| |
XXII. In de ruste ingegaan.
Weinig dacht Tiyo Soga, weinig dachten zijne vrienden, die nu met hem zamen geweest waren, dat hij aan het einde van zijn levenstaak gekomen was, en binnen weinige maanden zou worden opgeroepen om in te gaan in de Ruste.
Toch was dit zoo.
Geldelijk gesteund door de gemeente van Ds. Millar te Perth, Schotland, had Tiyo Soga een buitenstatie gevestigd ongeveer 6 mijlen van de Tutuka, met een Kaffer-evangelist om te prediken en de kinderen te onderwijzen. Nu wenschte hij ook een Kaffer-evangelist te plaatsen bij Mapassa, het voornaamste opperhoofd na Kreli. Langen tijd was Mapassa ongezind om in zoo nauwe aanraking te komen met het ‘ding’, doch eindelijk gaf hij zijn toestemming, maar ‘Tiyo moest zelf komen om de plaats voor de statie uit te zoeken en de zaken verder te regelen.’
Het was in het begin der maand Juni, midden in den Kaapschen winter, dat Tiyo Soga daartoe, te paard, naar Ma-
| |
| |
passa's kraal reed, en zeker zijnde dat men hem op de gebruikelijke wijze gastvrij zou ontvangen, nam hij nagenoeg geen voedsel met zich. Aan de kraal gekomen, bleek het echter dat Mapassa vanhuis was. Men wees Tiyo een hut, die zeer vochtig was, en hier wachtte hij een paar dagen, zonder behoorlijk voedsel, op de terugkomst van het opperhoofd. Eindelijk keerde hij naar de Tutuka terug, waar hij druipnat van den regen aankwam, en hem eene nieuwe teleurstelling wachtte. Zijne vrouw, die hem niet zoo spoedig terug verwachtte, was met de kinderen naar Butterworth, een naburige statie, gegaan voor verandering van lucht. De deur van zijn woning was gesloten, doch Tiyo opende een venster en kwam zoo in huis. Nat als hij was en uitgeput van de reize, leidde hij zich, in een wollen deken gewikkeld, neder op eene sofa, bibberende van de koude en van de koorts. Na geruimen tijd dus gelegen te hebben, kwam er een jongen Kaffer van Tiyo's moeder, die gehoord had, dat hij was teruggekeerd doch zich niet begrijpen kon waarom hij haar niet was komen groeten, om naar hem te zien en deze vond hem in veel pijn en lijden. Aanstonds werd nu om Mevr. Soga gezonden, die onmiddellijk van Butterworth terugkeerde en haar man zoo goed zij konde verzorgde. Daar de koorts den volgenden Zondag wat was afgenomen, stond Tiyo, schoon met veel moeite, van zijn leger op en predikte in het Engelsch voor de Europeanen tot zijne gemeente behoorende. Doch dit bekwam hem kwalijk, daar de koorts zich weer verhief en hij nu dagen achtereen het bed moest houden.
Den 4den Juli hield het Presbyterium zijn gewone vergadering te Paterson, doch Tiyo kon niet tegenwoordig zijn, daar hij, gelijk hij aan de BB. schreef, ‘in de laatste dagen | |
| |
wat onwel was geweest, en hij zijne krachten wilde sparen voor de vergadering der Commissie van Reviseurs, die in de volgende week te King-Williamstown zou worden gehouden.’ Doch ook die vergadering kon hij niet bijwonen; hij was te krank om van huis te gaan. Hij zond aan de Commissie zijne vertaling van de Handelingen, van Hoofdst. XIV tot XXIII vers 25, aan het einde waarvan hij in het Kaffersch had aangeteekend: ‘Mijne krachten begaven mij toen ik tot hier gekomen was, en ik heb het werk moeten staken.’ Toch werd hij weer wat beter, zoodat hij onder de warande van zijn huis kon zitten, en zelfs op 9 en 10 Juli een aantal Kaffers, die zulks dringend begeerden, kon vaccineeren. Spoedig daarna echter werd hij weder door de koorts op het ziekbed geworpen, en nu zoo hevig, dat een geneeskundige moest worden ontboden, die drie dagen bij hem bleef, tot, naar het scheen, het gevaar weer geweken was.
Ontrust door de verschillende geruchten, die er omtrent Tiyo Soga's krankheid verspreid werden, ging een der Schotsche Zendelingen, Cumming, in de laatste week van Juli naar de Tutuka, om zich persoonlijk te overtuigen hoe het met den beminden broeder gesteld was. ‘Ik vond hem,’ schreef Cumming, ‘veel erger dan ik verwacht had. Wel stond hij nu en dan nog eens op van het bed, doch slechts voor zeer korten tijd. Hij was zeer verblijd, dat ik gekomen was. Gedurig had hij aanvallen van koorts, en schoon hij nimmer gezet was, zoo mager als thans had ik hem nooit gezien. Geestelijk was hij zeer opgewekt, en het was mij verkwikkend, zijne opmerkingen te hooren, als ik, aan zijne sponde gezeten, hem het een of ander toepasselijk gedeelte der Schrift had voorgelezen. En nimmer heb ik mij zoo | |
| |
nabij den Heere gevoeld dan in zijn ziekekamer, als wij te zamen Gods aangezicht zochten. Mijn voornemen was eerst om niet langer dan eenige dagen aan de Tutuka te blijven, doch ik kon niet zoo spoedig vertrekken en bleef tot het weer scheen dat er hoop op beterschap bestond.’
Ook de Zendeling Richard Ross bezocht Tiyo, en vond hem ‘lichamelijk zeer zwak doch overigens goedsmoeds’. Toen ds. Ross, die juist van een reize door de Kaapkolonie was teruggekeurd, klaagde over het gebrek aan geestelijk leven in de Kerken uit de inboorlingen, antwoordde Tiyo: ‘Ja, zoo is het ook onder ons; men ondervindt het in de prediking. Doch er zal spoedig een beteren tijd aanbreken.’ Dit was profetisch gezegd, want gedurende de 18 maanden, die volgden werden er meer Kaffers en Fingo's tot de belijdenis van 's Heeren Naam gebracht dan in de voorgaande zes jaar het geval geweest was.
Den 21sten Juli 1871 schreef Tiyo Soga zijn laatsten brief, gericht aan de echtgenoote van ds. Richard Ross, en van den volgenden inhoud:
‘Waarde Mevrouw Ross. Ik schrijf deze regelen in bed, om u en uw echtgenoot te laten weten hoe het mij gesteld is. Ik ben zeer nabij den dood geweest, doch sedert Woensdag gaat het weer een weinig beter. De pijnen in de ingewanden en gewrichten zijn dragelijker, doch ik kan niet loopen zonder stok, en als ik mijn voet wil oplichten is het alsof ik een berg moet beklimmen. Ik ben zeer goed in mijne ziekte opgepast ook door een Kaffervrouw, Poawa. Eetlust heb ik niet; vleesch is mij te zwaar om te verteren en van brood heb ik een afkeer. Slechts kan ik een kop thee gebruiken en wat sago of tapioca. Dankbaar ben ik, dat ik, liggende als voor de poorten des doods, mag ondervinden dat de Heere Jezus Christus mij door zijne genade ondersteunt, en dat ik alles, zonder vreeze, in zijne handen kan stellen. Het zou mij verblijden indien gij mij in de volgende week kwaamt bezoeken, doch ik moet u zeggen dat | |
| |
mijn twee jongste kinderen de groep gehad hebben, en dat onze jongste, die nog al ernstig ziek was, nog niet hersteld is.
Zeg aan uwe kinderen, dat ik zeer veel van hen houd en hen dank voor al hun liefde. Ik kan niet in de buitenlucht komen, en mijn slaap is niet verkwikkend. De dokter had te goede verwachtingen van het verloop mijner ziekte. Ik was niet beter nadat hij vertrokken was.
Met hartelijke groete aan u allen, en innigen dank voor uwe vriendelijkheid.’
Tiyo Soga.
Van dien tijd werd de kranke, naar het lichaam, steeds zwakker. De sofa, waarop hij lag in zijn studeerkamer was zoo geplaatst, dat hij door het venster een vrij uitzicht had in de richting van zijn dierbaar Gaika-land, waar hij was geboren en opgevoed, en waar hij tien jaren lang had mogen arbeiden als een gezant Christi. Zijne vrouw, altijd zorgzaam, week thans niet van zijne sponde. Ook zijne oude, trouwe moeder zat daar, meestal zonder te spreken, bij den schoorsteen in het studeervertrek van haar geliefden zoon, over wiens jeugd zij met de teederste zorg gewaakt had, en die later voor haar ‘als een man, ja als een vader gezorgd had.’ Wat de liefde vermocht van zulk eene echtgenoote en zulk eene moeder om in krankheid en lijden hulpe te bieden, werd door Tiyo in deze laatste dagen zijns levens rijkelijk ondervonden. Tiyo Soga verkeerde veel in het gebed, en vooral in den nacht, als hij zich alleen waande, stortte hij zijn ziel uit in luide smeekingen en verzuchtingen voor des Heeren aangezicht. En wanneer men hem vroeg naar den grond zijner hope voor de eeuwigheid, was zijn antwoord steeds; ‘Dat de waarheid, die hij aan anderen verkondigd had, thans zijne eigene ziel tot steun en troost was; dat hij vrede had voor zijn hart; en dat hij alles met volkomen vertrouwen stellen kon in de hand zijns Gods.’
| |
| |
Vrijdag, 11 Augustus, kwam de Zendeling Irvine, van Butterworth, hem bezoeken en vond hem toen zoo zwak, dat hij terstond boden zond naar de andere Zendelingen in de nabijheid, om hun te laten weten dat hun medebroeder stervende was. In dien zelfden nacht werd Tiyo Soga, plotseling, als met kracht bezield tot zijn laatsten arbeid als Zendeling onder de Kaffers. Sprekende met duidelijke stem in de Kaffertaal, beleed hij eerst zijn persoonlijk geloof in Christus en dat hij op Hem vertrouwde onwrikbaar voor de eeuwigheid; dat Christus zijn bloed voor hem gestort had, en hij zich op Hem had mogen werpen. Vervolgens bad hij vurig voor de Kaffers: ‘Dat zij tot Christus mochten worden gebracht’, en voor alle Zendelingen en predikers van het Evangelie; daarna smeekte hij om Gods bijzonderen zegen over de gemeente aan de Tutuka: ‘Dat het Woord van God nooit koud in haar midden mocht zijn’, en bad hij voor de kinderen op de scholen, en ook voor hen, die hem droefheid en zorge gebaard hadden in zijn bediening des Woords, en voor de Galeka's, die nu, waar hij sterven ging, zouden zijn als ‘schapen zonder herder.’ Daarna bad hij voor zijn huisgezin: voor zijne vrouw en moeder, en bijzonder voor zijne kinderen, die hij over den oceaan gezonden had: ‘Dat de Heere over hen waken mocht, hen brengen tot de kennisse der liefde Christi, en dat zij ‘naar Kafferland zouden mogen terugkeeren om hun eigen volk te onderwijzen.’ Deze was zijn laatste hoorbare bede: Dat zijne kinderen hun leven mochten besteden in des Heeren dienst, onder de Kaffers. Meer kon hij niet spreken; de krachten begaven hem; uitgeput zonk hij neder.
Den volgenden dag vroeg kwam de Zendeling Longden om | |
| |
hem voor het laatst de hand te drukken. Op diens vraag, of hij de nabijheid des Zaligmakers gevoelde, antwoordde Tiyo duidelijk: ‘Ja’. Nog trachtte hij den aanwezigen een woord toe te spreken, doch hem ontbrak de kracht. Aan de beweging zijner lippen echter was het duidelijk, dat hij voortdurend in het gebed verkeerde.
Toen de Zendeling Richard Ross, die zich op het ontvangen der tijding, dat zijn boezemvriend stervende was, in alle haast naar de Tutuka gespoed had, de kamer binnentrad, herkende Tiyo hem wel, doch kon niet met hem spreken. Bijna drie uren lang zat ds. Ross aan de stervenssponde, in de hoop nog een laatste woord van de lippen van zijn vriend en medebroeder te hooren, doch het mocht niet zoo zijn. De stervende was volkomen bij zijn kennis, doch kon niet spreken. Eindelijk, tegen drie uur des middags, toen ds. Ross, die meende dat Tiyo niet gemakkelijk genoeg lag, zijn arm om hem had geslagen, gaf de stervende een nauw merkbare zucht, en bijna onmiddellijk daarop was de verloste ziel het kranke lichaam ontvloden. Kalm en zacht, zonder eenigen doodsstrijd, rustende in de armen van den vriend zijner jeugd, als een kind dat in slaap valt, was Tiyo Soga in den Heere ontslapen. Hij had den ouderdom van slechts 42 jaren bereikt.
In den boomgaard, door Tiyo Soga zelf geplant, werd Dinsdag 15 Augustus zijn stoffelijk overblijfsel aan de aarde toevertrouwd tot den grooten dag der opstanding. Rondom het graf stonden de diepbedroefde weduwe en de door smarte neergebogen oude moeder, een zestal Zendelingen en onderscheidene vertegenwoordigers van de naburige Kerken, en verder de rouwdragende gemeente aan de Tutuka, benevens vele | |
| |
heidenen. De lijkdienst werd gehouden in de zendelingswoning in het Engelsch, en in het kerkgebouw, weinige maanden geleden met zooveel zieleblijdschap door Tiyo Soga tot den dienst des Heeren gewijd, in de Kaffertaal. Bij de geopende groeve werd een ernstig woord gesproken door ds. Richard Ross en werden vele tranen gestort. Geen gedenksteen wijst de plaats aan, waar Tiyo Soga, de eerste Kaffer-zendeling, begraven ligt. Maar in het kerkgebouw aan de Tutuka werd later zulk een steen geplaatst, de gift van een vriend in Schotland, met eene inscriptie in de Kaffertaal, waarvan het volgende eene zoo getrouw mogelijke vertaling is:
ter blijvende gedachtenis aan
den Weleerw. TIYO SOGA,
de eerste geordende prediker uit de kaffers.
Hij was een Vriend van God; hij had den Zoon lief; hij was
vervuld met den Geest; een Discipel des Woords; een
vurig Patriot; een Menschenvriend met een ruim hart;
een Teeder Echtgenoot; een Liefhebbend Vader;
een Getrouw Vriend; een Wetenschappelijk
Man; een welsprekend Redenaar; een
Voorbeeldig Burger; een Zendeling,
die zijn leven besteed heeft in
den dienst zijns Meesters;
Een Model Kaffer.
|
|