opzicht verbonden had, werd juist aan hem het officieel bericht aan de Transvaalsche gemeenten, dat de Synode hun verzoek om kerkelijke inlijving had toegestaan, ter bezorging medegegeven. Met welken uitslag is reeds bekend. Ds. Van der Hoff weigerde - in strijd met het kerkelijk gebruik en de pas door hem onderteekende wetten - om zich kerkelijk te laten bevestigen, en de Transvaalsche gemeenten (met den Volksraad) verklaarden zich tegen de kerkelijke inlijving onder de Synode. Men zou in Transvaal een eigen kerkbestuur hebben onder het hoogste, politiek gezag. Vrij algemeen heeft men hiervan de schuld gegeven aan Ds. Van der Hoff, doch deze heeft beslist verklaard dat de schuld niet bij hem ligt, maar dat hij gehandeld heeft op ernstigen drang van den ouden commandant-generaal A. Pretorius; omdat de Volksraad het begeerde, en de gemeenten het wenschtenGa naar voetnoot1). ‘Men was bevreesd voor het Engelsche | |
[pagina 322]
| |
Gouvernement, waarvan de Kaapsche Synode haar ordonnantie had; bevreesd voor kerkelijke gelijkstelling met gekleurden evenals in de Kaapsche kerk enz.’, en daarom wilde men niet onder de Synode ressorteeren.’ Opmerkelijk blijft het, dat men daarvoor eerst zoo bevreesd schijnt te zijn geworden, nadat de heer Van der Hoff in Transvaal is aangekomen. Doch wij constateeren nu slechts feiten en wagen ons niet aan beschouwingen.
Aanvankelijk had de Lijdenburgsche gemeente niet ingestemd om zich aan het verband met de Kaapsche kerk, waarin men pas getreden was, te onttrekken, doch dit geschiedde op eene kerkvergadering te PotchefstroomGa naar voetnoot1). Ds. Van der Hoff begaf zich daarop herhaaldelijk naar het | |
[pagina 323]
| |
Lijdenburgsche en bediende die gemeente als consulent, doch al spoedig vielen er droeve tooneelen voor. Die te beschrijven ligt buiten ons bestek; slechts zij hier aangestipt dat de Lijdenburgers hunne afscheiding van de Synode bitter begonnen te betreuren, - deels omdat zij daardoor hunne laatste hoop op een eigen leeraar, door tusschenkomst der vrienden in Holland en aan de Kaap, vervlogen zagen, en verder, omdat de heer Van der Hoff, aan Ring noch Synode verantwoordelijk, handelen kon en handelde zooals hij wilde. Hieruit sproten groote moeielijkheden voort, vooral nadat de heer Smellekamp openlijk voor den kerkeraad was opgetreden; landdrost en heemraden kregen met de zaken te doen; Volksraad en krijgsraad werden er door verdeeld, en het liet zich een oogenblik aanzien of de kerkelijke verwikkelingen tot groote burgerlijke beroeringen zouden leiden. Ten slotte onttrok Lijdenburg zich op formeele wijze aan het kerkbestuur van den predikant Van der Hoff en stelde zich andermaal onder het kerkelijke opzicht der Kaapsche Synode. Hierdoor werd de vrede eenigszins hersteld en de weg gebaand om een eigen predikant te kunnen beroepen. Kerkelijk kwam Lijdenburg nu weer onder den Ring van Transgariep, bestaande uit al de gemeenten der Geref. kerk over de Oranje- of Gariep-rivier. Kerkelijk waren de Transvalers nu in twee partijen gescheiden, niet (vooralsnog) door kwesties over de leer, maar over kerkbestuur. Lijdenburg, dat in het politieke altijd min of meer tegenover de districten stond, die zich onder Pretorius stelden, hield zich aan de Kaapsche Synode; Pretorius en zijn partij aan Ds. Van der Hoff, die later een eigen Kerkbestuur vormdeGa naar voetnoot1). Door deze kerkelijke scheiding werd de | |
[pagina 324]
| |
politieke scheuring, die eerlang volgde, zoowel voorbereid als verhaast. |
|