het dikwijls veel moeite kostte om den toovenaar te ontdekken, moest zulk een prediking wel ingang vinden.
Voor Mlanjeni's hut waren twee palen in den grond gestoken, en ieder, die van tooverij verdacht werd, moest nu tusschen die palen doorgaan. Was hij onschuldig, dan overkwam hem niets; doch was hij een ‘toovenaar’, dan viel Mlanjeni in zwijm, en bleef eenigen tijd roerloos liggen. Dit was dan een teeken voor de angstvolle menigte, om op den beschuldigde aan te vallen en hem, onder het geschreeuw van ‘Bolowane’, dat is: leugenaar, bedorven schepsel, uit te drijven, of wel terstond te vermoorden.
De naam van Mlanjeni werd hierdoor over de lengte en breedte van Kafferland bekend en gevreesd. Er werd van hem verhaald dat hij zieken genas, blinden het gezicht kon geven, stommen deed spreken en kreupelen kon doen wandelen; dat hij ‘zijn pijp aanstak, niet met een kooltje vuur, maar aan de zon’, en dat hij in ieder opzicht met bovennatuurlijke kracht bedeeld was. Ten laatste stond hij openlijk op als een Itola, d.i. iemand, die strijders onkwetsbaar maken kan in den krijg, en vooral op het slagveld. Daartoe moest men tot hem komen en een rund of bok offeren, waarna hij takjes van een zekere plant uitdeelde, die in den strijd om den hals gedragen moesten worden. Daarbij kreeg iedere krijger een stok, om met de assegaaien te worden samengebonden, en die in den oorlog moest worden uitgestrekt naar den vijand, onder aanroeping van Mlanjeni's naam. Dan zou den vijanden de schrik om het hart slaan en de zee zou hen verzwelgen.
Op bevel van Mlanjeni werden voorts alle roomkleurige en donkerbruine runderen geslacht, en hunne beenderen verbrand, in de vee-kraalen, als een ‘liefelijk reukoffer aan de