De worstelstrijd der Transvalers
(1882)–Frans Lion Cachet– AuteursrechtvrijV. Retiefs verkenningstocht.Retief, moedig bij het onvoorzichtige af, schijnt toch hiervan een indruk gehad te hebben, en gretig van het oponthoud te hebben gebruik gemaakt om een verkenningsreis te doen naar Natal, en van Dingaan te verkrijgen, dat deze hem een streek gronds afstond eer de Boeren den berg aftrokken. Dit werd ook door de andere leiders noodig geacht, en terwijl de trek, zoo spoedig mogelijk, langzaam volgen zou, ging Retief, van vijf mannen vergezeld, vooruit, om met Dingaan te onderhandelen. Het is alweder te betreuren, dat er zoo weinige vertrouwbare bescheiden bewaard zijn gebleven omtrent de reizen en handelingen der oude voortrekkers. Men zou hen zoo gaarne op den voet willen volgen, terwijl de aanteekeningen, die ter hand gekomen zijn, ternauwernood fragmenten kunnen genoemd worden. Zoo weten wij slechts, dat Retief niet terstond naar Dingaan gereisd is, maar zich eerst naar Port-Natal heeft begeven, waar eenige Engelschen woonden, die hem en de zijnen hartelijk ontvingen. Het is echter niet geheel onmogelijk, de leemten aan te vullen. | |
[pagina 159]
| |
Over drakensberg.Onwillekeurig verschijnt het beeld van Retief en zijne vijf of zes reisgenooten ons voor den geest, gelijk zij, over het afgebrande veld hun reize vervolgende, eindelijk het laatste hooge punt van het Drakengebergte bereiken. Het is avond, en schoon de maan hare zilveren stralen over het aardrijk uitgiet, belet de fijne nevel, die als een sluier over Natal ligt uitgespreid, dat men het landschap, aan den voet des bergs, kan onderkennen. Maar den volgenden morgen, als de zon is opgegaan en de morgennevels verdwenen zijn, welk een panorama ontrolt zich nu voor het oog. Rechts en links de zes- tot tien duizend voet hooge Kathlamba- of Drakenbergketen, op sommigen plaatsen de trotschen kruin in de wolken verheffende, en hier en daar met sneeuw bedekt, door de morgenzon op het schitterendst verlicht. Grillig en woest zijn de steile bergwanden, door duizenden kloven gescheiden, terwijl de tallooze watervallen, als zoo vele zilveren draden, zich nu aan het oog vertoonen, dan weêr zich achter bosch of struik verschuilen. Van vijfhonderd tot duizend voet beneden den kruin gaat het Kathlamba-gebergte over in een reeks van glooiingen, die zich bijna ongemerkt verliezen in de zee van heuvelen, die men Natal noemt. Want bij niets anders kan men Natal vergelijken, van den top der Kathlamba-bergen gezien. Zoover het oog reikt, heuvel aan heuvel, met het weligst groen bekleed, tusschen welke statige rivieren haar weg naar de zee vinden, en die, als zoo vele eilandjes, in een net van kleine stroomen gezet zijn. Hier en daar verheft een ronde bergtop het hoofd uit de heuvelen, of schijnt een met dik hout begroeide arm van het Draken-gebergte Natal in onderscheidene deelen te scheiden, totdat al die heuvelen en koppen tot één lijn samensmelten, die zich aan den gezichtseinder in de fijne, blauwe lucht verliest. En dat land, 20000 mijlen groot, zoo schoon gelegen, zoo rijk bevoorrecht, dat millioenen voeden kan en weide heeft voor de kudden dier millioenen; dat prachtige land, waarover Retief zijn oog laat weiden, is onbewoond en gaat hij aan den heerscher des lands vragen voor zijn volk. De verwoeste kralen, die hij overal met het bloote oog bespeurt, zijn genoegzaam bewijs, dat hier vroeger een groote natie gewoond heeft, en dat er omtrent de vruchtbaarheid van het land geen twijfel bestaan kan, doch roepen tevens den commandant-generaal, op wiens schouders de verantwoordelijke taak rust om voor de veiligheid van | |
[pagina 160]
| |
het volk zorg te dragen, met ernstige stemme toe, dat hij zich hier niet lichtvaardig moet nederzetten, maar van Dingaan zelf daartoe de noodige vergunning moet erlangen. Van die vergunning zich verzekerd houdende, ziet Retief, in den geest, zijn volk hier reeds gevestigd. Men zal hier de republiek Natalia stichten. Op die heuvelen zullen de kudden der Boeren, zonder vrees voor Kaffer-invallen, weiden vinden; aan die waterstroomen zal men zaaien; hier zullen dorpen verrijzen, en dáár, in het midden des lands, een groote stad. En in de haven, waarvan men hem gesproken heeft, zullen schepen het anker werpen, met goederen voor Natalia bevracht, en huiden, wol, slachtvee en de opbrengst van het land naar vreemde havens medevoerende. Niet de Engelsche vlag zal over dit land waaien, maar de oude Hollandsche, de Boerenvlag; en in dit land, dáár aan zijne voeten, zoo dikwijls met bloed gedrenkt en door de gruwelen des heidendoms ontreinigd, zal het Evangelie gepredikt worden, de Gereformeerde Kerk gesticht en Gode lof gezongen. Of Retief bij het aanschouwen van het landschap daar voor hem, ook eenig voorgevoel heeft gehad van het lot, dat hem zou treffen; of hij in de stralen der zon de assegaai heeft zien flikkeren, die het hart van vrouwen en kinderen aan Blauwkrans verraderlijk zou doorboren; of hij in de blauwe lucht aan den horizon de flauwe omtrekken der Engelsche vlag heeft bespeurd, die der Boeren vlag zou verdrijven; en of hij iets gehoord heeft van het geloei der ossen, die, door de zweep des drijvers gedwongen, de naar den Vrijstaat terugkeerende wagens, langs die ontoegankelijke bergpassen op den top des bergs zouden moeten brengen.... wie zal het zeggen? Waarschijnlijk zag Retief slechts de lichtzijde van het blad der toekomst, rozerood gekleurd; te spoedig echter zouden de schaduwen vallen op hem en de zijnen.
Van Drakensberg tot aan de zee is een reize van 220 mijlen of ruim tien dagreizen per ossenwagen. Retief, die met den weg onbekend was, zal langer tijd noodig gehad hebben. Hem in onze gedachten volgende, zien wij het kleine reisgezelschap langzaam en met moeite den berg afdalen, en het Kliprivier-district doorreizen tot aan de Tugela-rivier. Overal treffen zij veekralen aan, en de overblijfselen van Kaffer- en Boschjesmansdorpen, wier inwoners van den aardbodem zijn uitgeroeid. Wild is er in overvloed, - van het steenbokje tot den met een gepantserde huid bekleeden buffel, en bij het overtrekken der rivieren heeft men te waken tegen de kro- | |
[pagina 161]
| |
kodillen, die zich de heerschappij dezer wateren hadden aangematigd en nauwelijks uit den weg gingen voor het rivierpaard of de zeekoe, dat zich in de diepe holten der rivier ophield. De leeuw dwong dag en nacht tot waakzaamheid, en in de bosschen, waarmede de kloven der bergen versierd waren, loerde de tijger of panter. Olifant noch giraffe waren vreemdelingen in deze streken, en slangen van allerlei aard schuifelden door het hooge gras of koesterden zich op steenrots of zandplaat in de stralen der zon. Er werd een ‘drift’ of doorwaadbare plaats gevonden over de twee- à driehonderd voet breede Tugela, en zoo kwam men aan de twee kleine rivieren, toen nog voor de Boeren van geen beteekenis, doch die binnen weinige maanden met hun bloed gekleurd zouden zijn, en als Moordspruit en Blauwkrans voor altijd in treurige gedachtenis zouden worden gehouden. Over de Boschjesmans-rivier getrokken zijnde en het hoogste punt van Natal bereikt hebbende, moet het oog van Retief en zijne vrienden gevallen zijn op de donkere bosschen in Zuidoostelijke richting, langs de boorden der Umpufane-of Mooi-rivier, waar een dorp zal worden gesticht dat men Weenen heeten zal, niet naar het gemüthliche, aan het vermaak gewijde Weenen, maar wegens de bittere tranen, die er gestort zijn, toen men dit Bochim aanlegde. In Zuidelijke richting voorttrekkende, over de hooge, met kort gras bedekte, vlakke berg- en heuveltoppen tusschen de Mooi-rivier en de Umgeni, komt het reisgezelschap eindelijk aan een hoogen berg, van waar men een vrij uitzicht heeft, bijna tot aan de zee. Aan den voet van dien berg zal een stad verrijzen, die men naar den leider van den tocht zal noemen, als de grond, waar hij zijn nachtleger opslaat (de plaats waar de eerste Geref. kerk in dit land is gebouwd?) met zijn bloed en dat van de bloem der natie zal zijn betaald. Doch dit is nu verborgen voor zijne oogen. Nog een veertig mijlen verder, en dáár, van den top van den Ichanga, ziet men de zee, den grooten Indischen Oceaan, en na nog één of twee dagen reizens heeft men het einde van den tocht bereikt, - voor zoover bekend is door geen blanke te voren ondernomen. Aan het strand vond Retief eenige Engelschen, die daar handel dreven met de inboorlingen, en door wie hij op de hartelijkste wijze werd ontvangen. Zij maakten eenige aanspraak op den grond door hen bewoond, en beweerden dat zij dien van Dingaan gekregen hadden. Daar zij ten gevolge der herhaalde invallen der Zulu's in voortdurend levensgevaar verkeerden, konden zij de voorgenomen nederzetting der Boeren slechts met blijdschap begroeten en tusschen hen en Retief schijnt de beste verstandhouding te hebben bestaan. Wat Retief van | |
[pagina 162]
| |
hen hoorde drong hem echter nog meer om persoonlijk met Dingaan te onderhandelen, en na eenigen tijd van rust richtte hij zijn koers Oostwaarts naar Zulu-land. | |
Umkungunhlovu.Umkungunhlovu, de naam van Dingaans hoofdstad, waar Retief en zijn metgezellen, na weer een paar weken reizens, aankwamen, beteekent letterlijk: ‘de cirkelruimte rondom den Olifant’. Chaka, Dingaans broeder en voorganger, liet zich, als de sterke onder de sterken, Umhlovu, ‘de Olifant’, noemen, vanwaar zijn hoofdstad ‘de ruimte rondom den Olifant’ werd geheeten. Dingaan, na zijn broeder verslagen te hebben, stichtte een nieuwe stad, die hij echter den ouden bekenden naam gaf, terwijl hij zich zelven, met verandering van de voorlaatste u in i, Umkunginhlovu noemde, dat is: ‘die de Olifant omcirkeld (of gevangen) heeft.’ Woordspelingen zijn onder de Kaffers zeer algemeen en vol beteekenis. Helaas! dat Retief eerst te laat zou beseffen, dat niemand zich, ongewapend, in een afgesloten ruimte met een wilden olifant behoort te begeven. Om dit beter te verstaan moge hier een enkele bladzijde uit de geschiedenis der Zulu's volgen.
Wij hebben reeds vroeger met een woord aangetoond, dat de Kaffers van Zuid-Afrika waarschijnlijk van afkomst Arabieren zijn, die, onwillig om zich aan Mahomed te onderwerpen, uit vrees voor de gewone vervolgingen uit het Noorden van Afrika naar het Zuiden zijn afgezakt, en zich tusschen de Delagoa-baai en Visch-rivier hebben neergezet. De voornaamste autoriteiten stemmen overeen dat de Amampondo's, Amaxosa, Basuto's en Zulu's tot één, oorspronkelijken, stam behooren, en dat de drie laatstgenoemden uit de Amampondo's gesproten zijn. Het woord Zulu beteekent: ‘vagebond’ of ‘zwerveling’, waaruit wordt opgemaakt dat de Zulu-stam oorspronkelijk uit eenige zwervers bestaan heeft, die zich van den moederstam hebben afgescheiden en zich daarna, onder het een of ander hoofd, hebben vereenigd. Van een eigenlijk Zulu-opperhoofd hoort men niets vóór Senzangaka, die over de Zulu's, toen nog een zeer zwakke stam, het bestuur voerde onder Dingiswaijo, het groot opperhoofd van den Umtetwa-stam. Getrouw aan de gebruiken der Kafferhoofden, liet Senzangaka iederen zoon, die hem geboren werd, terstond ombrengen; doch een zijner vrouwen, Umnandi, de dochter van Dingiswaijo, wist haar zoon, dien zij Chaka of Tsjaka (vuurbrand, | |
[pagina 163]
| |
wreker) noemde, verborgen te houden tot na den dood zijns vaders. Chaka kwam ongeveer 1812 aan de regeering en wordt, niet ten onrechte, de ‘Attila’ van Zuid-Afrika genoemd. Naar men beweert heeft hij in een tiental jaren ongeveer een millioen menschenlevens aan zijn oorlogswoede en bloeddorst opgeofferd, en dat niettegenstaande zijne politieke ‘belijdenis’, dat het hem er niet om te doen was de stammen waarmede hij in aanraking kwam uit te roeien maar te onderwerpen. In korten tijd gelukte het hem, den Zulu-naam alom gevreesd te doen zijn en zijne heerschappij te vestigen van de zee tot aan de Limpopo, en van Delagoabaai tot aan Visch-rivier. Het militaire systeem van zijn grootvader werd door hem tot volkomenheid gebracht: elke vier of vijf jaar werden de jongelingen van ongeveer denzelfden leeftijd, na een jaar van voorbereiding, tot één regiment gevormd, om soldaat te blijven tot hun dood toe. Het huwelijk was verboden, behalve wanneer de koning daartoe, aan een of meer regimenten tegelijk, verlof of liever bevel gaf, hetgeen alleen geschiedde nadat zulke regimenten zich in den krijg hadden onderscheiden. De overwonnen stammen werden onder de Zulu's vermengd en voorts als Zulu's behandeld; zelfs het gebruik hunner moedertaal werd hun ontzegd en hunne voornaamsten moesten in de onmiddellijke nabijheid van den overwinnaar wonen, meer als een soort van staatsgevangenen, dan als vrije lieden. Wee het regiment, dat overwonnen terugkeerde, of den officier, die Chaka's bevelen niet volbracht! Er wordt verhaald, dat hij eenmaal 30,000 soldaten uitzond in de richting van Mozambiek, waarvan er 20,000 omkwamen en 10,000 terugkeerden, doch niet als overwinnaars, waarop hij, om die soldaten te straffen, zeven dagen achtereen, driehonderd van hunne vrouwen liet ombrengen. Zijne eigene vrouwen werden door hem slechts als bijwijven erkend, opdat hem geen wettige opvolger zou kunnen geboren worden. Zijn liefste vrouw liet hij dooden, toen hij vernam, dat zij een zoon gebaard had, die over de grenzen van het Zulu-rijk werd opgevoed; en zijne moeder, die hieraan medeplichtig zou zijn geweest, liet hij insgelijks ter dood brengen, doch in het geheimGa naar voetnoot1). Om den schijn van dien moord van zich af te wenden liet hij duizenden ter dood brengen, die, daar zij van het sterfgeval niets | |
[pagina 164]
| |
wisten, om de gestorvene niet treurden; en duizenden koeien werden gedood om de kalveren van honger te laten omkomen, opdat ook deze zouden gevoelen, wat het is ‘een moeder te verliezen!’ Doch ten laatste werden Chaka's wreedheid en tirannie zoo ondraaglijk, dat zijne broeders besloten de wereld van den onverlaat te verlossen en hem, 23 September 1828, in zijn eigen kraal vermoorddenGa naar voetnoot1). Na een zeer korten strijd tusschen deze broeders zelven behield Dingaan de overhand en werd hij als koning der Zulu's erkend.
Dingaan verplaatste de hoofdstad over de Tugela-rivier, in het eigenlijk genoemd Zulu-land en schijnt er zich op toegelegd te hebben, om zijn voorganger in wreedheid en bloeddorstigheid te overtreffen. Zijn Kaffertroon was niet gevestigd, maar dreef in bloed. Geen wonder dat hij voortdurend door de akeligste schrikbeelden gekweld werd en overal meende de schim van Chaka te zien, die voor zijne oogen en met zijne toestemming vermoord was. Geen zijner vrouwen of bijwijven mocht ooit moedervreugde smaken, maar werd gedood vóór dit mogelijk werd; en toen eenmaal een der meest bevoorrechten hem haar pasgeboren kind toonde, slingerde hij het wichtje, met verpletterende kracht, tegen een stuk rots en liet daarna de moeder met assegaaisteken afmaken. Naar alle kanten zond hij zijne krijgsbenden uit om te moorden, te rooven en te verwoesten; Natal werd nagenoeg geheel ontvolkt; de stammen aan de andere zijde van Drakensberg sidderden voor zijn naam en de Zulu's vereerden hem als een god. Zou Retief met zulk een wezen een overeenkomst kunnen treffen? | |
Onderhandelingen met Dingaan.In veiligheid bereikten de reizigers Umkungunhlovu nabij de Witte-Imfolozi-rivier, waar zij door Dingaan, schijnbaar met groote hartelijkheid, werden ontvangen. Overvloedig werden zij voorzien van spijs en drank en alles wat zij na hun langen tocht konden noodig hebben. Niemand zoo bereid als Dingaan, om met Retief over den afstand van gronden te spreken en hem te toonen hoe grootmoedig en vorstelijk | |
[pagina 165]
| |
hij handelen kon, doch, eerst moest den vreemden gasten de schuldige eer bewezen beworden en een krijgsdans worden uitgevoerd. Op den eersten dag verschenen de jongelingen, waaruit de nieuwste regimenten waren samengesteld, en daarna ruim 4000 oudere soldaten, die onder den naam van een ‘krijgsdans’ allerlei krijgsverrichtingen voorstelden, den vijand aanvielen en versloegen, mannen, vrouwen en kinderen met assegaaien doorstaken, steden verbrandden en den buit medevoerden. Met verwondering zagen Retief en de zijnen hoe een 200 schoone ossen, die den buit verbeeldden, zóó goed gedresseerd waren, dat zij letterlijk schenen mede te dansen en, op een gegeven oogenblik, zich van de krijgers afscheidden om in de voor hen bestemde kraal te gaan. Te midden van al die eerbewijzingen en vreugdebedrijven kon Retief nauwelijks tijd en gelegenheid vinden, om nog eens goed te overdenken, wat hij nu eigenlijk van Dingaan zou begeeren en hoe hij hem zijn wensch zou voordragen. Eerst in de stilte van den nacht, als alles om hem heen in diepe rust was gedompeld, doch het gewicht zijner zending en het gevaarlijke van zijn toestand hem den slaap uit de oogen hield, kon hij zijne gedachten bijeenverzamelen. En aldus zullen zijne overdenkingen geleid zijn: Wat begeerde hij? Voor zich en zijn volk, een stuk land te koopen of voor vee te ruilen in Natal, van de zee tot aan Drakensberg, in vrij en ongestoord bezit. Zou Dingaan van dien grond afstand willen doen? Deze had zich vroeger in dien geest uitgelaten, en te verstaan gegeven, dat hij gaarne aan de Boeren, die zich aan het Engelsche Gouvernement gingen onttrekken, grond zou afstaan. De Engelschen, die aan de kust woonden, kon hij minder lijdenGa naar voetnoot1), en zoo Natal, welks bewo- | |
[pagina 166]
| |
ners uitgeroeid waren, geheel onbewoond bleef, dan zou hij te veel bloot staan aan invallen van wraak zoekende stammen over Drakensberg. Natal had voor hem geen waarde, en hij zou zich verblijden als de Boeren er wilden wonen. Op deze wijze tenminste had de commissie, die een paar jaar te voren Port-Natal bezocht had, de losse geruchten verstaan, door Dingaan verspreid, en er was geen reden om te gelooven, dat hij van opinie veranderd was. Natal had voor hem geen waarde; door Kaffers wilde hij het niet bevolkt hebben, en het zou een verkeerde politiek zijn, om het land geheel open te laten liggen. Met de Boeren tusschen hem en de vijandige stammen, was hij gevrijwaard tegen elken onverhoedschen aanval uit het Noordwesten. Alles te zamen genomen, mocht Retief wel vertrouwen, dat Dingaan den grond zou willen afstaan. Doch: kon hij dit ook doen; had hij, of had hij nog recht op Natal? Dingaan was de opvolger van Chaka, tot wiens gebied Natal ongetwijfeld behoorde. De oorspronkelijke bewoners des lands waren uitgeroeid, doch reeds Chaka's vader en diens schoonvader (Chaka's grootvader) hadden over Natal geregeerd. In Natal had Chaka gewoond; dáár was hij gestorven en begraven, en dáár was Dingaan zelf aan de regeering gekomen. Sedert had deze zijn hoofdstad verplaatst van de Westelijke naar de Oostelijke zijde van de Tugela, doch dit kon zijn recht op Natal niet verkorten. Van dien kant was dus geen zwarigheid. Een andere vraag echter was, of het land, waarom hij, Retief, nu ging vragen, niet reeds door Chaka of Dingaan aan anderen was afgestaan? | |
[pagina 167]
| |
De Engelschen aan de Baai beweerden, dat de grond, waarop zij woonden, hun geschonken was; een ander beweerde, het, namens het Engelsche Gouvernement, gekocht te hebben; of wel misschien behoorde Natal aan de Engelschen, uit kracht van de capitulatie der Kaapkolonie in 1795 en 1806. Hoe stond het hiermede? Zeer eenvoudig.
Port-NatalGa naar voetnoot1) werd ontdekt op Kerstdag 1498, door Vasco de Gama, die het land rondom de schoone baai den naam gaf van Terra Natalis, ter eere van het feest, dat toen gevierd werd. In 1575 werd deze zelfde kust bezocht door den Portugeeschen zeevaarder Perestrello, die er een vrij nauwkeurige beschrijving van heeft gegeven. Van tijd tot tijd verongelukten hier schepen, en dit lot trof, in 1686, het Hollandsche schip Stavenisse, kapitein Knijff. Met behulp van eenige Engelsche schipbreukelingen bouwden de Hollanders van het wrak der Stavenisse, een klein tweemastvaartuig, van 50 voet lang, en stevenden naar de Kaap, eenige lotgenooten achterlatende, tot het scheepje zou terugkeeren. Een en ander gaf aanleiding, dat de Compagnie het oog op Natal begon te slaan en in 1689 de baai en het land rondom voor 20,000 gulden kocht van het opperhoofd IngeseGa naar voetnoot2). Zonder tegenspraak behoorde Natal tijdens de capitulatie van de Kaap, in 1795 en 1806, aan de Compagnie, en daar de ‘dependenties’ te zamen met de | |
[pagina 168]
| |
kolonie aan de Engelschen overgingen, werd Natal, evenals de Kaap, een Engelsche bezitting. In de dertig jaren echter, die er verloopen waren, had Engeland niet alleen geen recht op Natal doen gelden, maar o.a. door den toenmaligen minister Lord Glenelg, uitdrukkelijk verklaard, niets met dat land te maken te hebben of te willen hebben. Voor zoo verre Engeland dus betrof, was Natal zoo onbeheerd als de Noordpool. Dit was duidelijk.
Doch: hadden Chaka en Dingaan het land niet reeds aan anderen afgestaan? Luitenant Farewell, die in 1823 en 1824 Natal bezocht, schreef in September 1824 aan den gouverneur der Kaapkolonie, dat hij Chaka bezocht had in zijn hoofdstad, 150 mijlen van de zee gelegen, en dat de koning hem een stuk grond had overgemaakt, aan de Baai. ‘Ik heb bezit genomen van het land, dat aan mij is overgemaakt’, zegt Farewell, ‘overeenkomstig de documenten aan u gezonden. Ik heb de Engelsche vlag geheschen en een saluut gevuurd in tegenwoordigheid van eenige van Chaka's hoofdlieden, en ik hoop dat mijne handeling uwe goedkeuring en die van het Engelsche Gouvernement zal mogen wegdragen.’ Doch ook van dien kant was niets te vreezen, daar, gelijk wel bekend is, de noodige goedkeuring, zoo van den Gouverneur als van het Engelsche Gouvernement niet verleend werd, en luitenant Farewell zijn weldoordacht plan van kolonisatie en emigratie had moeten vaarwel zeggen. Eindelijk beweerden de weinige Engelschen, die Retief te Port-Natal ontmoet had, dat Dingaan hun den grond waarop zij woonden, had afgestaan, natuurlijk, met inbegrip van de Baai. Doch was dit zoo? En indien zoo, dan kon Dingaan hem, Retief, een ander stuk gronds geven of verkoopen, altijd grenzende aan de zee en verder in Noorde- | |
[pagina 169]
| |
lijke richting, waar toch niemand woonde. Hoe meer men de zaken overdacht, hoe duidelijker het hem moest worden, dat Dingaan alleen te beschikken had over de gronden, door de Boeren gewenscht, en dat, zoo de Zulu-koning daarvan afstand wilde doen, hij er volkomen het recht toe had.
Maar, hoe zou hij met Dingaan onderhandelen; was er iemand, die hem hierbij als tolk en getuige dienen kon? Ook hierin werd op merkwaardige wijze voorzien. Korten tijd te voren was, door bewerking van den op het gebied der Zending welbekenden kapitein Allan Gardiner, een zendeling der Episcopaalsche kerk, de eerw. Owen, in de hoofdstad zelve van Dingaan geplaatst, en die eerwaarde wilde gaarne de noodige hulp verleenen. Het was trouwens in Owens belang, en in dat der Zending, dat de ongebreidelde macht van Dingaan, door eene, in de nabijheid wonende blanke bevolking, die hem ontzag kon inboezemen, als was het nog zoo gering, zou worden ingekort. Op Owens medewerking mocht worden gerekend.
Eindelijk brak de dag aan, waarop Retief met den Zulu-koning over den afstand van het begeerde en begeerlijke grondgebied kon spreken. Aanvankelijk hield Dingaan zich, alsof hij reden had om op de Boeren verstoord te zijn. Er was eenigen tijd tevoren een aanval gedaan op zijne kudden, die nabij het Drakengebergte weidden, waarbij een duizend beesten waren geroofd. Dit was, zoo gaf hij voor, ‘niet door Kaffers bedreven, maar door menschen met kleeren aan, zooals de Boeren, en kon dus alleen door Boeren geschied zijn. Hoe durfde Retief hem om grond vragen, waar diens menschen zich pas aan veedieverij hadden schuldig gemaakt, en zijne ossen hadden weggevoerd!’ Het antwoord op deze beschuldiging lag voor de hand: Niet de Boeren hadden Dingaans vee geroofd, maar Sikonyella, een Kafferhoofd, die in de Witte Bergen woonde, was de schuldige, en diens Kaffers hadden zich in de kleeren gestoken, als de Boeren, én om den veewachters van Dingaan schrik aan te jagen en zoodoende gemakkelijker hun doel te bereiken, én om eventueel de schuld van den roof op de Boeren te laten rusten. ‘Zoo,’ zegt Dingaan, ‘is dat waar? Nu dan, laten de Boeren Sikonyella straffen, en het vee, dat hij, volgens uw zeggen, geroofd heeft, hernemen en mij terugbrengen. Dan is alles in orde. Bezorg mij mijne ossen terug van Sikonyella, en ik zal u het begeerde grondgebied afstaan.’ Wat kon Retief hierop antwoorden? Hij had weinig lust in een expeditie tegen Sikonyella, ten | |
[pagina 170]
| |
behoeve van Dingaan; het was politiedienst, en beneden hem. Doch Dingaan had zijn laatste woord gesproken, en Retief moest óf onverrichterzake terugkeeren óf Sikonyella dwingen het geroofde hoornvee af te staan. Tot dit laatste verbond hij zich eindelijk onder verstande dat Natal formeel aan de Boeren zou worden overgemaakt, zoodra het weggevoerde vee hernomen was. In zeker opzicht mocht de tocht van Retief dus volkomen geslaagd heeten. |
|