De worstelstrijd der Transvalers
(1882)–Frans Lion Cachet– Auteursrechtvrij
[pagina 314]
| |
IV. Vereeniging der partijen onder ééne regeering.De vereeniging der drie partijen in Transvaal, onder één Bestuur, is aanvankelijk tot stand gekomen nog vóór den dood der beide hoofdleiders, Potgieter en Pretorius. Vooral na de Volksvergadering te Potchefstroom, in 1848, werd het duidelijk, dat men zich aan het eenhoofdig bestuur van een der beide aanvoerders zou moeten onderwerpen, indien de verschillende partijen zich niet verbonden om den Volksraad te erkennen en te steunen, als het hoogste gezag over allen, en in het geheele land. Op Bijeenkomsten, door de Volksraadpartij, nu eens in het eene dan weer in het andere district belegd, werd de zaak der ‘vereeniging’ rijpelijk besproken, met dit gevolg, dat er eindelijk, in Maart 1849, een vergadering te Andries-Ohrigstad gehouden werd met afgevaardigden uit de onderscheidene districten, waarop de gewenschte vereeniging voorloopig tot stand kwam. Potgieter was er niet mede ingenomen, doch Pretorius stemde er in toe. Twee maanden later, 23 Mei 1849, werd er weer een publieke bijeenkomst gehouden aan Derde Poort (Magaliesberg) en werd, door zes leden namens Ohrigstad, en veertien leden door de andere districten gekozen, de ‘Vereenigde Bond’ vastgesteld voor ‘de geheele Maatschappij aan deze zijde van de Vaal-rivier’. Deze een en twintig leden maakten den | |
[pagina 315]
| |
eersten Vereenigden Volksraad uit, en Pretorius werd tot voorzitter gekozen. De bestaande wetten werden bekrachtigd en de verkiezing van Volksraadleden, de plaatsen waar en de tijd wanneer men zou vergaderen, geregeldGa naar voetnoot1). Dewijl de besluiten van deze vergadering, voor zoover de voorgestelde Unie betreft, op eene volgende vergadering (‘Raad en Representanten Vergadering’ geheeten) aan Krugerspost gehouden, in Sept. 1849, bekrachtigd zijn, kan de Vereeniging van dien datum af als tot stand gebracht worden gerekend.
Meer formeel evenwel dan in de werkelijkheid. Er bestond nu een Volksraad, waarin het geheele volk vertegenwoordigd werd, en die, in naam, het hoogste gezag uitoefende, doch werkelijk bleven de commandanten-generaal, persoonlijk of met het bestuur waarvan zij het middenpunt uitmaakten, ieder in zijn eigen district met dictatorische macht bekleed. De Volksraad vergaderde op onbepaalde tijden, nu hier, dan daar, en de commandant-generaal woonde in het midden zijner volgelingen, zoodat men als vanzelf naar hem opzag in elke moeielijkheid. Potgieters invloed moge door de vereeniging eenigszins geleden hebben, doch Pretorius, die met vaste hand naar het opper-bestuur stond, wist met diplomatiek beleid den Volksraad zelf aan zijn wenschen dienstbaar te maken. En het kan niet ontkend worden dat, schoon de Volksraadpartij, door de vereeniging tot stand te brengen, eenhoofdig bestuur onmogelijk maakte, de Pretorius-partij daarvan ten slotte de vruchten plukte en op het kussen kwam.
Het ligt voor de hand dat Pretorius, na het overlijden van Potgieter begeerde, indien niet zeker verwachtte, dat hij erfgenaam zou worden van diens aandeel in het bestuur. De Volksraad was echter van een ander gevoelen en benoemde Potgieters oudsten zoon, Pieter Johannes, tot commandant-generaal in zijns vaders plaats. Pretorius was hierover ontevreden, doch deze benoeming werd aanleiding dat na zijn dood, weinige maanden later, ook zijn zoon, Marthinus Wessel Pretorius, in | |
[pagina 316]
| |
zijne plaats, tot commandant-generaal werd aangesteld. Op deze wijze trachtte de Volksraad het evenwicht in de Regeering te bewaren, doch de samensmelting der partijen werd er niet door bevorderd.
De Republiek, die tot nu toe verschillende namen gedragen had, verkreeg, krachtens het volgende Volksraadsbesluit (Art. 115 Nov. 1853) te Potchefstroom, den naam waaronder zij zich, zoo kort geleden, nog op het roemrijkst tegenover Engeland heeft weten staande te houden: ‘De edele Volksraad is overgegaan tot het aannemen van een naam voor dezen Staat en heeft als naam aangenomen den volgenden:
De Zuid-Afrikaansche Republiek, benoorden de Vaal-rivier.’
De eerste levensjaren der Zuid-Afrikaansche Republiek gingen, gelijk te verwachten was, niet zonder stormen voorbij. Aan de officieele vereeniging der partijen ontbrak de rechte eenheid, zoowel als een helder hoofd, bij eerlijk hart en vaste, geoefende hand, om de zaken te leiden. Uit gebrek aan den rechten persoon, meer dan om eenige andere reden, werd er geen Staats-president aangesteld, doch daardoor werd ook de, zoo noodige, centralisatie van bestuur verhinderd. Te veel bleef afhangen van persoonlijken invloed of plaatselijke toestanden, en er waren geen personen onder de Transvalers, die zich uitsluitend aan de regeering konden of wilden wijden. Pretorius, de jongere, maakt hierop een uitzondering, daar hij van zijn eerste optreden, als opvolger van zijn vader, de teugels van het bewind in handen heeft willen nemen. Ditzelfde geldt ook van Stef. Schoeman, die Pieter Potgieter, in 1855 als commandant-generaal van Zoutpansberg opvolgde, na met diens weduwe gehuwd te zijn. Doch over het algemeen liet men de zaken te veel en te lang op beloop, om dan op de eene of andere Volksbijeenkomst of Volksraadvergadering, over den treurigen toestand te klagen en, na moeitevolle pogingen te hebben aangewend om bestaande misbruiken in de Regeering uit den weg te ruimen, te eindigen met den enkelen leiders de handen vrij te laten. Hoezeer dit laatste werkelijk het geval was, moge o.a. uit het volgende blijken: M.W. Pretorius, die recht meende te hebben op het bestuur van den Vrijstaat, begaf zich, zonder behoorlijke machtiging van den Volksraad, doch niet zonder voorkennis en machtiging van den raad, die hem ter zijde stond, naar Bloemfontein, om zijne eischen te doen gelden. De Vrijstaat stond toen onder het bestuur van Boshof, als Staats-president, doch Pretorius | |
[pagina 317]
| |
meende, dat hem, als zoon en opvolger van Andries Pretorius, de regeering over dat land toekwam. Voor den Volksraad van den Vrijstaat verschenen zijnde (5 Sept. 1856), eischte hij terugbetaling der gelden, door zijn vader uitgegeven in den oorlog tegen de Engelschen, teruggave van eenige documenten, die zijn vader hadden toebehoord en eindelijk, om in de regeering gesteld te worden over het land, dat zijn vader toebehoorde. De Volksraad beantwoordde deze eischen met de bedreiging, dat, zoo hij (Pretorius) niet binnen 24 uren de plaats had verlaten, men hem gevangen zou nemen. Pretorius haastte zich naar Transvaal terug, deelde zijn wedervaren aan zijne vrienden mede, en bracht een commando op de been om den Vrijstaat door kracht van wapenen tot de inwilliging zijner eischen te dwingen. Dit alles geschiedde echter tegen den uitgedrukten wil van Lijdenburg en Zoutpansberg. Pretorius trok met zijn commando de Vaal-rivier door en ontmoette bij Renoster-rivier, op Vrijstaatschen grond, het Vrijstaatsche commando onder Boshof, dat tegen hem optrok. Gelukkig liep deze zaak af zonder bloedvergieten, en werd er een vredesverdrag tusschen de beide Staten gesloten. Doch hoe licht had hieruit een bloedige krijg kunnen ontstaan. |
|