De worstelstrijd der Transvalers
(1882)–Frans Lion Cachet– Auteursrechtvrij
[pagina 123]
| |
II. Met de inboorlingen in aanraking.De groote beschuldiging tegen de Boeren is, dat zij, van het oogenblik dat zij de Kolonie verlaten hebben, de inboorlingen verdrukt en zich diens wettig eigendom hebben toegeëigend. Volgens de geijkte voorstelling zijn de Boeren, door de rechtmatige bezitters van het land over de Oranje-rivier, gastvrij ontvangen en hebben zij hunne dankbaarheid betoond, à la Boer, door de arme inboorlingen van hunne bezittingen te berooven, hen op alle mogelijke wijze te mishandelen, zelfs tot slaven te maken en later te vuur en te zwaar te verdrijven. Om de onwaarheid dier beschuldigingen te doen uitkomen, hebben wij de volgende vragen te beantwoorden: Met welke stammen zijn de Boeren aan de overzijde der Oranjerivier in aanraking gekomen; Welk recht hadden dezen op de door hen bewoonde gronden; en Van welken aard was de ontmoeting en het verkeer der Boeren met deze inboorlingen? Het land tusschen de Oranje-rivier en de Vaal-rivier, den tegenwoordigen Oranje-Vrijstaat uitmakende, werd tijdens den grooten trek bewoond door vier of vijf onderscheidene en van elkander onafhankelijke stammen. Zuidelijk van de Wittebergen, ook Blauwebergen genaamd, en voorts in de richting van Drakensberg woonden de Basuto's onder Moshesh. Halverwege, tusschen de beide groote rivieren en grenzende aan de Basuto's, was het gebied der Barolongs nabij wier hoofdstad, Thaba N'Chu, Potgieter en de zijnen een tijdelijke woonplaats vonden. Noordelijk van de Barolongs, vond men de Koranna's, en meer ten Westen de Griqua's of Bastaards, in verschillende partijen verdeeld, onder Adam Kok, Andries Waterboer en andere kapiteins of opperhoofden. Verder zwierven er door het geheele land kleine troepen Boschjesmans, door iederen anderen stam op het zeerst vervolgd. Met de Basuto's zijn de Boeren eerst in lateren tijd in aanraking gekomen; door de Barolongs zijn zij gastvrij ontvangen, waaruit een vriendschapsbetrekking ontstaan is, die tot op dezen dag ongestoord bleef voortduren en van de Boschjesmans hadden zij te vreezen noch te hopen. Het was met de | |
[pagina 124]
| |
afstammelingen der Hottentotten, bij name met de Griqua's of Bastaards dat zij van meet af te doen hadden. | |
De bastaards of Griqua's.Het woord Griqua, is afgeleid van Cherigriquois, de naam van een stam, die ten Zuiden van Klein-Namaqualand moet gewoond hebben. Naar men meent heeft een gedeelte van dien stam zich met de Bastaards vereenigd, en hebben dezen toen den naam van Griqua's aangenomen of gekregen. Het land door hen bewoond, insluitende de Diamantvelden draagt nu op de kaarten den naam van Griqua-land West, doch wordt onder de Boeren nog steeds genoemd het Bastaardland. Deze Bastaards zijn gesproten uit eene vermenging van blanken en Hottentotten. Dat die blanken in ieder geval, of zelfs in de meeste gevallen Boeren moeten geweest zijn, wordt wel gedurig beweerd, doch is geheel onbewezen. Integendeel is er veel, zeer veel zelfs voor aan te voeren dat het geslacht der Bastaards, slechts voor een klein gedeelte, aan de Hollandsche Afrikaners het bestaan te danken heeft.Ga naar voetnoot1) Te meer, daar het overbekend is dat ‘uitlanders’ zich zooveel gemakkelijker inlaten met de vrouwen en meisjes der inboorlingen - ze in elk geval meer bewonderen -Ga naar voetnoot2) dan een Afrikaner en het sterk sprekend feit voor de hand ligt dat de | |
[pagina 125]
| |
Boeren, tal van jaren, onder de Kaffers hebben verkeerd zonder dat er (zeer zeldzame gevallen uitgezonderd) eenige vermenging heeft plaats gevonden. En dat is meer dan men van vele Engelschen en anderen in de steden en dorpen, aan de Kafferlanden grenzende getuigen kon. In elk geval is het onrecht den Boeren naar het hoofd te werpen dat zij ‘aan een natie van Bastaarden het aanzijn hebben geschonken.’ Die ‘natie’ bestond 50 jaar geleden, volgens de beste opgaven uit hoogstens 3000 à 4000 zielen: Hottentotten, Boschjesmans, Koranna's en alle mogelijke soort van volk te zamen gerekend. Hieruit kan afgeleid worden tot welk een minimum de niet te ontkennen schuld van enkele blanke Hollandsche kolonisten, tegen het einde der vorige eeuw, terug te brengen is.
Deze Bastaards woonden of liever zwierven, een tachtig jaar geleden, langs de oevers van de Oranje-rivier, op de Noordoostelijke grenzen der kolonie. Volgens meer dan een schrijver zijn zij uit de kolonie verdreven door hunne ‘wreede vaders,’ de Boeren, die hunne ongelukkige, onechte kinderen het wijde veld indreven.Ga naar voetnoot1) Doch volgens anderen - Sir Andries Stockenstrom bijv., die zijn geheele leven in dienst van het Engelsche gouvernement, op de grenzen heeft doorgebracht, en kwalijk van groote partijdigheid voor de Boeren kan verdacht worden - verlieten zij de kolonie | |
[pagina 126]
| |
om meer vrijheid te hebben voor hunne personen en kuddenGa naar voetnoot1). Zij trokken in het laatst der vorige eeuw over de Oranje-rivier, schrik en verderf verspreidende onder de Boschjesmans, wier woonplaatsen zij in bezit namen na de eigenaars te hebben uitgeroeid of verdreven. De zendeling, Anderson, van het Londensche Genootschap, die, in 1800, den moed en het geloof had om een zending onder hen te beproeven, heeft ons een duidelijke doch alles behalve aantrekkelijke voorstelling nagelaten van hun toenmaligen toestand. Hij beschrijft deze Bastaards als vuil, diep gezonken, bijna geheel regeeringloos, aan elke zonde overgegeven en levende van roof en plunderingGa naar voetnoot2) Hij vestigde zich te Klaarwater, later Griquastad geheeten, het hoofdkwartier der Bastaards en mocht spoedig in zooverre vrucht op zijn arbeid en dien van zijn medearbeider, Kramer, zien, dat het volk zich aan eenige orde begon te gewennen en het Evangelie wilde hooren. Ter kwader ure echter, werd hem door het Engelsche gouvernement opgedragen om manschappen onder de Griquas te werven voor de Kaapsche ruiterij. Anderson weigerde dit, en trachtte het aan zijne menschen duidelijk te maken, dat hij geen gouvernementsagent was. Doch het kwaad was geschied; de Bastaards werden wantrouwend, noodzaakten de zendelingen om te vertrekken en gaven zich over aan de vorige ongeregeldheden. Op Anderson en Kramer volgden Helm en Robert Moffat, die voor alle dingen de orde moesten trachten te herstellen. Twee Griqua-kapiteins, Adam Kok en Barend Barend hadden zich met een deel van het volk verwijderd, en daar er geen hoofd was moest er een kapitein worden aangesteld. De Bastaards kozen Andries Waterboer, die met behulp van Moffat behoorlijk wetten onder het volk trachtte intevoeren. Zij die zich hieraan niet wilden onderwerpen verzamelden zich in de bergen en verspreidden, | |
[pagina 127]
| |
onder den naam van Bergenaars, nog jaren daarna, door hunne herhaalde roof- en moordtochten onrust en schrik tot over de grenzen der kolonie. Adam Kok trok met zijn Bastaards altijd verder in Zuidoostelijke richting, totdat hij, in 1827, het tegenwoordige district Philippolis bereikte. De Boschjesmans en andere zwervende stammen, die zich in deze streken ophielden werden door de Bastaards gemakkelijk verdreven of uitgeroeid, en Kok vestigde zich eindelijk op een zendingpost, door Ds. Abraham Faure, van de Kaapkolonie, ten behoeve der Boschjesmans gesticht. De Boschjesmans werden vermoord of verjaagd en de zendingpost verstoordGa naar voetnoot1) waarna Kok zijn nieuwe residentie, nog al karakteristiek, den naam gaf van Philippolis, naar Dr. Philip. Met deze Bastaards of Griqua's, die zich als heeren en meesters van het land gedroegen, kregen de Boeren te doen bijna onmiddellijk na hun tocht over over de Oranje-rivier. | |
De Koranna's.Nog waren er de Koranna's, in het Noordoostelijk gedeelte van den tegenwoordigen Oranje-Vrijstaat, langs de Vaal-rivier wonende, volgens velen, de oudst-bekende, oorspronkelijke stam der Hottentotten. Kora, naar wien zij Kora-nnas heeten, zal het Hottentotten-opperhoofd geweest zijn van wien Van Riebeek het eerste stuk grond aan de Kaap verkregen heeft ‘zooveel als men omspannen kon met een ossenhuid aan dunne repen gesneden.’ Op Kora, moet Eikomo gevolgd zijn, die in Noordelijke richting is getrokken en zich met de Baroa's of Hottentot-Boschjesmans vereenigd heeft. Deze Koranna's bewoonden het latere Griqua-land, doch moesten voor de Bastaards wijken en verspreidden zich over de vlakten langs den Westelijken oever van de Vaalrivier, waar zij zich tijdens den grooten trek ophielden. Zij worden door | |
[pagina 128]
| |
de zendelingen en anderen beschreven als grooter, sterker en zedeloozer(?) dan de andere Hottentotten, altijd in oorlog met hunnen buren, levende van roof en diefstal, - rooverbenden, van schietgeweer en paarden voorzien, die onder hunne kapiteins Piet-Witte-Voet, Voortouw, en anderen geen der naburige stammen met rust lietenGa naar voetnoot1). De Basuto's, met welke de Boeren in latere jaren te doen kregen, en de Barolongs, te Thaba N'Chu, die hen vriendelijk ontvingen, voor het oogenblik ter zijde stellende, komen wij tot beantwoording der tweede vraag: naar het recht, dat de Bastaards of Griqua's en de Koranna's, op de in 1836-1846 door hen bewoonde gronden, tusschen de Oranje-rivier en de Vaal-rivier bezaten. En dan moet men waarlijk verbaasd staan hoe (in elk geval van Engelsche zijde) men ooit heeft durven beweren, dat die Bastaards en Koranna's door de Boeren van hun eigendom beroofd zijn. | |
Eigendomsrecht.Welk recht hadden de Bastaards op de gronden tusschen de Oranjerivier en Riet-rivier? Recht van geboorte? Neen. Hadden zij die gronden gekocht? In eerlijken strijd gewonnen? Ten geschenke gekregen? Of misschien als onbeheerde gronden in bezit genomen? Op ieder dier vragen antwoordt de geschiedenis beslist: Neen. Niet eens kon er van verjaringsrechten sprake zijn. Philippolis, het hoofdkwartier van Adam Kok, was in 1829 door hem genomen en in 1836 trokken de Boeren over de rivier. Het eenige ‘recht’, waarop de Bastaards zich zouden hebben kunnen beroepen, was dat van driest geweld. Zij hadden de Boschjesmans, die hier woonden, uitgeroeid en hunne gronden in be- | |
[pagina 129]
| |
zit genomen. Geven zulke roovershandelingen de een of andere zw ervende bende ‘recht’ van bezit, en wel op veel uitgestrekter gronden, dan zij ooit zouden kunnen gebruiken, dan.... ja dan hadden Adam Kok en zijn volk recht op het land langs Grootrivier. Doch zoolang roof en moord, zelfs op groote schaal, nog niet gewettigd zijn, kan er ook geen sprake zijn van eigendomsrecht, voor zooverre het de Bastaards betreft, op den bedoelden grondGa naar voetnoot1). De Koranna's, die het land tusschen de Riet-rivier en de Vaal-rivier bewoonden, moeten als de wezenlijke inboorlingen worden beschouwd. Wie vóór hen hier gewoond hebben is onbekend, doch de oudste geschiedenis, zooals die bij overlevering bekend is, noemt dezen stam als de bewoners van het land ten Noorden en Noordoosten langs de Oranjerivier. De Basuto's zijn vluchtelingen, die bezuiden de Caledon-rivier behooren; de Barolongs kunnen slechts een recht van verjaring doen gelden, - hoogstens van inbezitneming van onbeheerden grond; de Bastaards, wij zagen dit, zijn vreemde indringers; alleen van de Koranna's (en Boschjesmans?) kan gesproken worden als inboorlingen. Doch ook hun recht op de vijftig duizend vierkante Mijlen grond tusschen de Oranje- en de Vaalrivier is zeer problematisch. Zij woonden daar, sedert eeuwen, van ouder tot ouder, of liever, zij zwierven daar rond van plaats tot plaats, doch van ‘bewonen’ was eigenlijk geen sprake. Zij hadden geene of nagenoeg geene regeering; het land werd niet door hen bebouwd; zij leefden van de jacht en van den roof. De eene stam vervolgde den anderen; de grond werd steeds met menschenbloed gedrenkt; ieders hand was tegen zijn naaste gekeerd, en de gruwelijkste misdrijven werden in natuurlijke onwetendheid en moedwillige boosheid gepleegd. Zij hadden recht op die gronden, ongetwijfeld, doch, gelijk een schrijver het uitdrukt, ongeveer zooals het wild dat daar geboren werd en weidde. Grensbepalingen waren er niet. Men kan dus niet spreken van Koranna-land, voor zoover het den Vrijstaat betreft. Hoogstens kan men zeggen: hier zwierven vroeger de Koranna's rond, en dáár de Boschjesmans. Het grootste gedeelte van den tegenwoordigen Vrijstaat bleef onbewoond. Zelfs Dr. Livingstone heeft toegestemd, dat die den grond bebouwt, meer | |
[pagina 130]
| |
recht daarop heeft, dan die alleen van de jacht leeftGa naar voetnoot1). Bebouwt de aarde is de van God gegeven wet, en de stammen, die bij uitsluiting van de jacht willen leven, moeten plaats maken voor den landbouwer en den veeboer. Welk recht de Koranna's dan ook mogen gehad hebben om in het ongestoord bezit te blijven van een gedeelte grond om te bewonen, in geen geval zouden zij eenig recht hebben kunnen doen gelden, om den geheelen Vrijstaat alleen als jachtveld te houden, - een jachtveld daarenboven, waarin op menschen zoowel als op wild werd jacht gemaakt. Zonder tegenspraak hadden de Boeren evenveel en meer recht op de onbewoonde gronden tusschen de genoemde rivieren als de Koranna's en Boschjesmans, of welke andere stam ook, die zonder behoorlijk middel van bestaan, zonder eigenlijke regeering, zonder beschaving, van roof en jacht levende, dood en verwoesting verspreidende, of in voortdurende vreeze des doods levende, in die streken rondzwierf. | |
Hoe de boeren gehandeld hebben.Doch, en dit is afdoende, de Boeren, die in 1836-40 de kolonie verlieten, hebben den inboorlingen geen duim gronds ontnomen, maar integendeel zelfs hunne vermeende rechten erkend. Gewoonlijk stelt men de occupatie van den Vrijstaat voor alsof de Afrikaners met geweld van het land bezit genomen hebben en de ‘arme’ inboorlingen, Basuto's Griqua's, Koranna's en Boschjesmans hebben neergeschoten, verjaagd of | |
[pagina 131]
| |
tot slaven gemaakt, totdat eindelijk het Engelsche Gouvernement, met het lot dier kleurlingen bewogen, de Boeren tot hun plicht gebracht en de inboorlingen beschermd heeft. Hiervan is eenvoudig geen enkel woord waar. Het Engelsche Gouvernement bleef de Boeren over de Oranjerivier beschouwen als Britsche onderdanen, en (zooals het heette in het belang van de inboorlingen en om orde en wet te handhaven) ‘annexeerde, bij proclamatie van den Kaapschen gouverneur Sir Harry Smith, 3 Febr. 1848 ‘al het land benoorden de Oranjerivier, insluitende het gebied van Moshesh, Moroko, Moletsani, Sikonyela, Adam Kok, Gert Taaibosch en andere kleinere hoofden, ten Noorden tot aan de Vaal-rivier, en ten Oosten tot aan het Draken- of Kathlamba-gebergteGa naar voetnoot1).’ Niet de Boeren, maar de Engelschen hebben het tegenwoordige gebied van den Oranje-Vrijstaat geannexeerd en wat recht de inboorlingen er op hadden hun ontnomen. En eerst krachtens de Conventie van 1854, waarbij Engeland afstand deed van het Oranje-riviergebied, ten behoeve der Boeren, zijn dezen in het politiek bezit van den Vrijstaat gekomen. Wij komen hier later op terug; doch van meet aan moet het verstaan worden, dat de Boeren met de ‘onteigening’ der gronden over de Oranjerivier niets te maken hadden. Het is geschied door een Engelschman, in naam van Hare Majesteit, en ten behoeve van Engeland.
De Boeren hadden, zoodra zij de Oranje-rivier waren overgetrokken, met Adam Kok en zijn Bastaards kunnen handelen zooals dezen met de Boschjesmans gedaan hadden. Ook waren zij sterk genoeg om, hadden zij zulks gewild, de Koranna's, maar weinige duizenden sterk en slechts gebrekkig van schietgeweer voorzien, te verdrijven. Doch zij deden het een noch het ander. Zij ‘huurden’ grond van de Bastaards, d.i. betaalden hun zóóveel stuks vee om ongehinderd van de onbezette gronden als weiden gebruik te kunnen maken. Wel verre van hierdoor Adam Kok als souverein of suzerain te huldigen, erkenden zij eenvoudig dat de Bastaards, als eerstkomenden, prioriteits-rechten hadden, die zij eerbiedigden. Het is een onbeschreven wet onder de Boeren, dat die het laatst op een publieke uitspanplaats, of in een jachtveld, of op onbezette gronden komt, zich te schikken heeft naar hen, die eerder gekomen zijn, en niemand zal er bijv. aan denken om wild te schieten dat een ander heeft opgejaagd, of zijn vee te laten weiden op grond door een ander | |
[pagina 132]
| |
tijdelijk in bezit genomen, schoon, per se, iedereen, op alles, evenveel of even weinig recht heeft. Zoo ook dachten de Boeren er niet aan om Kok te verdrijven, maar, erkennende dat hij vóór hen, op welke wijze dan ook, zich in die landstreek gelegerd had, betaalden zij hem om wat ruimte te maken, opdat hun vee behoorlijke weiden vinden kon.Ga naar voetnoot1) Gelijk reeds gezegd is: door het Engelsche Gouvernement werd de grond ‘geproclameerd’. Hetzelfde kan gezegd worden van de betrekking tusschen de Boeren en de Koranna's. Nog minder georganiseerd dan de Bastaards, hadden deze, in plaats van één kapitein, een aantal hoofden, - roover-kapiteins eigenlijk, - met wie niet te onderhandelen viel. Toch gebruikten de Boeren geen geweld, maar ‘schikten’ het met de Koranna's, evenals met de Griqua's, om in vrede hunne kudden te kunnen laten weiden. Hoe weinig geweld de Barolongs van Thaba N'Chu van de zijde der Boeren verwachtten, en hoe weinig dezen er ooit aan gedacht hebben Moroko, het hoofd der Barolongs, te verdrijven, leert de geschiedenis, Met de meeste vriendelijkheid en inschikkelijkheid zijn de Boeren door de Barolongs ontvangen, en toen zij straks aangevallen werden door de Matabelen, vonden zij in Moroko een bondgenoot. Aan den anderen kant bleven de Barolongs tot op dezen dag een eigen, onafhankelijken Kafferstaat vormen, wel van alle kanten door den Vrijstaat ingesloten, maar geheel vrij en ongehinderd. Hiervan is geen tweede voorbeeld in Zuid-Afrika aan te wijzen.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 133]
| |
Ten slotte: de Boeren kwamen over de Oranje-rivier, en aan deze zijde van de Vaalrivier in aanraking met de Bastaards, die geen eigen-domsrecht op den grond konden laten gelden; met de Koranna's. zwervende rooversbenden, waarmede kwalijk te onderhandelen viel; met de Boschjesmans, die door de andere stammen als wild gedierte verjaagd, slechts in kuilen en holen te vinden waren; met de Barolongs, wier gebied zich binnen den omtrek van Thaba N'Chu bepaalde, en later met de Basuto's, die in geen geval benoorden de Caledon-rivier behoorden. De Barolongs zijn in het ongestoord bezit van hun grondgebied gebleven; de Boschjesmans bleven buiten de kwestie; met de Basuto's kregen de Boeren eerst later te doen, en van de Bastaards en Koranna's huurden zij grond. Gemakkelijk valt het om hoog op te geven van hetgeen de Bastaards en anderen van de Boeren te lijden hebben gehad, en van het onrecht door dezen op hen gepleegd, doch de feiten zijn anders. De trekboeren waren roovers noch moordenaars. |
|