De worstelstrijd der Transvalers
(1882)–Frans Lion Cachet– AuteursrechtvrijXVII. De geboorte der Transvaal-Republiek.Gewoonlijk wordt het bestaan der Zuid-Afrikaansche Republiek gedagteekend van hare erkenning, als onafhankelijke Staat, door de Britsche regeering in 1852. Dit is echter niet geheel juist. Toen de tweede trek uit Natal, door honderden huisgezinnen uit den Vrijstaat versterkt, over de Vaal-rivier een woonplaats zocht, was de maatschappij reeds bij aanvang gevormd en werd het land door de Boeren volgens bestaande, schoon zeer primitieve, wetten bestuurd. Het Zand-riviertractaat is voornamelijk bewerkt door Pretorius, doch de stichter der Republiek kan hij niet genoemd worden. Die eere verblijft aan Hendrik Potgieter. Nadat Potgieter de zege op Moselekatse bevochten en het land, door dezen overweldigd, voor de Boeren in bezit genomen had, drong hij er terstond op aan, dat men zich ook over de Vaal-rivier zou nederzetten. Retief had het oog op Natal geslagen en anderen wilden voorloopig in den Vrijstaat blijven, doch Potgieter, schoon hij ook gronden voor de emigranten kocht ten Zuiden van Vaal-rivier, sloeg zijn hoofdkwartier op in het gebied op Moselekatse veroverd. Naar Natal trok hij eerst na het ontvangen der tijding, dat Retief en zijne mannen vermoord waren, en van de slachting door de Kaffers aan Blauwkrans aangericht. Met een deel van zijn trek had hij zich toen bij de Boeren in Natal gevoegd, om dezen te versterken, en met Uys en Maritz had hij het commando tegen Dingaan aangevoerd, dat ter bloedwraak was opgeroepen. Na den ongelukkigen tocht echter tegen Dingaan keerde hij terug, benoorden het Drakengebergte, niet alleen door zijn eigen mannen gevolgd, maar ook door velen, die tot den Natal-trek behoorden. Hieruit heeft men Potgieter meer dan eens het verwijt gemaakt dat hij zijne | |
[pagina 271]
| |
vrienden in Natal aan zichzelven heeft overgelaten, en dat hij de moeielijkheden is ontvlucht, die zij, onder aanvoering van Pretorius, hebben bekampt. Dit verwijt heeft echter geen grond, als men bedenkt dat Potgieter van meet aan tegen eene vestiging in Natal was, en steeds zoo ver mogelijk verwijderd wilde blijven van den fatalen 25sten graad Z.B. In Dingaans beloften had hij geen vertrouwen gesteld; dat de Engelschen Natal zouden bezetten stond bij hem vast; en waar het eerste deel zijner voorspellingen op zoo treurige wijze bewaarheid was geworden, kan het hem niet ten kwade geduid worden, dat hij Natal verliet vóór hij ook gedwongen zou worden de Engelsche vlag te salueeren, - te minder wijl ten Noorden van het Drakengebergte en aan de andere zijde van de Vaal-rivier een land lag, prachtiger nog dan Natal en het onbetwistbaar eigendom der Boeren. Daarenboven zou hij zich nooit met Pretorius hebben kunnen verstaan, - zou hij zich zoomin onder dezen hebben kunnen buigen als Pretorius hem geëerd zou hebben als commandant-generaal. Potgieter trok dus terug naar het Transvaalsche en legde daar den grond van de Zuid-Afrikaansche Republiek. Op aandringen van Pretorius, en in het algemeen belang werd straks wel bepaald, dat de Boeren aan de beide zijden van den Drakensberg, als één Volk ook slechts ééne regeering zouden hebben, en krachtens de overeenkomst toen gesloten lieten de Transvalers zich ook hooren, toen men in Natal tot de overgave dier kolonie aan de Engelschen was besloten, doch feitelijk is de Republiek over de Vaal-rivier van die in Natal geheel gescheiden en altijd onafhankelijk geweest.
Evenals in Natal werd er in Transvaal een hoofdstad aangelegd, die, naar den aanvoerder van den trek geheeten, den naam van Potchefstroom ontvingGa naar voetnoot1). Verschillende redenen echter noopten Potgieter om, na eenigen tijd aan de Mooi-rivier gewoond te hebben, meer naar het Noordoosten te trekken en een andere stad te stichten, Ohrigstad, meer nabij de zeehaven (Delagoa-baai) gelegen, waarop reeds Trichaard het oog gevestigd had. | |
[pagina 272]
| |
Wat Natal-baai voor Retief was mocht Delagoa voor Potgieter heeten, en nadat Natal in handen der Engelschen was overgegaan, werd de waarde van Delagoa, in Potgieters scherpziend oog, honderdvoudig vermeerderd. Nabij die haven dus wilde hij zijn hoofdstad hebben, en een aantal Boeren waren hem naar het Noordoosten gevolgd. Toen nu Pretorius in 1848 uit Natal over de Vaal-rivier trok, vond hij het land, tusschen die river en den Magaliesberg, door Potgieter en velen van diens volgelingen verlaten - schoon niet opgegeven. Zij, die hun commandantgeneraal gevolgd waren, hadden in het nieuwe district gronden verkregen zonder hunne rechten in de streek, die zij verlieten te verliezen, en het bestaande bestuur bleef over het geheele land uitgestrekt, schoon de zetelstad werd verplaatst. Pretorius, die grond bezat aan Magaliesberg, kwam nu op (wat men noemen mag) Potgieters terrein, in een land waar de wetten, door Potgieter en diens volgelingen vastgesteld geëerbiedigd moesten worden, en eigenlijk niet als leider van een trek, maar als privaat burger. Hij schijnt dit echter anders te hebben opgevat en er geen bezwaar in te hebben gezien zich te Potchefstroom te vestigen en te gedragen, alsof Potgieter die streek formeel en beslist had opgegeven en hij, Pretorius, met de regeling der zaken belast was.
Terwijl nu Potgieter steeds het Engelsche Gouvernement uit den weg gegaan was, trachtte Pretorius zich door kracht van wapenen tegenover den Gouverneur staande te houden, of langs politieken weg de vervulling zijner, meestal rechtmatige, begeerten te verkrijgen. Het eerste was doorgaans, en ook nu weer aan Boomplaats mislukt, doch op politiek terrein was hij voorspoediger. Onder leiding van Potgieter, zou het Zand-riviertractaat waarschijnlijk niet tot rijpheid zijn gekomen. Pretorius echter wist de gemoederen zóó gaande te houden, van iedere gelegenheid zóó partij te trekken, en ten slotte zelfs het Britsche Gouvernement te doen gevoelen, dat Zuid-Afrika niet tot rust kon komen, zoolang de onafhankelijkheid der Boeren, tusschen de Oranje-rivier en den Limpopo, niet werd erkend, dat Engeland eindelijk daartoe overging en, zoowel de Transvalers als (twee jaren later) den Vrijstaat, vrij en onafhankelijk verklaarde van het Britsch gezag. | |
[pagina 273]
| |
Het zand-riviertractaat.Majoor W.S. Hogge en de heer C.M. Owen, door den Minister naar de Oranje-rivier gezonden zijnde om, in loco, naar den staat van zaken onderzoek te doen, werden tevens speciaal gemachtigd om een tractaat van vriendschap en vrede met de Transvalers te sluiten. Pretorius had daarop, in den herfst van 1850, weer aangedrongen, en daar het Engelsch Gouvernement met geen verklaarden rebel kon onderhandelen, en hij toch de aangewezen persoon was om de leiding der zaak op zich te nemen, werd de vogelvrijverklaring vernietigd en kon Pretorius zich vrijelijk naar den Vrijstaat begeven, waar de Speciale Commissarissen en de afgevaardigden uit Transvaal elkander zouden ontmoeten. Dit geschiedde, en eindelijk, op den 16 Januari 1852, werd, op de plaats van P.A. Venter aan Zand-rivier, in den Vrijstaat, het volgende tractaat tusschen Engeland en de Transvalers gesloten, waarbij dezen, door de Engelsche Regeering, als een vrij en onafhankelijk volk werden erkend!
Minute eener Bijeenkomst, gehouden op de plaats van den heer P.A. Venter, Zand-rivier, op Vrijdag den 16den dag van Januari 1852, tusschen H.M. Adsistent-Commissarissen, Majoor W.S. Hogge en den WelEd. Heer C.M. Owen, aangesteld ter regeling van de zaken op de Oostelijke en Noord-Oostelijke grenzen van de Kaap de Goede Hoop ter eene zijde, en de volgende afgevaardigden der Emigranten-Boeren, ten Noorden van de Vaal-rivier, A.W.J. Pretorius, Kommandant-generaal, H.S. Lombard, Landdrost, W.F. Joubert, Kommandant-generaal, G.J. Krieger, Kommandant, J.N. Grobbelaar, Raadslid, P.E. Scholtz, P.G. Wolmarans, Ouderling, J.M. Lehman, J.D. van Aswegen, F.J. Botes, J.P. Furstenberg. P.P. Pretorius, N.J.S. Boshof, Veldkornetten, J.H. Grobler, P. Schutte en J.C. Klopper, ter andere zijde.
Art. I. Harer Majesteits Adsistent-Commissarissen waarborgen in den volsten zin, namens het Britsche Gouvernement, aan de Emigranten-Boeren | |
[pagina 274]
| |
over de Vaalrivier het recht om hunne eigene zaken te besturen, en hun eigen Regeering te hebben, volgens hunne eigene wetten zonder eenige bemoeijenis van den kant van Harer Majesteits Gouvernement; en dat het grondgebied ten Noorden van de Vaalrivier door het Britsche Gouvernement niet zal worden overschreden; met de verdere verzekering, dat het de vurigste wensch is van het Britsche Gouvernement om vrede, vrijen handel en vriendelijke verstandhouding te bevorderen met de Emigranten-Boeren, nu wonende of die later zullen wonen in die landstreek; met dien verstande, dat dit stelsel, om elkander niet te bemoeijelijken, verbindend is voor beide partijen. Art. II. Mocht er later eenig misverstand ontstaan over de rechte bedoeling van de woorden ‘de Vaalrivier’, dan zal de kwestie daaromtrent, voor zoover zij betrekking heeft op de grensscheiding, van den oorsprong dier rivier over den Drakensberg, worden beslist en geregeld door Commissarissen van weerszijden te benoemen. Art. III. Harer Majesteits Adsistent-Commissarissen ontkennenGa naar voetnoot1) bij deze alle verbintenissen, van welken aard en met wie ook van de gekleurde natiën, ten Noorden van de Vaalrivier. Art. IV. Het is overeengekomen, dat geen slavernij is of zal worden toegelaten of gedreven in het land ten Noorden van de Vaalrivier, door de Emigranten-Boeren. Art. V. Wederzijdsche vergemakkelijking en vrijheid zal verschaft worden aan handelaars en reizigers, weerszijde van de Vaalrivier; met dien verstande, dat elke wagen, ammunitie en vuurwapenen bevattende, die van de Zuid-zijde der Vaalrivier komt, een certificaat zal moeten vertoonen, geteekend door een Britschen Magistraat of ander ambtenaar, behoorlijk geauthoriseerd om dit te verleenen, en waarbij de hoeveelheid van die artikelen in den bedoelden wagen moet zijn aangegeven, aan den naastbijwonenden magistraat ten Noorden van de Vaalrivier, die dan handelen zal overeenkomstig de bepalingen der Emigranten-Boeren. Art. VI. Het is overeengekomen, dat geen Britsche overheid de Emigranten-Boeren zal belemmeren in hunne aankoopen van ammunitie, in eenige der Britsche koloniën of bezittingen in Zuid-Afrika; en het wordt wederzijds verstaan, dat alle handel in ammunitie met de inboorlingen verboden is, zoowel door het Britsche Gouvernement als door de Emigranten-Boeren, aan beide zijden van de Vaalrivier. | |
[pagina 275]
| |
Art. VII. Het is overeengekomen, dat zooveel mogelijk is, alle misdadigers of andere schuldigen, die zich aan den arm der Wet zouden trachten te onttrekken, aan een der beide kanten over de Vaalrivier, wederzijds zullen worden uitgeleverd, zoo dit geëischt wordt, en dat de Britsche Hoven zoowel als die der Emigranten-Boeren wederzijds, geopend zullen zijn voor alle wettige processen, en dat dagvaardingen voor getuigen van beide zijden over de Vaalrivier gezonden, door de magistraten over en weer zullen worden bekrachtigd, om zulke getuigen te doen verschijnen wanneer zulks vereischt wordt. Art. VIII. Het is overeengekomen, dat huwelijks-certificaten, afgegeven door de bevoegde beambten onder de Emigranten-Boeren, beschouwd zullen worden als wettig en voldoende, om kinderen uit die huwelijken te gerechtigen tot het ontvangen van erfportiën, welke hun in eenige Britsche kolonie of bezitting in Zuid-Afrika ten deel mag vallen. Art. IX. Het is overeengekomen, dat een ieder, die thans in het bezit van gronden is, en woont op Britsch grondgebied, het vrije recht en de macht zal hebben om zijn voornoemd eigendom te verkoopen, en zonder verhindering over de Vaalrivier te trekken en vice versa, wel te verstaan nochtans dat deze schikking geen betrekking heeft op misdadigers of op schuldenaars, zonder dat er voorziening gemaakt is voor de betaling hunner wettige schuldenGa naar voetnoot1).
Aldus gedaan en geteekend aan de Zandrivier, ter plaatse voornoemd, op den 17den dag van Januari 1852. (Was get.) W.S. HOGGE, Adsistent-Commissaris, C. MOSTIJN OWEN, Adsistent-Commissaris, ter eenre en A.W.J. PRETORIUS, Kommandant-Generaal, en de andere bovengenoemden ter andere zijde. Voor Copie (get.) J.H. VISAGE, Secretaris. | |
[pagina 276]
| |
Van Engelsche zijde is, in den laatsten tijd, gedurig beweerd dat dit tractaat meer eene ‘vergunning’ was van Engelands koningin, aan de Boeren over de Vaal-rivier, om zich zelven te mogen regeeren, dan eene erkenning van de Zuid-Afrikaansche Republiek als een onafhankelijken Staat; - dat de ‘burgers’ dier ‘Republiek’ niet ophielden Britsche onderdanen te zijn, en dat zij hunne zelfregeering uitsluitend aan de edelmoedigheid van Hare Majesteit te danken hadden. | |
[pagina 277]
| |
Hiervan is echter geen enkel woord waar. Door noodzakelijkheid gedwongen, heeft de Britsche Regeering datgeen gedaan waartoe geen edelmoedigheid haar bewegen kon; de erkenning van de Transvaalsche Republiek was volkomen, en ieder burger dier Republiek werd van zijne ‘verplichtingen’ als onderdaan der Koningin, door de onderteekening van het tractaat namens H.M., ipso facto ontslagen. Een enkele blik op de gebeurtenissen, die de teekening van het bedoelde tractaat zijn voorafgegaan zoowel als op het stuk zelf maakt dit zonneklaar. Zonder het te willen en zelfs zonder het te weten, zijn de Kaffers, door Sir Harry Smith onder de bijzondere protectie van Engeland gesteld, de bondgenooten der Boeren geworden in hun kamp voor vrijheid en onafhankelijkheid! Sir Harry had, zoo hij meende en zijnen lastgevers voorhield, de Kafferzaken in Zuid-Afrika zoo afdoende geregeld, dat er geen verdere moeielijkheden konden voorvallen. Iedere Kafferkoning was naar verdienste behandeld; en had hij ook al den één moeten dwingen om zijne voeten te kussen, of een ander met den strop moeten dreigen zoo hij niet terstond onder protectie kwam, met nog weer een ander had hij een polka kunnen dansenGa naar voetnoot1), en allen waren ten slotte ‘Britsche onderdanen’ gemaakt, - waar het toch maar op aan kwam. Het land, waarover die koningen en hoofden het bestuur bleven voeren, was aan de Britsche kroon gehecht, - een maatregel, die het Sir Harry gemakkelijk maakte om de grensscheidingen tusschen de onderscheidene Kafferrijken vast te stellen en ieder opperhoofd aan te wijzen, tot hoever zich zijn gebied uitstrekte. Toen nu, na den slag van Boomplaats, ook de Boeren in den Vrijstaat ‘Britsche onderdanen’ waren geslagen en majoor Warden in zijn ambt als Resident te Bloemfontein was hersteld, verwees sir Harry ieder Britsche onderdaan tusschen de Oranje- en de Vaal-rivier - zij hij blank, bruin, zwart of geel, Boer, Basuto, Zulu, Griqua of Engelschman, - die eenige klacht mocht hebben, naar genoemden Resident en beloofde zich zelven en den Minister van Koloniën van deze regeling verrassende uitkomsten. De ‘verrassingen’ lieten ook niet lang op zich wachten. Vooreerst bereidde Moshesh, het doorslepen Basuto-opperhoofd, Sir Harry de surprise, dat hij zichzelven als groot opperhoofd wilde doen gelden over al de inboorlingen, door Sir Harry onder H.M. bescherming geplaatst, en duidelijk te verstaan gaf, dat het land door Moroko, Sikonyella, Molitsani, Adam Kok, ja, door de Boeren en majoor | |
[pagina 278]
| |
Warden zelf bewoond, zijn eigendom was. ‘Het was zijn koe, die hij aan Moroko c.s. geleend had om haar te melken (het land te bewonen), doch van verkoopen was nooit sprake geweest en kon geen sprake zijn. Sedert 1832 waren er zendelingen in zijn land gekomen, en ook dit had zóó vele Basuto's naar zijne bergen en heuvelen gelokt, dat hij geen plaats genoeg had voor zijne kinderen, en niemand het hem kwalijk moest nemen, dat zijn volk zich kralen bouwde in wat men, fictief, het land van Moroko noemde.’ En de grootste surprise, die Moshesh aan Sir Harry bereidde, was wel, dat hij zich juist op diens jongste schikkingen beriep voor de overschrijding van het grondgebied, dat hem door dezen was aangewezen. ‘Hij, Moshesh, stond nu onder de protectie der Koningin, en deze moest hem, volgens overeenkomst, tegen elken overlast van hare ‘onderdanen’ ‘beschermen.’ Intusschen hielp hij zich zelf, roeide eenige kralen uit, maakte zich van een aantal beesten meester, bracht den geheelen Vrijstaat in beroering en behandelde Sir Harry meer als een onnoozel kind, ‘waarmede hij eens gedanst had’ dan als den vertegenwoordiger van het machtige Engeland. Maar kwaad had hij - ‘och! volstrekt niet in den zin.’
Er volgden meer verrassingen. Meende Moshesh, onder de protectie van het Engelsche Gouvernement zijne ‘mede-geprotecteerden’ te mogen verdrukken, dezen steunden op de bescherming van datzelfde Gouvernement, waar zij geweld met geweld keerden, of op hunne beurt geweldenarijen pleegden. Langs dien weg werden nagenoeg al de nieuwe onderdanen van Hare Majesteit, in dit deel van Zuid-Afrika, met elkander handgemeen, en scheen het of de verschillende stammen onder Engelsche protectie gesteld waren om elkander spoediger en volkomener te kunnen uitroeien. De vreedzaamsten hadden het meest te lijden.
Nog een andere verrassing was voor Sir Harry weggelegd. Majoor Warden, die de onderdanen van Hare Majesteit tegen elkander moest beschermen (door den een tegen den ander in het veld te brengen) riep ook een commando op van Vrijstaatsche Boeren, om de Kaffers tot hun plicht te brengen. Dat die ‘Boeren, Kafferhaters van den beginne,’ gelijk het heette, ‘tegen wier bloeddorst en gewelddadigheden de Kaffers juist in bescherming hadden moeten worden genomen, en die meenden Gode een dienst te doen, door de Kaffers uit te roeien,’ (die daarenboven nu ook gedurig door de Kaffers verontrust en bestolen werden), vreugdevol naar het | |
[pagina 279]
| |
geweer zouden grijpen, waar dit hun nu niet slechts toegelaten, maar in Harer Majesteits naam geboden werd, stond vast. Doch ziet: de Boeren weigerden tegen de Kaffers uit te trekken: van 1000 man, die gecommandeerd waren, verschenen slechts 75! Die Boeren! Zij lieten zich liever bestelen, dan de Kaffers, te vuur en te zwaard, de zegeningen der Engelsche protectie te doen waardeeren. Zij maakten zich deswege schuldig onder de Engelsche wet, en liepen zelfs gevaar om het recht op hunne vaste eigendommen te verliezen,Ga naar voetnoot1) doch zij bleven onwillig om op last van de Engelsche regeering te doen, wat hen, onder alle andere omstandigheden, door die zelfde Regeering, als een nationale doodzonde zou zijn toegerekend. De toestand in de Souvereiniteit en aangrenzende Kafferlanden werd gaandeweg geheel onhoudbaar, en daar majoor Warden ten laatste de aanvallers niet meer van de aangevallenen kon onderscheiden, noch macht genoeg te zijner beschikking had om de beroeringen te stillen, kwam het Gouvernement hem uit Natal ter hulp, en werden hem, met de beschikbare troepen, ook een 700 Zulu's gezonden om den vrede te bewerken. Maar... nieuwe verrassing: de Zulu's vonden waarschijnlijk de punt van hun assegaai zoomin geschikt als de Boeren hunne geweren, om de kersversch ‘Britsche onderdanen’ de zegeningen der Engelsche bescherming op prijs te doen stellen, en keerden al spoedig terug naar Natal. De laatste surprise, die Sir Harry Smith werd toegediend, kwam uit Engeland in den vorm eener ministerieele veroordeeling van de politiek, die door hem gevolgd was en, kort daarna, van zijn ontslag als Gouverneur en Hooge Commissaris. Aan majoor Warden was een dergelijke verrassing bereid. | |
Kafferoorlog.Terwijl deze beroeringen in en om den Vrijstaat plaats vonden, werd de Kaapkolonie in een der bloedigste en kostbaarste Kafferoorlogen gewikkeld, die in onafscheidelijk verband schijnen te staan met Engelsche bescherming der kleurlingen in Z.-Afrika. De regeling der Kafferzaken, waarvoor men Sir Harry zoo geprezen had, bleek van slechts korten | |
[pagina 280]
| |
duur te zijn, en reeds in het begin van 1850 was het duidelijk, dat er nieuwe onlusten met de Kaffers voor de koloniale deur stonden. Op bevel der Kafferhoofden, die niet dan gedwongen in Sir Harry's schikkingen berust hadden, en aangevoerd door een zekeren Mlanjeni, die hen onkwetsbaar maken zou voor de kogels der Engelschen, maakten de grens-Kaffers zich tot den krijg gereed, in de vaste verwachting, dat zij elken Engelschman, die hun assegaai mocht ontkomen, in de zee zouden drijven. In December van datzelfde jaar brak de oorlog uit, en werd niet ten einde gebracht vóór Maart 1853 noch zonder Engeland twee millioen pond sterling en ongeveer 500 soldaten, waaronder officieren van hoogen rang, gekost te hebben. Sir Harry zelf werd in dezen oorlog eenmaal door de Kaffers regelmatig belegerd en heeft zich ter nauwernood door zijn vijanden kunnen heenslaan. Telken male behaalden de Kaffers een overwinning en langs de grenzen der kolonie was geen blanke, 't zij Boer of Engelschman, veilig. Slechts weinige dagen vóór de onderteekening van het Zand-riviertractaat verkeerde de Oostelijke provincie der kolonie nog in het grootste gevaar van door de Kaffers te worden overmeesterd. De moeielijkheden van dezen oorlog werden voor de Engelschen zeer vergroot door het verraderlijk gedrag der Hottentotten aan de Kat-rivier. Dezen waren door het Engelsche Gouvernement half vertroeteld, mochten vuurwapenen hebben, die anderen kleurlingen werden geweigerd en moesten een soort van grenspolitie vormen tegen de invallen der Kaffers. Onverwachts echter voegden zij zich bij dezen of gingen voor eigen rekening aan het rooven, moorden en branden. In Augustus 1851 eindelijk ging het Kaapsche corps van bereden Hottentotten met de wapenen in de hand tot de Kaffers over, en dit maakte den opstand volkomenGa naar voetnoot1). Nooit te voren had het er zoo treurig uitgezienGa naar voetnoot2). | |
[pagina 281]
| |
‘Bandieten-kwestie.’In het Westelijk gedeelte der Kaapkolonie was het in 1849 en 1850, weinig minder onrustig geweest dan in de Oostelijke provincie. De Rijksregeering had van de Kaap een verbanningsoord voor misdadigers willen maken en, niettegenstaande het ernstig protest der kolonisten, werkelijk een schip met 188 veroordeelden aan boord naar Zuid-Afrika gezonden. In de kolonie had zich intusschen eene krachtige vereeniging gevormd om het landen dezer misdadigers te beletten, en was men in een verbond (pledge) getreden om aan geen regeeringspersoon noch aan de troepen of ook aan personen van invloed, die de pledge niet wilden teekenen, levensmiddelen te verkoopen of te leveren, zoolang het dreigend gevaar niet was afgewend. Het schip met ‘bandieten,’ de Neptune, arriveerde in de Simonsbaai, September 1849, en oogenblikkelijk werd de pledge in werking gebracht. Tevergeefs trachtte het Gouvernement de landing der veroordeelden door te zetten of de pledge krachteloos te maken; tevergeefs dreigde en smeekte Sir Harry als in | |
[pagina 282]
| |
één adem: - na vijf maanden te hebben volgehouden moest het gouvernement de zaak eindelijk opgeven en de Neptune vertrekken, zonder een der getransporteerden te hebben kunnen doen landen. Dit krachtig verzet der blanken in de Kaapstad en omstreken, tegen de willekeurige handelingen der Rijksregeering, moest invloed oefenen op den loop der zaken aan Zand-rivier.
Schoon het nu eenigszins voorgesteld werd alsof de Koningin uit pure belangeloosheid en vrije gunst de Boeren over de Vaal-rivier met rust ging laten, wist de Engelsche Regeering zelve zeer goed, dat zij tot de voorgestelde schikking gedwongen werd.Ga naar voetnoot1) Van edelmoedigheid was, geen sprake. De Engelschen hadden hunne handen te vol met hunne beschermelingen Moshesh, Sikonyella, Molitsani, Kok, cs. en hunne bondgenooten of onderdanen Maqomo, Sandilli en andere Kafferhoofden; - de kolonie had te veel geleden door oorlogen, droogte en sprinkhanen; - | |
[pagina 283]
| |
de gemoederen aan de Kaap werden te heftig bewogen door den politieken strijd om zelfstandig bestuur, onder de Engelsche vlag, in plaats van het ministeriëele despotisme, waarvan men gedurig de wrange vruchten plukte; - de belastingbetalers in Engeland begonnen zoo luide te roepen over de millioenen, die zij moesten opbrengen en in Z.-Afrika verspild werden; - het gevaar van eenen algemeenen opstand der inboorlingen tegen de Engelsche regeering was te dreigend, om daarbij nog een poging te wagen om de Boeren, ook over de Vaalrivier te dwingen, voor de Engelsche macht te bukken. Tot nu toe hadden dezen elke aanbieding van de zijde der Kaffers, om met hen tegen de Engelschen te strijden, afgeslagen; verbonden zij zich echter met de Kaffers, dan werd de toestand voor de Engelschen in Z.-Afrika geheel onhoudbaar. Om deze en andere redenen was het Gouvernement meer dan blijde, dat Pretorius er andermaal op aandrong, (gelijk hij kort na den slag aan Boomplaats gedaan had) om een tractaat van vrede en vriendschap te sluiten, en kregen de Adsistent-Commissarissen in last om deze zaak zoo spoedig mogelijk in orde te brengen.
Met het Zand-riviertractaat voor ons te gaan bewijzen, dat het Engelsche Gouvernement den Transvalers niet bloot vergunde hun eigen Regeering te hebben, zooals andere ‘Britsche onderdanen’ in afgelegen oorden’, maar integendeel, ten volle hunne onafhankelijkheid erkend heeft, valt moeielijk, omdat het zoo overbodig schijnt. Het ligt toch voor de hand, dat de erkenning dier onafhankelijkheid ten grondslag gelegd is en worden moest aan de verdere onderhandelingen. Krachtens het tractaat van 1852 zijn de Transvalers niet vrij geworden (zooals de Vrijstaters bij het tractaat van 1854), maar is hun onafhankelijkheid -, die zij bezaten en door Engeland moest worden erkend - hun door de Engelsche Regeering gewaarborgd, en dat in den volsten zin. (guaranteed in de fullest manner). Art. I der Conventie laat hieromtrent geen twijfel toe. Het feit der onafhankelijkheid wordt stilzwijgend door Engeland erkend, en daarop rust het geheele tractaat. Met die onafhankelijke Boeren, over de Vaal-rivier, wilde de Engelsche Regeering een verbond van vrede en vriendschap sluiten, en dit kon niet geschieden zonder hunne onafhankelijkheid te erkennen. Doch daar Engeland, nog een jaar geleden, pretenties gemaakt had op de handhaving van hare strafwetten over de Vaal-rivier, was het onmisbaar noodig, dat de onafhankelijkheid der Transvalers door Engeland ge- | |
[pagina 284]
| |
waarborgd zou worden, als securiteit tegenover die Boeren voor de validiteit van het te sluiten vredes- en vriendschapstractaat. Met ‘onderdanen’ kan zulk een Conventie niet gesloten worden; tot ‘onderdanen’ kan nooit gezegd worden: regeert u zelven zonder eenige bemoeienis der Rijksregeering; het land door ‘onderdanen’ bewoond moet door de Rijksregeering kunnen worden betreden. Maar volgens Art. I reeds dezer Conventie worden de Transvalers, ipso facto, door de Britsche Regeering erkend als een onafhankelijk volk; wordt het recht om zich zelven, als zoodanig, te regeeren hun gewaarborgd door het Britsch Gouvernement, als grondslag van het tractaat van vrede en vriendschap, en staan de contracteerende partijen op gelijken voet. De Britsche Regeering neemt aan de Boeren ten Noorden der Vaal-rivier niet te bemoeielijken in hun bestuur, en de Boeren beloven de Koloniale Regeering ten Zuiden dier rivier niet te hinderen in haar bestuur. Alles is ‘wederzijdsch.’
Dit wordt nog duidelijker, wanneer men Art. I dezer Conventie vergelijkt met Art. I der Conventie van 1854, waarbij de Vrijstaat aan de Boeren aldaar werd afgegeven, en dat aldus luidt: ‘Harer Majesteits speciale Commissaris in een Conventie tredende om het Gouvernement van het Oranje-Rivier Grondgebied finaal over te dragen aan de ver-Vertegenwoordigers daartoe door de inwoners afgevaardigd, waarborgt van den kant van Harer Majesteits Gouvernement de toekomstige onafhankelijkheid van dat gebied en deszelfs Regeering; en dat, zoodra de noodzakelijke voorloopige schikkingen om hetzelve over te dragen gemaakt zullen zijn tusschen H.M. speciale Commissaris en de voornoemde Vertegenwoordigers, de inwoners van het land vrij zullen zijn. En dat deze onafhankelijkheid zonder onnoodige vertraging zal worden bevestigd en bekrachtigd in geschrifte, afgekondigd in zulk een vorm en inhoud als door H.M. zal worden goedgekeurd, - eindelijk hen (de inwoners) ontslaande van hun onderdaanschap aan de Britsche Kroon en verklarende dat zij in elk opzicht zijn een vrij en onafhankelijk volk en dat hun regeering voortaan deschouwd en behandeld moet worden als een vrije en onafhankelijke regeering.’ Het onderscheid tusschen de beide Artikelen ligt voor de hand. De Vrijstaters moesten ‘vrij verklaard worden’ in den zin van ‘ontslagen worden van hunne verplichtingen als onderdanen.’ De Transvalers waren vrij en hun onafhankelijkheid behoefde slechts gewaarborgd te worden, als grondslag van het te sluiten tractaat van vrede en vriendschap. Dat Engeland tot die onaf- | |
[pagina 285]
| |
hankelijkverklaring niet dan gedwongen is overgegaan, zagen wij reeds.
De drie Artikelen, die op de inboorlingen betrekking hebben, behooren, na Art. I, tot de belangrijkste der geheele Conventie. In Art. III verklaren de Commissarissen, namens H.M. Regeering, dat zij ‘alle verbintenissen met kleurlingen, ten Noorden van de Vaal-rivier wonende, als vernietigd of niet bestaande beschouwen.’ Waarschijnlijk werd toen ingezien. dat de ‘verdrukking’ der inboorlingen, door de Boeren, veiliger voor hen is dan ‘protectie’ door de Engelschen, en dat Boeren en Kaffers de zaken tusschen elkander het best kunnen vinden, als Engeland er zich buiten houdt. Ook zullen Hogge en Owen begrepen hebben, dat goede verstandhouding tusschen de Transvalers en de Engelschen onmogelijk is, indien Engeland een protectoraat wil uitoefenen over de Kaffers aan de Transvaalsche Regeering ondergeschikt of met die Regeering in bondgenootschap. Zulk een protectoraat moest (en moet) in plaats van tot vrede en vriendschap, tot wanordelijkheid en strijd leiden, en daar Engeland, in 1852, vrede wilde met de Boeren en geen oorlog, werd in het bedoelde Artikel duidelijk elk bondgenootschap met de kleurlingen over de Vaal-rivier, (annexatie-protectoraat) ontkend en opgezegd. Voorts werd in Art. VI overeengekomen, dat noch door het Britsche Gouvernement noch door de Boeren eenigen handel in ammunitie met de inboorlingen zou worden gedreven, - een artikel, waarbij het Koloniaal Gouvernement toen zeker meer belang had dan de Boeren. Eindelijk werd in Art. IV overeengekomen, dat ‘geen slavernij zou worden toegelaten of gedreven door de Boeren benoorden de Vaal-rivier.’ Dit Artikel had geen betrekking op feiten, die men den Transvalers toen te laste legde, maar moest dienen om het tractaat in Engeland ingang te doen vinden. Toch had Pretorius het in dien vorm niet moeten onderteekenen, daar het indirect een blaam legt op de Boeren over de Vaal-rivier. Gemakkelijk had het Artikel zóó gewijzigd kunnen worden, dat de overeenkomst, om geen slavernij te gedoogen, ‘wederzijdsch’ zou zijn, evenals bij het verbod om ammunitie te verkoopen enz., en had dus moeten luiden: ‘Het is wederzijds overeengekomen, dat er geen slavernij zal gedoogd of gedreven worden ten Noorden of ten Zuiden van de Vaal-rivier, door Boeren noch door Engelschen.’ Waarschijnlijk is dit punt aan de aandacht van Pretorius ontsnapt. | |
[pagina 286]
| |
Het Tractaat door de vertegenwoordigers der contracteerende partijen geteekend zijnde, moest nu door de beide Regeeringen bekrachtigd worden. Sir George Cathcart, die Sir Harry Smith den 23sten Maart 1852 als Gouverneur der Kaapkolonie was opgevolgd, hechtte reeds den 15 April zijn zegel aan de verrichtingen der Adsistent-Commissarissen, en bevestigde bij proclamatieGa naar voetnoot1) ten volle de overeenkomst en schikkingen door hen aangegaan en gesloten. Deze proclamatie werd den 24sten Juni 1852 door Sir John Pakington in de volgende bewoordingen bekrachtigd: ‘Overwegende de bijzondere stelling, welke dit groote ligchaam van uitgewekenen sedert eenige jaren bekleed heeft, de onwaarschijnlijkheid dat zij immer, óf tot de Kolonie, de Kaap de Goede Hoop óf tot de Oranje-rivier Souvereiniteit zullen terugkeeren, en het onstaatkundige, zelfs zoo het mogelijk ware, om H.M. Grondgebied over dit verwijderd land in Z.-Afrika uit te breiden, zie ik niet in dat eenige andere Staatkunde had kunnen gevolgd worden. Van Engelsche zijde was de zaak nu geheel in orde. Na langen strijd en bitter lijden hadden de Transvalers eindelijk de overwinning behaald, en was hun Republiek door het machtige Engeland als een vrije, onafhankelijke Staat erkend. Slechts moest de Conventie nu ook nog door het volk der Republiek bekrachtigd worden. En dit ging met moeielijkheden gepaard. Niet omdat men de Conventie afkeurde, maar omdat Pretorins als ‘Commandant-Generaal der Vereenigde Emigranten over de Vaal-rivier’ gehandeld had, zonder die qualiteit te bezitten en zonder behoorlijke lastgeving van het geheele volk. Hiertegen viel niets te zeggen. Pretorius was zoomin ‘Commandant-Generaal’ over geheel het Transvaalsche volk als Potgieter, en had in het minst geen recht om, namens de Regeering in Transvaal, een verbond aan te gaan met een vreemde mogendheid, zonder door de Regeering gevolmachtigd te zijn. Te minder | |
[pagina 287]
| |
nog, daar Potgieter en zijn partij niet met het Engelsche Gouvern ement in aanraking wilden komen. Daartegenover stond echter de groote belangrijkheid van het gesloten Tractaat voor het geheele Volk, en het meesterlijk Staatsbeleid, in het belang der onafhankelijkheid, door Pretorius aan den dag gelegd. Hij had zich, zonder twijfel, schuldig gemaakt aan machtsoverschrijding, doch had daardoor de geboorte-acte der Republiek in het Engelsche Kantoor geregistreerd gekregen, en dit was van onschatbare politieke waarde. Potgieter zag dit ook in en daarop werd de Zand-rivier Conventie ook door den Volksraad der Transvalers op den 16den Maart 1852 te Rustenburg, onderteekend. Een nieuwe periode van den ‘Worstelstrijd’ werd hiermede glansrijk besloten. |
|