De worstelstrijd der Transvalers
(1882)–Frans Lion Cachet– Auteursrechtvrij
[pagina 228]
| |
XIV. Moeielijkheden met de Engelsche regeering.De Zuid-Afrikaansche Maatschappij was nu van haar machtigen Zuluvijand verlost, en zag zich in het bezit gesteld van al het land tusschen de Umzimvubu-rivier en de St.-Lucia-baai, en van de zee tot aan het Drakengebergte. De omringende Kafferstammen hadden geleerd de Boeren te eerbiedigen en huldigden hun Regeering. Van dien kant was niets te vreezen. ‘Kon men nu ook maar zeker zijn van door Engeland ongemoeid te zullen gelaten worden.’ - Het verstandigste zou zeker geweest zijn, dat de Maatschappij die bedenking niet had opgeworpen, maar steeds in woord en daad, laten uitkomen, èn dat men zich geheel ontslagen rekende van Engelsch gezag, èn dat Engeland elke aanspraak op Natal had opgegeven. Om licht verklaarbare oorzaken meende de Volksraad echter, dat men van de Engelsche Regeering een officieele erkenning, als afzonderlijken Staat moest vragen. Dit verzoek werd misverstaan (?) en gaf den Engelschen de gezochte aanleiding om hunne aanspraken op Natal te hernieuwen. | |
[pagina 229]
| |
De Boeren wilden eenvoudig als een vrij en onafhankelijk volk erkend zijn, en de Engelschen namen dit op alsof zij om vrijverklaring smeekten. Het was zonder twijfel een politieke misgreep om reeds toen op erkenning door de Engelsche Regeering aan te dringen, doch het is licht verstaanbaar dat men, ook waar het woord vrijverklaring gebezigd werd, niet bedoelde wat Sir George Napier er van maakte. ‘Vrijverklaard’ hadden de Boeren zich zelven, vier jaar geleden en zij woonden, in hun eigen land, onder hun eigene, vrije Regeering. Wat zij zochten was alleen erkenning als een vrijen Staat. Op de memorie door den Volksraad aan den Gouverneur der Kaapkolonie gezonden, gaf deze ten antwoord, dat ‘het voor Hare Majesteit niet mogelijk was een gedeelte van hare eigene onderdanen, die zich eenige honderden mijlen buiten de Kaap de Goede Hoop hadden begeven, voor onafhankelijk te verklaren.’ Alsof de Boeren dit qua ‘Harer Majesteits onderdanen’ gevraagd hadden! Doch er volgde meer. Zoo de Boeren ‘een militaire macht wilden ontvangen,’ dan wilde Hare Majesteit ‘hun al die voorrechten betrekkelijk den handel waarborgen, gelijk staande met alle andere Britsche koloniën’, en dan zou ‘het land dat de emigranten nu occupeeren, zooverre rechtvaardigheid en billijkheid toelaten, aan hen worden toegekend.’ Dat het rechtvaardig en billijk was om de Boeren in het ongestoord bezit te laten van het land tot zoo duren prijs gekocht, en dat hun volgens alle geldige wetten rechtmatig toekwam, schijnt in het brein van Napier, handelende voor ‘Hare Majesteit’, niet te zijn opgekomen. De Boeren waren verontwaardigd en onmiddellijk (11 Oct. 1841) werd de missive van den Gouverneur door den Volksraad beantwoord: ‘Wij vermeenen dat beide, Hare Majesteit en Uwe Excellentie, omtrent ons, onze aanspraak op het recht van onafhankelijkheid en het recht, hetwelk wij tot het land hebben, door ons geoccupeerd wordende, verkeerd onderricht zijt. Wij zijn van geboorte Hollandsche Afrikanen. Dadelijk nadat wij H.M. grondgebied in Zuid-Afrika hadden verlaten, hebben wij onze onafhankelijkheid gepubliceerd, en van dien tijd af tot op dit oogenblik hebben wij als een onafhankelijk Volk gehandeld, ons zelven volgens onze eigene wetten geregeerd en gevolgelijk opgehouden Britsche onderdanen te zijn. Het door ons bewoond wordende land, hebben wij wettig verkregen, en het is nimmer tot op dit oogenblik een Britsche provincie of kolonie geweest...... en niettegenstaande Uwer Exs. herhaalde mededeelingen, dat wij Britsche onderdanen en kolonisten zijn, moeten wij beweren, dat wij, volgens alle rechten van beschaafde natiën, noch het een | |
[pagina 230]
| |
noch het ander zijn. En verder wordt voor H.M. militaire macht beleefd bedankt.’ Zij hadden ‘vrede met alle natiën en geene bescherming noodig.’ Sir George Napier, de Gouverneur der Kaap-kolonie, dacht er echter anders over, en gebruikte het protest van den Volksraad als onderlegger om er de proclamatie op te schrijven, waarbij hij Natal weer in bezit dacht te nemen. Nog altijd deerlijk verlegen met de vlag, hem door kapitein Jarvis uit Natal teruggebracht, zocht hij slechts naar een stok om haar aan vast te binden en andermaal op Afrika's Zuidoostkust te planten, en daar Lord Glenelg beslist weigerde, zich met de zaak in te laten, moesten de Boeren-zelf aan Zijne Excellentie het hout leveren voor den vlaggepaal. Gretig greep hij daarom de gelegenheid aan, hem zoo ongezocht (?) door den Volksraad geboden, om de Engelsche pretentiën te hernieuwen, en wèl wist hij gebruik te maken van al wat hem in de oogen van het Engelsche publiek, ook tegenover Glenelg, zou rechtvaardigen in den stap, dien hij ging doen. Het Engelsche ministerie beweerde het Kaapsche grondgebied niet te willen uitbreiden; Sir George Napier daarentegen, dat NataI moest geannexeerd worden. De publieke opinie in Engeland zou hierover moeten beslissen, en onwillekeurig stelden de Boeren-zelf Napier in staat, om het Engelsche publiek voor zijne plannen te winnen. Daargelaten het goed recht der Boeren werd, uit hun memorie, aanleiding genomen om voor het Engelsche prestige op te komen; uit den oorlog tegen Dingaan, om uitroeiing der Kafferstammen te voorspellen, en uit de tuchtiging van Ncapaye, de beschuldiging te spinnen, dat de Boeren Kafferkinderen roofden om er slaven van te maken. Hout genoeg voor Napiers vlaggestok!
De oorlog tegen Dingaan behoeft niet verder besproken te worden: die is voor vriend en vijand gerechtvaardigd. De bewering, dat de Engelsche Regeering, door aan het verzoek van den Volksraad te voldoen, ‘Harer Majesteits eigene onderdanen’ onafhankelijk zou verklaren, waardoor Engelands prestige verkort zou worden, is gezocht. Doch van ernstiger aard is de beschuldiging, dat de Boeren elken omliggenden Kafferstam trachtten ten onder te brengen - reden waarom de Kafferkoning Faku de bescherming der Engelschen moest inroepen - en..... dat zij, Ncapaye beoorlogende, Kafferkinderen hadden weggevoerd om er slaven van te maken. Wat is hiervan waar? | |
[pagina 231]
| |
De tocht tegen Ncapaye.Terwijl de Boeren Dingaan bevochten, hadden de Amabaca een inval gedaan op de Westelijke grenzen, en een menigte vee weggevoerd. Deze stam, door Chaka uit Natal verdreven, had zich onder het opperhoofd Ncapaye, aan de Tsitsa-rivier gevestigd, in het land der Amamponda's, die hen gastvrij ontvingen, doch die zij gedurig beroofden en aanvielen. W. Shaw, de bekende Wesleyaansche zendeling, die de eerste zending onder hen gesticht heeft, beschrijft hen als ‘de woeste en vernielende naburen van Faku, die gedurende vele jaren roofden en vochten’Ga naar voetnoot1), een karakter dat zij ook tegenover de Boeren schenen te willen handhaven. Deze waren echter ongeneigd om Ncapaye in de gelegenheid te laten zich te hunnen koste te verrijken, en reeds in Augustus 1841 werd Pretorius, door den Volksraad, met een commando, naar de Amabaca gezonden, om hen te straffen en het geroofde vee te heroveren. Om Ncapaye te bereiken moest Pretorius, vanzelf, ook met Faku in aanraking komen, - reden waarom hij eerst een commissie naar dezen zond ‘om nadere inlichtingen te verkrijgen omtrent den gepleegden roof en te vernemen wie de roovers waren’, doch eigenlijk om te hooren of Faku er bezwaar in had dat men Ncapaye zou tuchtigen. Nu trof het juist dat, terwijl de commissie van Pretorius bij Faku arriveerde, diens commando met de Amabaca slaags geweest was, en een menigte vee genomen had en daaronder eenige van de beesten, die den Boeren ontroofd waren. Er bleef geen twijfel over of Ncapaye was de schuldige. ‘Had Faku er op tegen dat men Ncapaye, die in Faku's land woonde, tuchtigen zou?’ ‘Integendeel: Faku had al zooveel geleden van de Amabaca, dat hij zich waarlijk zeer verplicht zou gevoelen als de Boeren hen tot hun plicht brachten.’ Hierop werden de Amabaca door de Boeren aangevallen en geslagen, en werd eenig vee op hen veroverd, als schadevergoeding voor den gepleegden roof en van oorlogskosten. Ware het hierbij nu maar gebleven; doch toen de Kaffers gevlucht waren vond men hier en daar een Kaffertje, in hulpeloozen toestand achtergelaten, en eenige (17) dezer kinderen werden naar Natal medegevoerd. ‘Als slaven’, beweerde Napier. ‘Uit medelijden’, zeiden de Boeren, ‘want wat zou er van die | |
[pagina 232]
| |
schepseltjes geworden zijn, had men zich niet over hen ontfermd? Van honger en dorst zouden zij hebben moeten omkomen of door het wild gedierte verscheurd geworden zijn. Nu zullen wij voor die weeskinderen zorgen tot aan hun mondige jaren. Slavernij wordt onder ons niet geduld, en de Regeering zal zelve toezien dat deze schepseltjes goed behandeld worden. Zoo kunnen zij ook nog in het Christendom opgebracht worden.’
Het ware misschien beter geweest, toen en voor het vervolg, om, onder geen voorwaarde, Kafferkinderen mede te voeren. Zonder twijfel zouden dan een aantal hulpelooze schepsels op jammerlijke wijze zijn omgekomen, doch men zou van geen ‘inboeken’ en ‘inboeksels’ onder de Boeren gehoord hebben, en de beschuldiging van ‘slavernij te begunstigen’ had hun nimmer naar het hoofd kunnen worden geworpenGa naar voetnoot1). Nu werd het feit, dat de Boeren eenige Kafferkinderen hadden medegevoerd, een krachtig wapen in de handen van Napier, om de voorgenomen weder-inbezitneming van Natal voor het Engelsche publiek te rechtvaardigen. De Boeren mochten wijzen op de omstandigheden waar- | |
[pagina 233]
| |
onder dit geschied was; mochten zich op hunne wetten beroepen, waarbij elke vorm van slavernij verboden was; mochten het duidelijk doen uitkomen zelfs, dat de Maatschappij goedkeurde noch verantwoordelijk wilde gehouden worden voor wat door enkelen was geschied, het hielp niet: die zeventien Kafferkinderen waren medegevoerd en, gelijk Napier bleef volhouden, werden in slavernij gehouden.
Intusschen verschafte Faku den Engelschen Gouverneur de gewenschte aanleiding om eenige troepen in de richting van Natal te laten optrekken. Waarschijnlijk is het den Amampondo-koning in het oor geblazen dat de Boeren, die Moselekatse verdreven, Dingaan verslagen en Ncapaye getuchtigd hadden, niet rusten zouden vóór zij ook hem ten onder gebracht hadden. ‘Volgens de akte van afstand, door Dingaan aan Retief verleend, behoorde al het land “tusschen de Tugela en de Umzimvubu” aan de Boeren. Daar Faku op een groot deel lands ten Oosten dier rivier, tot aan de Umtamwuna, (de tegenwoordige Westelijke grens van Natal,) aanspraak maakte, zouden daar zeker moeielijkheden uit ontstaan. Hij kon niet beter doen dan tijdig de bescherming der Engelschen inroepen.’ Dit geschiedde dan ook en, zoo het heette, ‘om Faku tegen de Boeren te beschermen’, rukte majoor Smith, met ongeveer 300 man en twee stukken geschut Amampondo-land inGa naar voetnoot1).
Tegelijkertijd legde Sir George Napier de laatste hand aan de | |
[pagina 234]
| |
proclamatie, waarbij Natal weer aan de Engelsche kroon gehecht zou worden en die den 2den December zou worden uitgvaardigd. ‘Aangezien’, zoo luidde dit stuk, ‘de Volksraad der Emigranten-Boeren, nu wonende te Port-Natal en aangrenzend gebied, Zijne Excellentie bekend gesteld hadden dat zij opgehouden hadden Britsche onderdanen te zijn, en aangezien...., (eenige andere dingen) zoo proclameerde Z.Exc. dat de onafhankelijkheid van dat gewest in geenen deele zou worden erkend; dat de bewoners onderdanen en kolonisten van Groot-Brittanje waren, en dat Z.Exc., onverwijld, andermaal militair bezit van Natal zou nemen, door derwaarts een afdeeling te zenden van Harer Majesteits troepen’ -. Korten tijd daarna kreeg majoor Smith bevel om Natal-baai in bezit te nemen. |
|