| |
XII. Hoe de kerk aan de Mqwali gebouwd werd.
Op den 9den Maart 1861 kon eindelijk een aanvang worden gemaakt met den bouw der nieuwe kerk, en op den 23sten Juli werd, met veel plechtigheid, de eerste steen van het fundament gelegd, door den Gaika-Commissaris, de heer Ch. Brownlee. Er waren vele belangstellenden, zoo Kaffers als blanken, bij tegenwoordig. ‘Ik opende de plechtigheden’ schrijft Tiyo, ‘door het laten zingen van een lied, vervaardigd door Ntsikana, een der eerste bekeerden uit de Kaffers, de vader | |
| |
van mijnen ouderling Dukwana. Dit wekte liefelijke herinneringen op en stemde tot ernstige opgewektheid. Ik las vervolgens Ps. CXXII, en ging voor in het gebed, waarna de twee documenten, die onder den hoeksteen geplaatst zouden worden, werden voorgelezen. Die documenten waren bijna van denzelfden inhoud: het eene in de Kaffertaal èn in het Engelsch, o.a. de namen bevattende der 95 leden, waaruit de gemeente was samengesteld, en bijzonder van de acht ouderlingen en van onze 30 doopcandidaten. Het Engelsch document bevatte ook het wijdingsgebed, door mij gedaan, en dat ik voor de gelegenheid had opgeschreven. De gangbare munten van het Rijk werden voorts met deze documenten, in een looden kistje, onder den hoeksteen geplaatst, die nu door den heer Brownlee op de gebruikelijke wijze gelegd werd. De heer B. hield vervolgens een toespraak tot de vergaderde schare, waarin hij gevolgd werd door de ouderlingen Dukwana en Festiri, en de dienst werd besloten met gezang en dankzegging.’
Tiyo had het van groot belang geacht, dat het leggen van den hoeksteen zoo plechtig mogelijk zou geschieden. ‘Dagelijks word ik meer en meer in de overtuiging bevestigd,’ schrijft hij, ‘dat men alles doen moet wat mogelijk is, om dit volk eenig begrip van beschaving te geven, in zoover dit op eenvoudige wijze kan geschieden. Nu hadden velen onzer lieden wel gehoord of gelezen over het leggen van een hoeksteen, doch zij verstonden er het rechte niet van, tot zij nu, met eigen oogen, deze eenvoudige plechtigheid hadden bijgewoond. Uit het leggen van dezen hoeksteen kan nu weer aanleiding genomen worden, om te wijzen op de noodzakelijkheid van een goed fundament voor het geestelijk gebouw, en van de hope der zaligheid.
| |
| |
De dag, op welken de hoeksteen gelegd werd, was voor Tiyo een dag van blijdschap en goede verwachting, doch de bouw der kerk heeft hem ontzachelijk veel meer moeite en arbeid gekost, dan hij zich toen kon voorstellen. Ja, de zorg daaraan verbonden heeft, naar den mensch gesproken, waarschijnlijk zijn leven verkort. Hij had voor bijna alles alleen te zorgen; zelfs het uitgraven van de steenen voor het fundament en het maken en branden der baksteenen moest hij overzien. Het gebouw toch moest, wel zoo goed mogelijk maar ook, zoo goedkoop mogelijk worden opgetrokken, en nu moest hij zich dikwijls met minder geschikte weeklieden behelpen. Tiyo had weinig of geen verstand van bouwen, en zoo gebeurde het soms, dat de metselaar geen baksteen gereed vond, de timmerman niet voort kon, en het werk nu en dan geheel stilstond. Door alles persoonlijk na te gaan meende hij geld uit te sparen, doch het kostte hem zijn gezondheid. Hij kreeg herhaalde aanvallen van asthma, en leed daarenboven veel in zijn gemoed, tengevolge der aanhoudende moeielijkheden en bemoeienissen met metselaars, timmerlieden, en met de Kaffers, die bij den bouw moesten helpen en hem dikwijls op het ongelegendst in den steek lieten. En hoe hij ook uitzuinigde, toch bleek het al spoedig, dat de kosten veel hooger zouden zijn dan de raming, en minstens £ 1000 (ƒ 12,000) zouden beloopen. Dit was nu wel niet zoo veel voor een kerkgebouw, dat 600 à 700 zitplaatsen zou bevatten, maar overtrof toch de som, die hij had kunnen bijeenbrengen. Zoo moest hij, onder het bouwen, weer zorgen voor het noodige geld, waartoe hij zich nu wendde tot de vrienden in Schotland. Zijn bede om hulp bleef niet, gelukkig, onbeantwoord.
Eindelijk, was het kerkgebouw, welks oprichting Tiyo Soga
| |
| |
zooveel arbeid gekost had, en zoo langen tijd het onderwerp geweest was van zijn ernstige smeeking voor des Heeren aangezicht, voltooid, en werd het, 15 Juni 1862, plechtig gewijd tot den dienst van God. Die dag zal lang in gedachtenis blijven. Het weder was ruw en stormachtig, doch dit verhinderde niet, dat van alle kanten christenen en heidenen toestroomden, om den eersten dienst in de nieuwe kerk bij te wonen. De predikers op dien dag waren allen mannen van naam in de Kaffer-Zending: Ds. John Brownlee, van King Williams Town, die reeds bijna 50 jaren het Evangelie had verkondigd, en den vader van het Zendingwerk aan de Chumie mag worden genoemd; Ds. Govan, het hoofd der Lovedale-stichting, de vriend van Tiyo, van diens jonkheid aan; Bryce Ross, met wien Tiyo samen gestudeerd had, en James Read. En in het midden van dezen, de eerste geordende prediker uit de Kaffers, Tiyo Soga, zelf. Ernstige woorden werden er bij deze gelegenheid gesproken, vooral ook tot de heidenen, en het gesprokene maakte een zeer diepen indruk. Den 18den Juni werd er een groote openbare bijeenkomst gehouden, onder voorzitterschap van den Gaika-Commissaris, en werd door Tiyo verantwoording gedaan van ontvangst en uitgaaf, in verband met den bouw der kerk. Hij had ruim ₤ 1100 (ƒ 13,200) ontvangen, maar het bouwen had over de ₤ 1460 (ƒ 17,500) gekost, en er bleef dus nog ƒ 4000 te betalen. Dit laatste lag Tiyo, die een afkeer van ‘schuld’ had, zwaar op het hart, doch de vrienden, die hem omringden, bemoedigden hem en beloofden hem hun steun.
Wat Tiyo gevoelde nu de kerk voltooid was, worde best uit zijn eigen woorden vernomen:
‘De Mqwali-kerk is nu voltooid,’ schrijft hij. ‘Het is geen droom maar een feit, en men zegt, dat het de best ingerichte, de sterkste en netste | |
| |
Inboorlingen-kerk is in Britsch-Kafferland. Die kerk, op den heuvel van de Mqwali, staat daar als een getuigenis tegen de werken der duisternis, welke het Evangelie zal verstoren. Die kerk van veel zorg en gebeden, is eindelijk voltooid en is, schoon kostbaar, niet te duur. Het zal nu al mijn pogen zijn, zoo God mij gezondheid verleent, om de schuld, die er nog op rust, af te doen. Moge de Heere de pogingen, die daartoe worden aangewend, zóó zegenen, dat wij in een jaar tijds, die schuld kunnen betalen of ten minste grootelijks verminderen. Al wat ik gedaan heb geschiedde eerlijk en met orde, en zeer zeker niet, om de voorbijgaande eer van een mensch te zoeken, maar de eer en verheerlijking van Hem, Wiens lof is van eeuwigheid... Daar is zooveel, dat nog gedaan kan worden ook voor de zedelijke opheffing der Kaffers, doch daartoe zijn middelen noodig, waarover ik niet heb te beschikken, en zoo zal het bouwen van deze kerk wel de grens zijn van mijne nederige pogingen om hen te dienen... Het gebouw is reeds gezegend geworden; sedert deszelfs opening zijn veertien zielen toegebracht tot de gemeenschap der Kerk.’
Zoo ooit een kerk gebouwd is door zelfopofferende liefde, onder gebed en geestelijke worstelingen, dan is het de kerk aan de Mqwali, door den getrouwen herder der gemeente, en ijverigen, onvermoeiden Zendbode, Tiyo Soga.
|
|