| |
IV. Als catecheet in Kafferland werkzaam.
Drie jaren..., doch hoeveel was er in dien korten tijd met hem én op de Chumie-statie geschied. Als ongedoopte Kafferjongen was hij, met zijn reisbundeltje in de hand, vóor drie jaren vertrokken, en als belijder van 's Heeren Naam, als geordend catecheet in dienst der kerk, onder wier zorg hij zijn eerste opleiding genoten had, keerde hij weder. Daarenboven rijk aan Christelijke ondervinding en wereldkennis, boven geheel zijn geslacht en volk. De Chumie-statie daarentegen, voorheen een lichtpunt in het verduisterde Kafferland - een liefelijke, Christelijke oase in het midden des heidendoms - was verwoest, en de gemeente verstrooid. Het fraaie kerkje was verbrand, de woningen der zendelingen lagen in puin, en Chalmers, de zendeling, die met zooveel ijver en trouw het Evangelie verkondigd had, was gestorven. De Chumie-statie was in den jongsten oorlog het mikpunt geweest, zoowel der Kaffers als van de troepen, en bestond nog nu slechts in naam. Maar het zaad desWoords, | |
| |
dat dáar gestrooid was, kon, Gode zij dank, ook door dien vreeselijken oorlog niet verstikt worden en bleef voortleven in de harten van velen, die onder de prediking van Brownlee en Chalmers gezeten hadden, en nu meestal woonden in de kraalen nabij de Chumie en langs het Amatola-gebergte.
De zendeling John Cumming had, na den oorlog, met vrucht getracht, deze lieden op te zoeken en te verzamelen, opdat het zendingswerk niet geheel zou verwoest worden. De zendeling Brown moest dit werk voortzetten en steunen, en zou hierin door Tiyo Soga geholpen worden. Gedurende zes maanden deed Tiyo nu dienst als catecheet, evangelist en tolk. Vooral in deze laatste hoedanigheid was zijn dienst van onschatbare waarde, daar hij, even vertrouwd met het Engelsch als met zijne moedertaal, de prediking van den zendeling op juiste en indrukwekkende wijze in de Kaffertaal kon overbrengen. Als evangelist reisde hij van kraal tot kraal, nabij de Chumie en soms te Iggibigha, om het Woord te prediken door woord en daad. Zijn tekst was steeds: Bekeert u. Met smart aanschouwde hij den ellendigen toestand, waarin zijn volk verkeerde, geestelijk en tijdelijk; de verwoesting door den oorlog aangericht; en vooral dat de Kaffers, ouden en jongen, aan niets anders schenen te denken dan om andermaal den strijd met de Engelsche soldaten aan te gaan, en dezen in de zee te drijven. Zijn hart bloedde over zijne betrekkingen en over zijn volk. En daar hij voor hen, ook tijdelijk, alleen heil zag in de hulpe Gods, gevoelde hij zich geroepen en gesterkt, hen op te wekken, zich tot God te wenden, om redding en verlossing uit tijdelijke en eeuwige ellende. Doordrongen van Engelands macht, in vergelijking van die der Kaffers, en | |
| |
vreezende dat zijn volk in den kampstrijd met Engeland zou moeten ondergaan, trachtte hij hen op God te wijzen, en hen duidelijk te maken, dat van Hem alleen hulpe komen kon, in den weg van bekeering en geloof in den Heere Jezus Christus. En dit vooral opdat de Kaffers uit de geestelijke slavernij mochten worden verlost, en voor Gods koninkrijk gewonnen. ‘Bekeert u!’ was dus zijn prediking aan oude krijgers en jongelingen, wier hoogste eerzucht het scheen, om zich weer met den vijand in doodelijken strijd te meten; aan mannen en vrouwen, gansch verzonken in de gruwelijkheden des heidendoms; aan ouden en jongen; waar ook zijne stem gehoord kon worden. En in zijn eigen persoon was hij een levende prediking der waarheid, door hem verkondigd. Vrijmoediglijk beleed hij wat hij geloofde, en hij beleefde wat hij beleed.
Tiyo had zijne erfelijke rechten, en zijne plaats onder de Kaffers als zoon van een hoofdman, verloren door zich te laten doopen, en door in dienst der zending te treden werd hij, in zekeren zin, als vreemdeling in het midden zijns volks beschouwd. Dit alles kon hij zich echter, ter wille zijner belijdenis en van zijn werk, gaarne getroosten. Voorts leidde hij een onbesproken leven tegenover de ontucht, wraakgierigheid, hebzucht en andere openbare zonden, waarin de Kaffers om hem henen leefden. Tegenover het verwijt, dat hem gedaan werd, dat hij slechts predikte ‘omdat hij er voor betaald werd,’ kon hij zijn £ 25 (ƒ300) per jaar stellen, die het volle bedrag uitmaakten van zijn salaris, en zeker niet voldoende waren, om in zijn onderhoud, hoe karig ook, te voorzien. Als altijd vrijgevig van aard had hij de fraaie uitrusting, hem door de vrienden bij zijn vertrek uit Schotland ge- | |
| |
schonken, al spoedig aan anderen uitgedeeld, en eenmaal werd zijn broeder ploegende op het veld gevonden, met Tiyo's beste zwart lakensche rok aan en niets anders. Tiyo Soga's optreden onder zijn volk was in menig opzicht gelijk aan dat der zendelingen, in de eerste eeuwen van het Christendom, in Europa en Afrika.
Toch maakte zijne prediking weinig ot geen indruk op zijne landgenooten. Hij was in hun oog een droomer, indien niet erger. Terwijl zij broedden over de nederlaag, die zij pas in den strijd met de blanken hadden geleden; over het verlies van een deel van hun land, en over de inkrimping der macht hunner opperhoofden; - terwijl zij slechts op middelen peinsden, om zich op het Engelsche gouvernement te wreken, en de Engelsche troepen ‘in de zee te drijven’; - terwijl zij elkander tot den krijg opwekten en van strijd en overwinning wilden hooren, sprak deze Tiyo van God, dien zij niet konden zien; van bekeering, die zij onnoodig achtten; van straffen, waarmede zij spotten, en van een hemel en zaligheid, die hen niet bekoorden. Verlossing van de Engelschen, niet van de zonde, begeerden de Kaffers; hun land terug, niet het paradijs Gods, waarvan Tiyo hen sprak; en gevolgelijk leenden zij aan zijne prediking het doove oor. Daarenboven was hij, naar de Kafferwet, nog slechts een kind, en in de oogen der Kaffers een onmondige, omdat hij zich niet had laten besnijden, - ‘den moed niet gehad had om man te worden.’ Wie zou naar een ‘kind’ hooren!
Omstreeks dezen tijd werd door den zendeling Robert Niven een nieuwe statie aangelegd, aan de samenvloeiing der Keiskama- en Gxulu-rivieren, in het hart van het Amatola- | |
| |
gebergte. Na zes maanden arbeids aan de Chumie, werd Tiyo nu geplaatst op deze nieuwe statie, Uniondale, als schoolmeester en evangelist. Tiyo bewoonde hier zijn eigen huisje met zijne zuster Tausé, die pas gedoopt was, als huishoudster. Aanvankelijk scheen de school onder Tiyo's zorg te zullen bloeien, en kreeg hij een 70 scholieren. Doch al spoedig bleven de kinderen uit de school, omdat ‘Tiyo zelf nog een kind (onbesneden) was, en de ouders vreesden, dat hunne kinderen zouden sterven zoo zij hen bij zulk eenen ter schole lieten gaan.’ Zelfs wilde men Tiyo om het leven brengen, omdat hij geen ‘man’ geworden was of worden wilde. Toen hierover met den ouden Soga gesproken werd, antwoordde deze Kaffer vol ironie: ‘Och, al brengen zij Tiyo om, dan heeft hij toch altijd het paradijs nog.’ Misschien heeft hij ook wel gemeend, dat het niet tot uitersten komen zou. Dat Tiyo zijn persoonlijke veiligheid zou koopen ten koste van zijne gewetensovertuiging, verwachtte de oude heiden niet, maar wel misschien, dat men ten slotte Tiyo ongemoeid zou laten, zonder zich nochtans aan zijne prediking te storen.
Temidden van al deze moeielijkheden en dien tegenstand ging Tiyo voort met bekeering te prediken aan zijn verduisterde landgenooten, en de kinderen te onderwijzen, die hij in de school verzamelen kon. Ook begon hij om dezen tijd de Christelijke gezangen te dichten, of over te brengen in het Kaffersch, die later zijn opgenomen in het Kaffergezangboek, en wel gebruikt zullen worden zoolang de naam des Verlossers, in de Kaffertaal, zal worden geprezen en aangeroepen. In het huis van den zendeling was Tiyo altijd een welkome gast, en werd hij als een mededienaar in het Evangelie ontvangen en behandeld. Zijn aange- | |
| |
boren en door genade geheiligde zedigheid en geringschatting van zichzelven, maakte immer dat men onwillekeurig tot hem zeide: ‘Vriend ga hooger op,’ en dat hij voor de verwaandheid bewaard bleef, waarin zoovelen, in een zelfden toestand als hij geplaatst, zoo lichtelijk vervallen. Zijne studiën zette hij ook te Uniondale ijverig voort. Doch reeds in 1850 werd zoowel die studie als geheel zijn arbeid in Kafferland afgebroken, door een nieuwen oorlog, die lang voorbereid, eindelijk als een stortvloed over Kafferland uitbarstte. De Kaffers, die zich onder het Kruis niet wilden buigen, zouden andermaal met het zwaard getuchtigd worden.
|
|