De worstelstrijd der Transvalers
(1882)–Frans Lion Cachet– AuteursrechtvrijII. De voorouders der Transvaalsche boeren.Wij hebben nu na te gaan, hoe gebrekkig de bescheiden ook zijn mogen, wie de voorouders der Transvaalsche Boeren zijn geweest. Niet tevreden met de Boeren van dezen tijd op allerlei wijze te smaden, hebben sommige schrijvers gemeend dit ook hunne voorouders te mogen doen, en vooral de vrouwen der eerste kolonisten met de donkerste kleuren te moeten schetsen. Waren de mannen, volgens die schrijvers, | |
[pagina 17]
| |
voor het meerendeel deserteurs, uit 's lands dienst weggejaagde matrozen en soldaten, bannelingen en schipbreukelingen - de vrouwen, van Regeeringswege uitgezonden, waren ‘voor 't grootste gedeelte dames op wier zedelijkheid niet te roemen viel en die door de politie als van de straat waren opgeraapt’Ga naar voetnoot1). Slechts de Afrikaners, die van Franschen oorsprong zijn, zouden zich niet over hunne voorouders behoeven te schamen. Wat is hiervan de waarheid? Met Van Riebeek zijn naar Afrika overgekomen 95 à 100 personen. soldaten, bootsgezellen, handwerkslieden, bedienden, eenige tuin- en akkerlieden, benevens enkele ambtenaren, allen in dienst der Compagnie. De meesten dezer zijn, waarschijnlijk, òf naar Indië vertrokken òf naar Europa teruggekeerd. Ten minste, in 1657 waren er slechts 144 (volgens anderen 173) blanken aan de Kaap, waaronder 10 burgers, 6 getrouwde vrouwen en 12 kinderen, en dat niettegenstaande bijna elk schip, uit het vaderland komende of uit Indië terugkeerende, er enkelen achterliet. Toen nu de eerste pogingen van kolonisatie zoo goed gelukten, moedigde de Compagnie zoowel soldaten als anderen aan, wier diensttijd verstreken was, om zich blijvend aan de Kaap te vestigen, op voor dien tijd vrij voordeelige voorwaarden van schenkingen in land en belangrijke voorschotten, terwijl aan diegenen in 't vaderland, welke als ‘vrijluyden’ naar de Kaap wilden gaan, alle hulp bewezen werd. Doch vóór alle dingen werd er door de Compagnie op gelet, dat het Protestanten waren, van onbesproken zedelijk gedrag. Het zou trouwens de veiligheid der nederzetting in gevaar gebracht hebben, had men personen van slecht karakter met het burgerschap en met land begiftigd. Sommige dezer kolonisten waren gehuwd, de meesten ongehuwd. Om deze laatsten van vrouwen te voorzien zond de Compagnie, in 1664 of 1665, een vijftigtal meisjes uit Holland, die beschreven staan als arme, doch eerbare, fatsoenlijke meisjes, meestal weezen. Eenige jaren later, onder het bestuur van Simon van der Stell, werden er weder een 50 boeren en ambachtslieden uit Holland naar Zuid-Afrika gezonden als ‘vrijluyden’, benevens even zooveel meisjes, meestal uit den boerenstand en van onbesproken gedrag, die zich voornamelijk hebben neergezet in het toen pas aangelegde district Stellenbosch. De jongedochters hier bedoeld gelijk te stellen met de ongelukkigen die onze straten brandmerken, is schromelijke laster. | |
[pagina 18]
| |
Behalve genoemde klassen van kolonisten hebben zich van tijd tot tijd ambtenaren in dienst der Compagnie, sommigen zelfs tot zeer aanzienlijke familiën behoorende en hooge waardigheden bekleedende, voorgoed aan de Kaap neergezet. Ook ambtenaren en anderen, wier diensttijd verstreken was, uit Indië. Dat er, vooral in de eerste helft der achttiende eeuw, ook wel dubieuse karakters aan de Kaap zijn gekomen en achtergebleven is niet tegen te spreken, doch dit geldt de kleine minderheid, niet de groote meerderheid der oude kolonisten. Van de namen, die in het dagboek van Van Riebeek en in het oudste archief aan de Kaap voorkomen, treft men er onder de latere Boeren, gelijk te verwachten is, enkele, doch niet vele aan. Aan het slot van dit werk verschijnt, zoo mogelijk, daarvan een volledig overzicht.
Door eene bijzondere beschikking der Voorzienigheid werd het Hollandsche element aan de Kaap al zeer spoedig versterkt door het beste en edelste bloed, waarop Frankrijk in die dagen zou hebben kunnen roemen. De gedwongen emigratie naar Holland, en straks de overplanting naar Zuid-Afrika, nagenoeg honderd gezinnen van om des geloofs wille vervolgde Fransche Protestanten, werd de Kaap in waarheid tot een zegen. Wat tot die emigratie aanleiding gegeven heeft is niet onbekend. Het Edict van Nantes werd, October 1685, door Lodewijk XIV herroepen, en bijna onmiddellijk brak de storm der vervolging over de hoofden der Protestanten los. Slechts door de vlucht kon men zich redden, en Holland, altijd het toevluchtsoord van om het geweten vervolgden, bood den refugé de naaste en beste wijkplaats aan. Duizenden kwamen over naar dit land en werden zoo goed mogelijk ontvangen en verzorgd. Doch niet voor allen was hier onderhoud te vinden en, onwillekeurig, werd de blik naar Zuid-Afrika gericht, waar juist aan zulke personen als kolonisten zoo groote behoefte bestond. Gretig werd dan ook door dezen gebruik gemaakt van de aanbiedingen der Compagnie: vrije overtocht naar de Kaap; een stuk lands in eigendom; voorschotten in vee, zaden, werktuigen, enz. Slechts moesten de emigranten zich verbinden om minstens vijf jaar aan de Kaap te blijven en zich in dien tijd op wijnteelt en tuinbouw toe te leggen. Die na vijf jaar wilde terugkeeren naar Europa zou daartoe vrijheid hebben, doch alleen voor eigen rekening. Alles wat betrekking had op de reize naar en de vestiging aan de Kaap werd den Hugenoten zoo gemakkelijk mogelijk gemaakt, ten minste voorgesteld. | |
[pagina 19]
| |
Het is wel te betreuren, dat zich onder die Fransche emigranten geen Van Riebeek bevonden heeft, om aanteekening te houden van hunne lotgevallen en wederwaardigheden op reis naar de Kaap en hunne vestiging aldaar. Hebben er zulke aanteekeningen bestaan, dan zijn zij waarschijnlijk verloren gegaan. Er is bijna geen familiedocument overgebleven om de afstamming te bewijzen van de tegenwoordige Malesherbes', Du Plessis', Du Toits, e.a. van hen, die, 200 jaren geleden, onder die namen in Zuid-Afrika kwamen. De namen zelven zijn behouden, doch niet veel meer. Door alles bijeen te voegen wat nog levende personen van hoogen ouderdom zich konden herinneren van hunne ouders en anderen gehoord te hebben, gewijzigd en toegelicht door iedere letter schrifts, die men op het schutblad van een ouden bijbel of psalmboek, of wel in een oud zakboekje vond, of uit enkele brieven, heeft men meermalen beproefd een eenigszins behoorlijk overzicht te geven van de eerste vestiging der Hugenoten aan de KaapGa naar voetnoot1). De moeite wordt echter schaars beloond en de meeste inlichtichtingen verkrijgt men nog uit het Rijksarchief. Uit een en ander blijkt dat heeren BewindhebbersGa naar voetnoot2) in 1687 aan gouverneur Van der Stell schreven, dat zij besloten hadden om, buiten andere vrije burgers, nog een aantal Fransche vluchtelingen naar de Kaap te zenden, - volgens de regulatiën, die in het Fransch en Hollandsch gezonden werden, allen gereformeerden, - benevens een Franschen gereformeerden predikant, Pierre Simond, om godsdienst voor hen te houden. Dat er wijnbouwers onder hen waren, die verstonden om wijn en azijn te maken, hetwelk de kolonie goed te stade zou komen. En dat het Bestuur aan de Kaap de arme menschen, die van alles ontbloot waren, bij hun aankomst moest bijstaan en van alles voorzien wat zij zouden behoeven, tot zij zich zelven konden helpen. ‘Zij zijn ijverige menschen,’ heette het, ‘en spoedig tevreden.’ Van April 1688 tot Mei 1689 zijn er zeven schepen uit Holland aan de Kaap gearriveerd, te zamen met, voor zoover men kan nagaan, ongeveer honderd huisgezinnen Hugenoten. | |
[pagina 20]
| |
Zonder twijfel zijn er later andere emigranten uit Frankrijk of Zwitserland overgekomen, want er zijn vele namen van, door geheel Zuid-Afrika, voornamelijk ook in Transvaal bekende, familiën, die op de eerste lijsten gemist wordenGa naar voetnoot1). Volgens toezegging in Holland door de Regeering gedaan ontvingen de emigranten, aan de Kaap gekomen, de noodige gronden om te bewonen en zooveel hulp als zij tot hunne eerste vestiging noodig hadden. Hun werd niet toegelaten om nabij het fort te blijven of handel te drijven, maar van hen werd verwacht dat zij zich op den tuinbouw en de wijnteelt zouden toeleggen. Aan deze wijze beschikking der toenmalige Bewindhebbers is het te danken, dat de Paarl en Wellington wijndistricten geworden zijn. Vele der nieuw aangekomenen vestigden zich aan den voet der hooge bergenrij, waardoor het binnenland van de Kaapsche vlakte gescheiden wordt, in een dusgenoemden ‘hoek’ of bocht, tusschen Stellenbosch en | |
[pagina 21]
| |
de Paarl, door het uitschieten der Drakensteinsche bergen gevormd. Tot op dezen dag draagt die streek den naam van Franschhoek. De familie De Villiers, uit drie broeders, Pierre, Abraham en Jacques bestaande, heeft aldaar de eerste plaats aangelegd, die zij, naar hun verlaten woonplaats in Frankrijk, Rochelle noemde. Nog wijst men den bezoeker dezer streken de overblijfselen - eenige muren - van het eerste huis door die mannen gebouwd en den eik door hen geplant. Hoe zij in dit werk en, in de eerste jaren hunner vestiging, door leeuwen en luipaarden geplaagd zijn en met hoe vele moeielijkheden zij te kampen gehad hebben kan men wel gissen, doch is door hen niet opgeteekend. Behalve in Franschhoek vestigden de emigranten - of zooals men men aan de Kaap steeds zegt: de Vluchtelingen, in onderscheiding van latere emigranten - zich aan de Paarl, nabij Stellenbosch, in het Dal Josaphat en in de Valle du Charron, Wagenmakersvallei, nu Wellington genaamd. Met alle vlijt bouwden zij huizen en schuren, werden er tuinen en wijngaarden aangelegd, vruchtboomen (vooral sinaasappel-, perzik- en abrikozeboomen) geplant, kerken en scholen gesticht, en binnen twintig jaar na hun aankomst hadden deze Franschen een onbebouwd district in een tuin herschapen. Het lag, dat sprak als vanzelf, niet in de bedoeling der Regeering, om de emigranten een Fransche kolonie in Z.-Afrika te laten stichten, maar wel dat zij zoo spoedig mogelijk met de andere kolonisten één volk zouden vormen. Dat er, met het oog hierop, dwang is geoefend, o.a. dat het gebruik der Fransche taal bij de openbare godsdienstoefeningen binnen de tien jaar reeds zou zijn verboden, wordt wel beweerd maar is niet bewezen. Integendeel vinden wij aangeteekend dat het Fransch eerst omstreeks 1724 in de Paarlsche gemeente in onbruik is geraakt. Daarentegen moedigde de Regeering het aanleeren der Hollandsche taal op elke wijze aan, stelde het Hollandsch op de scholen verplicht, ook voor de kinderen der Franschen, en werden er bij voorkeur uit de emigranten dezulken tot waardigheden verheven, die zich in beide talen konden uitdrukken. De Franschen hebben later wel veel moeten verduren onder de tirannen, die de Hollandsche Regeering aan de Kaap vertegenwoordigden, doch dit was als Boeren, niet als Franschen. De samensmelting dezer Fransche vluchtelingen met de overige kolonisten, tot één volk, heeft zeer geleidelijk plaats gevonden. Eerst huwden de Franschen uitsluitend onder elkander, doch binnen betrekkelijk korten tijd maakte Jacques het hof aan Annemieke, terwijl Joris het jawoord van Madeleine ontving. Misschien heeft hiertoe bijgedragen dat men de | |
[pagina 22]
| |
Regeeering wat naar de oogen moest zien, of ook wel een gevoel van dankbaarheid aan de zijde der Franschen bij welwillendheid aan die der Hollanders. De kinderen uit deze huwelijken geboren vergaten al spoedig hoeveel Fransch en hoeveel Hollandsch bloed er door hunne aderen vloeide. Pierre de Villiers zag zijn honderdste kleinkind; dit is waarschijnlijk opgegroeid zonder ooit een woord Fransch te hooren. Binnen vijftig jaar was, uit de beide rassen met eenige inmenging van Duitsch bloed, één volk geboren, de Boeren, of in tegenstelling van de latere Engelsche kolonisten, Hollandsche Afrikaners geheeten. Vooral in de laatste jaren noemen dezen zich bij voorkeur eenvoudig Afrikaners: ‘Hollanders’ aan de Kaap en in geheel Zuid-Afrika zijn juist geen Afrikaners. Wij spreken voortaan in dit werk van Boeren, waaronder wij meer be paald de Transvalers verstaan; of van Afrikaners, het volk uit Franschen en Hollandschen bloede gesproten, sans reproche, en over geheel Zuid-Afrika verspreid. Dat volk, nu tweehonderd jaar oud, heeft in elk geval recht op een eigen naam. |
|