De worstelstrijd der Transvalers
(1882)–Frans Lion Cachet– AuteursrechtvrijVI. De groote trek.Geen geschiedenis schrijvende van de Kaapkolonie, maar van de Transvalers, hebben wij ons niet bezig te houden met het Engelsche bestuur in Zuid-Afrika, dan voor zoo verre het de Transvaalsche Boeren geldt. Voornamelijk hebben wij na te gaan, in hoeverre de Engelsche Regeering schuld draagt aan, of wel aanleiding gegeven heeft tot den ‘grooten trek’ van 1830-40. Hiermede vangt een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis der Boeren aan. De Boeren zijn jarenlang, in al hun doen en laten, met zoo zwarte kleuren geteekend, dat men er eenigszins op voorbereid is te vernemen, dat ook hun heroïeke uittocht van de Kaapkolonie naar een vergelegen en vreemd land, door onbewoonde streken, en met vrouwen en kinderen blootgesteld aan duizenden gevaren, niet van miskenning is vrijgebleven of aan de tegenstrijdigste oorzaken is toegeschreven. Nu eens heet het, dat zij de Kaapkolonie verlaten hebben, omdat het Engelsche Gouvernement hun niet langer wilde toestaan slaven te houden; dan weer, dat zij er huis en erve aan gaven, liever dan voor de Engelsche wetten gelijk gesteld te worden met den gelen Hottentot of den zwarten Kaffer, in wie zij geen ‘menschen’ zagenGa naar voetnoot1). De groote exodus (uittocht) | |
[pagina 39]
| |
is toegeschreven aan der Boeren wensch om van elken burgerlijken, kerkelijken en zedelijken band ontslagen, in een vreemd en woest gewest te kunnen leven zonder wet, een ieder, zooals het goed zou zijn in zijne oogen. Of ook wel, omdat zij de beschaving, die hen trachtte te bereiken, meenden te kunnen ontvluchten, en liever een nog woester leven wilden leiden, dan tot vreedzame menschen gevormd te worden, - dat zij zijn getrokken om de Zigeuners van Zuid-Afrika te kunnen wezen of blijven. Anderen weten te vertellen, dat de Boeren uit de kolonie gedreven zijn, door hun haat tegen de zendelingen en allen zendingsarbeid; - omdat zij niet konden aanzien, dat ook aan de arme Kaffers en Hottentotten het Evangelie gebracht werd. Ook wel, dat zij hunne goede huizen en schoone plaatsen moesten verlaten en in den vreemde rondzwerven tot straf, omdat zij de mannen vervolgden, die hun leven wijdden aan de evangeliseering en beschaving der kleurlingen. Nog weer anderen zijn er zeker van, dat de Boeren de kolonieGa naar voetnoot1) verlaten hebben en naar de landen door Kaffers en andere heidenen bewoond getrokken zijn, omdat zij zich geroepen beschouwden die heidenvolken uit te roeien, zooals de kinderen Israëls de inwoners van Palestina, opdat zij evenals dezen een land Kanaän in bezit zouden nemen. Annexatiezucht dus en honger naar grond, die geen middelen ontziet, waar het de bevrediging geldt. Betergezinden zoeken de hoofdoorzaak van den ‘grooten trek’ en van de verdere bewegingen der Boeren deels in hunne ontevredenheid met de Engelsche Regeering, maar meer nog in hun ingeboren zucht naar vrijheid en onafhankelijkheid, zonder echter de beschuldiging te ontzenuwen als zouden de Boeren aan dien, overigens schoonen, karaktertrek èn de vrijheid èn de onafhankelijkheid van geheele Kafferstammen meêdoogenloos hebben opgeofferd. De Hottentotkwestie, de Slavenkwestie en de Kafferkwestie zijn, volgens Cloete, vroeger opperrechter in Natal, de drie groote grieven, die aanleiding gegeven hebben tot de verhuizing der Boeren uit de Kaapkolonie. De vijf voorlezingenGa naar voetnoot2) van dezen rechter, zelf een Afrikaner, schoon in Engelschen dienst, geven meer en betere inlichtingen omtrent den grooten exodus, dan bij eenig ander schrijver | |
[pagina 40]
| |
te vinden zijn. Toch heeft ook zelfs Cloete één hoofdfactor in de geheele beweging onvermeld gelaten. Wij bedoelen de trekzucht, die het zesde zintuig der Boeren genoemd mag worden. Trekzucht. Niet een natuurdrift om maar te trekkenGa naar voetnoot1) en te zwerven, uit onbestendigheid en rusteloosheid; niet een altijd onbevredigd en niet te bevredigen verlangen naar vrijheid en onaf hankelijkheid; niet de vrees om eindelijk toch in het gareel van beschaving en orde geslagen te worden; niet een wanhopige poging om buiten het bereik der Engelsche vlag te blijven; zekerlijk niet een blinde, op den Bijbel gegronde (door den Bijbel veroordeelde) ‘roeping’ om den eenen Kafferstam na den anderen te moeten uitroeien en Kafferlanden te moeten veroveren; zekerlijk niet de onheilige begeerte om een woest leven te leiden in een vreemd land, vrij van elken band en los van elke maatschappelijke of zedelijke beperking. Neen. Maar wel de overtuiging, bewust of onbewust: Wij Afrikaners moeten trekken, opdat Afrika beschaafd en de heidensche natiën voor het Christendom gewonnen worden: indien wij niet trekken, wordt Zuid-Afrika niet beschaafd. Het meest oppervlakkige overzicht van de geschiedenis der beschaving | |
[pagina 41]
| |
in Zuid-Afrika wettigt die overtuiging. Geen enkele der koloniën, van Kaapstad tot aan Zoutpansberg en van Algoa-baai tot in de nabijheid van de Zambesi - de diamantvelden, in Griqualand West, uitgezonderd - die haar ontstaan niet in den middellijken weg, te danken heeft, aan de Boeren, die niet de vrucht is van hun trekken. De Engelschen in Afrika hebben handelsstations gesticht; de Engelsche handelaars hebben de trekkende Boeren op den voet gevolgd; in zeer enkele gevallen hebben (ook Engelsche) zendelingen de vredeboodschap gebracht op plaatsen nog niet door de Boeren bezocht, of onverschrokken reizigers wegen gevonden naar het binnenland. Doch nergens hebben Engelschen of anderen in Z.-Afrika koloniën gesticht, dorpen aangelegd, Christelijke maatschappijen gegrond, geheele landstreken onder den ploeg gebracht en met woonsteden overdekt, de baan gebroken voor beschaving, en, als volk, de banier des Christendoms geplant. Dat hebben de Boeren gedaan en de Boeren alleen. Al trekkende hebben zij de kolonie voor blanken bewoonbaar gemaakt; Natal voor handel en nijverheid geopend; de kale vlakten van den Vrijstaat met steden en dorpen en tal van kostbare plaatsen bebouwd, de leeuwen en buffels doen plaats maken voor duizenden paarden en millioenen schapen. Hebben zij de Transvaal tot zulk een heerlijk land gemaakt, dat het begeerig oog van een machtigen nabuur er wel op vallen moest, en hebben zij, in den korten tijd van vijftig jaar, de kaart van Zuid-Afrika met minstens drie nieuwe Staten en een vijftig steden en dorpen verrijkt. Engeland heeft in dienzelfden tijd wel vele Kafferstammen beoorloogd, en het eene land na het andere geannexeerd; heeft wel een Engelsche kustlijn in kaart gebracht van Walvischbaai op de Westkust tot Delagoa-baai op de Zuidoostkust, doch heeft in al dien tijd en in al die plaatsen geen enkele kolonie gesticht. En terwijl juist door het trekken der Boeren de Kafferstammen, die onder hun bescherming gekomen zijn, zich hebben uitgebreid en sterk zijn geworden, hebben de Engelsche troepen tot aan de knieën gewaad door het bloed van Gaika's en Galeka's, van Zulu's en Basuto's, terwijl de veroverde landen woest gebleven zijn als te voren. Eerst waar de Boeren de baan gebroken hebben, dáár zijn de Engelschen gekomen, meestal met miskenning dier Boeren, en hebben de hulpbronnen des lands, met de machtige middelen, die hun ten dienste stonden, ontwikkeld. Maar onwedersprekelijk is het feit, en ieder Afrikaner gevoelt het: de Boeren zijn de pioniers der beschaving van Zuid-Afrika. Dit gevoel, die overtuiging, de roeping, bewust of onbewust, tot dat groote en grootsche werk, dat is de Afrikaansche trekzucht, waarmede men | |
[pagina 42]
| |
te rekenen heeft bij de beschouwing van den ‘grooten trek’ in 1830-40. De onmiddellijke aanleiding tot den trek zelf zullen wij nu kortelijk nagaan. En wel eerst wat er gebeurd is op Slachtersnek. |
|