| |
| |
| |
VIII.
Waarde Vriend!
Dit is voor ditmaal de laatste Brief, dien gij van mij ontvangt. Ik heb u misschien te lang opgehouden bij de Kerkelijke toestanden, gelijk die op eenige vergaderingen te Utrecht geopenbaard worden; misschien zijn wij ook wel wat lang op reis geweest in Noord-Holland en Friesland. Hoe dit zij, ik moet voor ditmaal afbreken, en mijn plan, om ook de andere provinciën eenigzins uitvoerig met u gade te slaan, opgeven. Te meer, daar gij iets wenscht te weten van de wijze waarop ik dienstdoend leeraar geworden ben in de Kerk van Holland.
Gaarne had ik u een overzicht gegeven van den toestand der Hoogescholen in Nederland, voor zoo ver het de Theologie betreft. Doch........., het hooge woord moet er uit; schoon ik met verscheidene professoren persoonlijk bekend geworden ben, heb ik geen enkel Collegie over Theologie of de aan haar verwante Wetenschappen bijgewoond, en had ik geen gelegenheid om daaromtrent veel op te merken. Al de Collegies, die ik te Utrecht heb bijgewoond, waren opthalmologie en anthropologie, die door den beroemden professor Donders, den Opthalmoloog, in het Gasthuis, voor ooglijders, en in het physisch-laboratorium gegeven werden. Als reizend predikant had ik mijn tijd zeer noodig; en het waren waarlijk gewoekerde uren, die ik op de collegies van Donders en de
| |
| |
poli-kliniek van Dr. Snellen doorbracht. Ofschoon het misschien hier niet geheel thuis behoort, kan ik, die beide namen vermeldende, niet zwijgen van de vriendelijkheid, mij zoo door den Professor als door den Operateur (Ds. Snellen) gedurende vele maanden bewezen. Zij verleenden mij niet slechts toegang tot Collegies en operatie-kamer, maar stelden mij in de gelegenheid om veel van nabij te zien en daardoor te leeren, wat mij zoowel eene lievelings-studie is als, met het oog op eene mogelijke missie onder Israël, van groote practische nuttigheid zijn zou. Vergeef het mij, Hollander! dat ik met ingenomenheid spreek van de welverdiende eere, waarin Donders en Snellen gehouden worden in het Buitenland, bij name in Engeland en Schotland. Om slechts iets te noemen. Ik had eene introductie aan een professor in de opthalmologie te Edenburg, en bezorgde hem mijn kaartje, toen hij reeds in het ‘theater’ was, van studenten en doctoren omringd. ‘Wij zullen u alles laten zien wat wij hebben,’ zeide de vriendelijke geleerde tot mij, ‘doch gij komt van Utrecht, en wij kunnen u dus niets nieuws toonen. Wij leeren altijd van Utrecht.’ Iets dergelijks ondervond ik ook in Londen.
Kan ik u niet veel zeggen omtrent de beoefening der Theologie in Nederland, het weinige dat ik melden kan is zeer verblijdend. Gelijk op den preekstoel, zoo op den leerstoel, moet het modernisme wijken voor de waarheid. Leiden, het hoofdkwartier van de Modernen, heeft bijna geene studenten meer. Zelfs de roem van Scholten en Kuenen kan nauwelijks eenige weinige mannen bewegen, om te Leiden Theologie te studeeren. Te vroeg hebben deze heeren zich over den ‘aanstaanden dood’ der orthodoxie verheugd. Niet zij, maar het naakte, onbevredigende modernisme ligt stuiptrekkend neder; - stuiptrekkend, schoon nog niet krachteloos, want ‘hunne macht is in hunne staart’ (Openb. ix:19.)
Te Groningen heeft het flauwe, Groningsche, rationalisme, wegbereidster van het modernisme, insgelijks een gevoeligen slag ontvangen. Chantepie de la Sausaye heeft hiertoe den weg gebaand, en nu er mannen als Cramer en Lamers op den leerstoel geplaatst zijn, heeft de gemeente dankensstof, - kwijnt het libe- | |
| |
ralisme. Te Utrecht is het begraven, nl.: het officiële liberalisme, op den leerstoel der Theologie. Van Oosterzee, Doedes, Beets zijn der Kerk voldoende waarborg dat hare aanstaande leeraren in de waarheid des Evangelies zullen worden opgeleid. Toen Doedes professor werd, vreesde men eene demonstratie der studenten tegen zijne aanstelling, omdat hij te orthodox was!!
Doch die tijden zijn voorbij en komen vooreerst niet weder. De Kerk in Holland is tot ontwaking gekomen, dank zij den Heer, en wil geene liberale of moderne predikanten meer. Waar er geen aanvraag is houdt de aanvoer spoedig op, en het getal van moderne studenten in de theologie is tot een minimun gereduceerd, terwijl dat der andere voortdurend vermeerdert.
Tot dit laatste hebben onderscheidene private vereenigingen veel bijgedragen.
De Vereeniging ‘Kerkhulp’ in Friesland, heb ik u reeds genoemd. Zij stelt zich o.a.: ten doel om begaafde jongelingen, die den Heer vreezen, en geen vermogen hebben, in de gelegenheid te stellen om tot het leeraarsambt te worden opgeleid.
In de behoefte aan een christelijk gymnasium heeft Zetten voorzien. Men had het reeds lang gevoeld dat de kerk niet geholpen was met zuiver theologisch onderwijs aan de Hoogeschool, maar dat ook de voorbereidende opleiding der aanstaande leeraren christelijk zijn moest. ‘De jongelui komen vol ongeloof aan de academie’ was eene gedurige klacht. Van de gymnasia was in dezen weinig goeds te wachten; van de hoogere Burgerscholen nog minder. Ter goeder ure kreeg de welbekende broeder Ds. van Lingen te Zetten, in Gelderland, het een tiental jaren geleden in het hart, om eene opleidingsschool (Gymnasium) te stichten, welke tot heden de beste vruchten voor de kerk afwerpt. Een zeventig studenten hebben aan deze inrichting christelijk-wetenschappelijk onderwijs genoten, en zijn nu, òf reeds als predikanten, geneeskundigen of rechtsgeleerden werkzaam, òf zijn studenten aan de Academie. Een zestigtal jongelingen ontvangen nù te Zetten onderwijs. Een Collegie van Curatoren, onder Presidium van Jhr. J.C.W. Fabricius van Leijenburg, behartigt de belangen van het
| |
| |
Gymnasium, aan welks hoofd Ds. van Lingen zelf als Director staat. Het onderwijs wordt gegeven door acht docenten. De jongelui logeeren in de inrichting. De ontvangsten voor 1874 waren 27,539 gulden (£2250) en de uitgaven een paar gulden minder! Het jaar 1875 werd begonnen met acht gulden, een en zestig cents, dat is veertien shillings en vijf pence in kas! Het behoeft naauwelijks vermeld te worden dat vele der jongelingen, die te Zetten opgeleid worden, slechts gedeeltelijk kost- en leergeld betalen, en dat de liefde van belangstellende christenen het ontbrekende aanvult. Een vierde der inkomsten bestaat uit giften. Eene jufvrouw te Amsterdam gaf vijfduizend gulden.
Niet Confessioneel, zooals het Gymnasium te Zetten, maar toch van groote waarde, is de inrichting van Ds. van Dijk, te Doetichem. Deze leeraar, gedrongen door den nood der kerk aan predikanten, en wel bewust dat het menigen bekwamen en vromen burger-jongeling aan de middelen ontbrak om te studeeren, heeft eene inrichting te Doetichem geopend voor voorbereidend onderwijs, en, te Utrecht, een te Huis, voor de jongelingen, die, na te Doetichem te zijn opgeleid, hun admissie-examen hebben gedaan en te Utrecht theologie studeeren. Gij vindt dit gebouw ‘Achter St. Pieter,’ schuins over het lokaal voor verkoopingen. Wat men ook over van Dijk's kerkelijke richting zeggen moge, dit is zeker, dat hij de Kerk aan een aantal degelijke predikanten helpt, en daarvoor verdient hij den dank der gemeenten. Ook dit werk wordt onderhouden door de giften van belangstellende Christenen.
Schoon er nog twee honderd vakatures in de Nederlandsche kerk zijn, is er toch nu alle hoop, dat in de bestaande behoefte, op voldoende wijze, zal worden voorzien. Zetten en Doetichem zijn een bezoek overwaardig.
Laat mij hier nog slechts bijvoegen, dat er van Regeringswege getracht wordt, de Theologie van de Hoogescholen te bannen. Godgeleerde wetenschappen kunnen er onderwezen worden, doch geene (Gereformeerde) Theologie! Toen de Modernen de overhand hadden mocht de kerk geene Seminariën hebben; nu
| |
| |
Orthodoxen weer de toongevers zijn, mogen zij geene leerstoelen aan de Academiën hebben! Zoo zijn de Modernen.
Nogmaals. Het doet mij leed, dat ik Utrecht, Gelderland en Zuid-Holland niet met u doorwandelen kan, zoo als wij dit de andere Provinciën deden. U, die Leiden bijv. slechts van moderne zijde kent, had ik gaarne eens de volle kerken laten zien, als de rechtzinnige leeraars preeken, en de ledige kerkgebouwen bij anderen. Ook den Haag is in dit opzicht der beschouwing overwaardig. Zaalberg, moest......... een beroep aannemen naar de West Indiën; Gunning. Gerth van Wijk, Knotnerus, Brijce zijn de gevierde predikers. Een kamerheer des Konings, Baron v.D.v.W., doet dienst als Evangelist. De Nederl. Evang. Protestantsche Vereeniging voor Evangelisatie, het troetelkind van den nu ontslapen Dr. Capadose, heeft hier haar hoofdkwartier. En den Haag, voor zoo ver ik weet, is de eenige plaats in Holland waar de straatprediking wortel geschoten heeft en goede vrucht draagt. Deze is het kleinkind der Evangelisatie, en heeft middelijk hare geboorte te danken aan de onvermoeide pogingen van den heer T. Esser, vroeger Resident (Luit. Gouverneur) op Timor, nu geheel gehuwd aan Evangelisatie en zending. Hij was het, die waagde om in den Haag, op straat, het Evangelie te verkondiging; en op die wijze eene klas van menschen met het Evangelie in aanraking te brengen, die er anders geheel of bijna geheel van verstoken zijn. Mijn vriend, Wilkens, Evangelist in den Haag, is Mr. Esser's opvolger in de straatprediking, en hij heeft daartoe uitstekende gaven. Ik heb eenmaal zulk eene prediking bijgewoond. Het was op een Zaturdag morgen, en wat mij bijzonder trof was, dat er zoo vele Joden onder zijn gehoor waren. Er is in den Haag veel te zien, mijn vriend; en als gij de stad weer bezoekt, ga vrij naar de Musea, naar Scheveningen, naar het Bosch, enz., maar weet, dat zoo gij iets recht belangrijk en wonderlijk zien en hooren wilt, dan moet gij eene straatprediking bijwonen. Het is een teeken des tijds.
Gelijk te 's Hage en te Leiden, zoo heeft de waarheid te Rotterdam en te Arnhem de overwinning be- | |
| |
haald. In den ‘Achterhoek’ van Gelderland begint ook leven te komen, bij name te Winterwijk, van waar de Evangelist Stroes (Confess. Vereeniging) onlangs belangrijke mededeelingen mocht doen, van eene gezegende opwekking, die in die streken heeft plaats gevonden. Het is waarlijk liefelijk om te zien hoe, op zulke plaatsen als Almelo, Enschedé, Winterswijk, Veenendaal, Zwammerdam evangelisatien door den leeraar geleid, of van Vereenigingen uitgaande, de heerlijkste vruchten opleveren zoo voor de Kerk als de School. Moede als ik somtijds was van eene lange dagreis, voelde ik mij altijd opgewekt, als ik die ‘evangelisaties’ mocht toespreken. De Evangelisten der Ned. Prot. Vereeniging, nu onder leiding van Mr. Esser, mogen de pioneers in de verwaarloosde plaatsen van Nederland worden genoemd. De Kerkelijke evangelisten gaan van de Confessionele Vereeniging uit. Misschien de meest gezegende Evangelisaties zijn zij, die van den plaatselijken leeraar uitgaan. Ik denk bijv. aan Almelo, en het werk van mijn vriend Ds. van Hoogstraten aldaar. Dat ik, als reizend predikant der Confessioneele Vereeniging, met het Evangelisatiewerk in Nederland zoo van nabij in aanraking gekomen ben, zal mij steeds eene groote reden van dankbaarheid zijn. Het heeft mij de Kerkelijke toestanden en het werk des Heeren van eene minbekende zijde doen kennen.
Zal ik u ten slotte nog iets mededeelen waarom, en van de wijze waarop ik dienstdoend leeraar in de Kerk van Holland geworden ben, dan moet ik nu over andere dingen zwijgen. Het jaar, door mij als reizend predikant der Confess. Vereeniging doorleefd, behoort tot de onvergetelijkste van mijn leven. Toen dit jaar ten einde spoedde, moest ik eene keuze doen tusschen blijven in Holland of terugkeeren naar Afrika. Ik werd in den volgenden weg geleid, om het eerste te doen.
Gelijk gij reeds weet was ik, kort na mijne aankomst te Maassluis, een stad in Zuid-Holland, beroepen. Deze plaats had voor mij veel aantrekkelijks. Wegens moeijelijkheden met een der vorige leeraren waren de tweede en derde predikanten-plaatsen een geruimen tijd vacant gebleven, en de eerste predikant, mijn vriend Ds. van Baerle, drong er vriendelijk op aan,
| |
| |
dat ik het beroep zou aannemen. De gemeente was vrij groot; er was eene goede Christelijke school; de opkomst in het fraaije Kerkgebouw, dat een paar duizend hoorders bevatten kan, was zeer bemoedigend; het tractement was, voor Holland, aanzienlijk en de pastorie zeer netjes; in één woord: ik was wel genegen om het beroep aan te nemen, doch er waren verscheidene dingen tegen. Vooreerst had ik nog ganschelijk niet besloten om in Holland te blijven; tweedens, had ik reeds het beroep van de Confessioneele Vereeniging ontvangen; derdens, blies de zeewind zóó koud langs de boorden van den Maas, dat ik, als ik te Maassluis preekte, altijd half verkleumd in de Kerk kwam. Om deze en nog andere redenen meende ik voor het beroep te moeten bedanken, en deed dit met te meer vrijmoedigheid, daar ik den Kerkeraad wijzen kon op een anderen broeder, die ook predikant in de gemeente geworden is.
Nadat ik nu een jaar lang reizend predikant geweest was, waren de zaken echter geheel veranderd. Mijn verlof te Utrecht, in Afrika, liep ten einde en Ds. Neethling, Jr., had zich slechts voor één jaar verbonden, om mijn dienst te vervullen. Mijn oorspronkelijk voornemen om, indien mogelijk, naar Syrië te gaan als medical missionary, scheen, voor het oogenblik, onuitvoerbaar; daarentegen was de behoefte aan predikanten in de Kerk van Holland zeer groot. Van verschillende kanten ontving ik uitnoodigingen, etc., en eindelijk van de gemeente Nieuw Loosdrecht, provincie Utrecht, de gewone ‘toezegging van beroep.’
‘Toezegging van beroep?’
Mijn Vriend! dit is in de Kerk van Holland eene formeele informaliteit, of informeele formaliteit, zoo als gij het noemen wilt. Door eene Toezegging van Beroep zegt de Kerkeraad tot den te beroepen leeraar: wij willen u beroepen. Is deze bereid het beroep aan te nemen, dan meldt hij zulks aan den Kerkeraad. In dit geval is deze zedelijk (schoon niet volgens wet) verplicht hem te beroepen, en op dezelfde wijze is hij verpligt het beroep aan te nemen. Waartoe dit alles dient in het geval van een gevestigden leeraar, en waarom men maar niet terstond een beroep uitbrengt, heb ik nooit recht kunnen begrijpen, - tenzij dat het
| |
| |
minder pijnlijk is om een ‘bedankje’ te krijgen op eene ‘toezegging van beroep’ dan wel op het beroep zelf, of dat men dingen gemakkelijker regelen kan vóór dat het wettig beroep is uitgebracht dan wel daarna.
In het geval van predikanten uit het Buitenland is dit echter anders. Om als predikant in een der gemeenten van de Hervormde (Gereformeerde) Kerk beroepen te kunnen worden, moet men Candidaat zijn tot den Heiligen Dienst bij een der Provinciale Kerkbesturen. Proponenten van andere Kerken zijn niet beroepbaar; dit in het voorbijgaan tot inlichting van hen, die meenen dat onze Kaapsche proponenten in Holland beroepbaar zijn. Dit is niet zoo. Slechts dezulken, die buitenslands als predikant werkzaam geweest zijn, komen in aanmerking.
Door ‘erkend Hervormd Kerkgenootschap’ verstaat men bijv.: onze Kerk in Z. Afrika, de Geref. Kerk in Amerika, de nationale Kerken van Frankrijk, Duitschland, Engeland en Schotland; doch geene ‘Vrije Kerken;’ dus niet de Gereformeerde (Afgescheidene) Kerk in Nederland, of de Vrije Kerk van Schotland. Predikanten der genoemde Kerken, mits dat zij als zoodanig wettig dienst gedaan hebben, kunnen in Holland beroepen worden op de volgende wijze: Heeft de beroepen Leeraar de ‘Toezegging van Beroep’ aangenomen, dan verzoekt de Kerkeraad aan het Provinciaal Kerkbestuur waaronder hij ressorteert, om vergunning tot het beroepen van den bedoelden predikant. Het Provinciaal Bestuur hoort de consideratien van het Classicaal Bestuur, en gaat ‘te rade, niet alleen met de wenschen van bijzondere gemeenten, maar ook, en bovenal, met het algemeen belang der Nederlandsche Hervormde Kerk.’ Dat wil zeggen: Het Provinciaal Bestuur kan, met of zonder opgave van redenen, zijne toestemming weigeren tot het uitbrengen van het beroep. En daarmede is de zaak, voor zoo ver het die provincie betreft, afgeloopen. Het besluit van het Provinciaal Bestuur is in deze beslissend, zonder appèl. Maar wat door het Kerkbestuur te Utrecht geweigerd is kan door Zeeland, of Gelderland, of eenig ander Provinciaal Bestuur worden toegestaan, indien de predikant maar weer in een der genoemde provincien eene ‘toe- | |
| |
zegging van beroep’ heeft ontvangen. Zoo kan zijn verzoek om toelating door negen Kerkbesturen, zonder opgaaf van redenen, geweigerd zijn en door het tiende worden toegestaan! Dit schijnt erg willekeurig, maar het is dit toch niet. Het is slechts de ombelemmerde uitoefening van oude kerkrechten, waardoor de vrijheden
der kerken in iedere provincie gewaarborgd zijn.
Zijn de documenten van den te beroepen predikant in orde bevonden; de ‘consideratien’ van het classikaal Bestuur gunstig, en besluit het Provinciaal Bestuur, zijne toestemming te geven, om, na gehouden colloquium doctum, het beroep uit te brengen, dan wordt den te beroepen leeraar tijd en plaats bepaald, wanneer en waar hij zich aan het colloquium onderwerpen moet. De capita Grieksch en Hebreeuwsch worden hem eenige weken te voren opgegeven. Eindelijk......... doch kom maar eens hier en wees getuige van een colloquium - zeg in Utrecht.
Dáár gaat de patient. Hij heeft anders nog al pretentie, maar heden morgen ‘zit hij er erg in.’ En geen wonder. Hij heeft verscheidene jaren in het Buitenland doorgebragt; heeft veel gereisd; en, schoon hij altijd nog al ‘gewerkt’ heeft, is hij toch niet ‘op de hoogte’ zoo als een Theol. Cand. vol met citaten en...... een klein, een heel klein beetje verbeelding. Onze vriend is er van overtuigd, dat men hem gemakkelijk kan laten ‘vallen’ op vragen, die hij jaren geleden zonder moeite had kunnen beantwoorden. En dan: ‘niet door het colloquium komen’ is voor hem toch nog iets anders dan voor een kandidaat om ‘afgewezen te worden;’ hij verliest alle positie, die hij heeft in kerk en maatschappij. Doch - er is nu niets meer aan te doen. Gedwee volgt hij den koster, die hem voorgaat door de kerk naar de convocatiekamer, - dat groote vertrek aan de linkerhand, waar gij eenmaal ‘hartkloppings’ gehad hebt; waar HH. Examinatoren zoo opgeruimd, en de examinandi zoo teerhartig zijn; en waaraan meer dan een Wel-Eerweerde en Zeer Geleerde Heer nog heden ten dage niet zonder huivering denkt.
Het colloquium wordt met gesloten deuren gehouden. Achter de bekende groene tafel zitten vier predikanten en een ouderling, het Provinciaal Bestuur vertegen- | |
| |
woordigende; de patient zit aan de zijde. Het colloquium begint met een examen in het Hebreeuwsch (Ps. 118), lezen, vertalen, eenige grammatikale vragen, exegese, enz., recht billijk en broederlijk. Daarna dito voor het Grieksch (Joh. IV). Vervolgens Kerkgeschiedenis, Dogmatiek, Ethiek. Na verloop van eenige uren is het colloquium afgeloopen.
Men heeft den examinandus behoorlijk onderzocht; er is in elk opzicht aan de wet voldaan, doch men heeft hem niet geraadpleegd of zich met lastige, bijkomende kleinigheden bezig gehouden. In één woord: men heeft er rekening mede gehouden, dat de broeder aan deze zijde van de tafel reeds een aantal jaren in de kerk als leeraar heeft gediend; en dat men niet met een student, maar met een mede-broeder in de bediening, te doen had. Waarlijk! er is, bij vrij gestrenge handhaving der kerkelijke wetten, veel hartelijkheid en broederlijkheid onder de Broeders in Holland. Met eene hartelijke toespraak van den Praeses wordt de geexamineerde nu toegelaten als predikant in de Nederlandsche kerk.
Hij betaalt de door de Synode bepaalde kosten, en - nu eerst is hij wettig beroepbaar.
Door gunstige beschikking van Classis en Provinciaal Bestuur kon ik reeds den 19den Augustus mijn colloquium doen; onmiddelijk daarna werd ik bcroepen als predikant te Nieuw Loosdrecht. Het tractement aldaar was, ten mijnen gunste, door kerkvoogden met twee honderd vijftig gulden (zoo wat £21) per jaar verhoogd. Dat is voor Holland eene aanmerkelijke verhooging, schoon het in Afrika zeer nietig schijnt. Dit salaris werd, zoo als op vele plaatsen, uit allerlei kleine sommen te zamen gebragt, waarvan officieel kennis werd gegeven. Als curiositeit laat ik hier eene schematische opgave volgen van zulk een document.
| |
| |
Opgave van Tractement en Emolumenten aan de standplaats N.N. verbonden:
|
1. Van het Rijk |
Gl. 700 |
0 |
2. Voor twaalf winteravondbeurten |
60 |
0 |
3. Toelage in plaats van vrijdom van belasting |
100 |
0 |
4. Renten van het legaat van freule A. |
88 |
75 |
5. Dito dito legaat B. |
54 |
25 |
6. Toelage van den Ambachtsheer |
100 |
0 |
7. Uit de Kerkefondsen |
197 |
0 |
8. Personeele toelage van de Gemeente |
250 |
0 |
|
_____ |
_____ |
|
Totaal |
Gl. 1550 |
0 |
Dat is omtrent £130 Engelsche munt. Een copij van dit document moet jaarlijks aan de Classis gezonden worden.
De predikant op een dorp ontvangt zijn tractement, in driemaandelijksche termijnen, uit handen van Kerkvoogden, het gouvernementssalaris uitgezonderd, hetwelk hij bij den ontvanger der belastingen ontvangen moet. Drie weken binnen het kwartaal ontvangt hij een ‘order’ op genoemden ambtenaar, en er is de eenigzins curieuse bepaling bijgevoegd, dat, als hij het niet vóór het einde van de maand gaat of laat ontvangen, hij heel wat meer moeite zal hebben om het te krijgen! Overigens maakt men het in deze van regeringswege zoo gemakkelijk mogelijk.
Een tractement van 1400, 1500 of 1600 gulden 's jaars, (van £115 tot £125) met vrije woning en tuin, wordt in Holland als een goed tractement beschouwd. Op sommige dorpen in Friesland en Groningen is het veel hooger; soms tot nabij 3000 gulden (£250) 's jaars, doch dit is bij wijze van uitzondering. Op vele plaatsen is het echter beneden 1200 gulden (£100); en vooral in de steden, waar de predikant geen vrije woning heeft, is het salaris veel te min. In Amsterdam bijv. is het slechts 2700 gulden (£225); in Utrecht, even 2000 gulden (£170) per jaar. Indien de predikant een eenigzins groot huisgezin heeft en geen privaat vermogen, dan kan hij onmogelijk zóó leven als zijn stand in de maatschappij nu eenmaal medebrengt, zonder schulden te maken of presenten te
| |
| |
krijgen. Nu, het laatste gebeurt nog al eens. Bemiddelden (en ook onbemiddelden) geven aan een beminden leeraar gaarne geschenken, soms in geld, soms in meubelen. Velen, die er bepaald tegen zouden zijn, dat het salaris van een predikant verhoogd zou worden, dragen gewillig bij om hem een ‘present’ te geven. Vooral bij verjaring van den Leeraar, of bij aanneming van leden. Het armste dienstmeisje zondert dan allicht iets af van haar zuur verdiend loon om ‘aan dominé’ een ‘present’ te geven. Die ‘presenten’ zijn aangenaam, als bewijzen van achting, schoon soms zeer ongeschikt. Menige predikants-voorkamer ziet er uit als een meubelmagazijn, vol dingen, waarvan één zeer prettig, maar twee reeds hinderlijk, en meerdere lastig zijn.
De verhuiskosten van een predikant van de eene plaats naar de andere, komen, even als bij ons, voor rekening van de roepende gemeente. Een proponent daarentegen heeft geen recht op vergoeding van reiskosten. Vertrekt de predikant binnen de twee jaar, dan komen de gemaakte kosten voor rekening der gemeente naar welke hij vertrekt, zoodat deze kosten soms vrij hoog loopen. Onder ‘verhuiskosten’ zijn gewoonlijk ook de kosten van ‘entrée’ begrepen; doch predikanten zijn soms genoodzaakt dit voor de aanneming van het beroep nadrukkelijk te bepalen. Sommige gemeenten handelen in deze dingen zeer knijperig (shabby); anderen vrij royaal. Nu en dan vindt de leeraar, als hij voor de eerste maal de pastorie binnentreedt, zijn voorkamer netjes gemeubileerd, en andere kamers van tapijten, gordijnen, enz. voorzien, of er wordt bepaald, dat hij een 400, 500 of 1000 gulden zal krijgen voor ‘zijn eerste preek,’ die hij in de gemeente houdt. Daar het geheel van Kerkvoogdij afhangt, of en hoe de pastorie in orde gebracht zal worden of gehouden, maakt men daaromtrent vóór de aanneming van het beroep bepalingen.
Nog op eene andere zaak wordt bij de aanneming van een beroep wel gelet, nl. ‘vrij rijden naar vacaturen en liefdebeurten.’ Ieder predikant moet, op zijn beurt, in de vakaturen binnen zijn Ring preeken, en is natuurlijk altijd gereed om eene ‘liefdebeurt’ voor eenen kranken of afwezigen broeder waar te nemen.
| |
| |
Kan men zulk eene plaats to voet bereiken of per spoor of boot, dan doet men zulks, anders moet men ‘gereden’ worden. De regel is, dat dit door de gemeenteleden, die rijtuig houden, op de beurt gedaan wordt; slechts betaalt de leeraar tol en stalling. Doch wee! den predikant, die niet ‘bemind’ is in zijne gemeente of, die niet nu en dan op een ‘stampwagen’ rijden kan. Dan moet hij, op eigen kosten, van huurrijtuigen gebruik maken.
Kort nadat ik het colloquium doctum ‘gedaan,’ en aan de noodige formaliteiten voldaan had, werd ik te Loosdrecht bevestigd. De consulent mijner gemeente, Ds. Brinkman, van Tienhoven, een goed, gemoedelijk man, stond de bevestiging gewillig af aan mijn Vriend en Broeder uit Israël, Dr. van Ronkel, pred. te Amsterdam. De plechtigheid vond plaats op Zondag, 27 September 1874, ongeveer op denzelfden tijd, waarop ik vijf en twintig jaren geleden door doop en belijdenis in de Nederlandsche Kerk was opgenomen. Er was eene groote schare tegenwoordig, en het schoone woord van den Bevestiger maakte diepen indruk. Hij zelf was de eerste zoon Abrahams, Nederlander van geboorte, die predikant in de Kerk van Holland was, en die een anderen zoon Abrahams in die Kerk mocht inleiden. De broederband, die mij aan Dr. van Ronkel verbond, werd in die ure zeer versterkt. 's Namiddags deed ik mijn ‘intrêe,’ en daarna zetten de Ringbroeders en andere vrienden zich in de pastorie aan een eenvoudig maal. Voor bijzonderheden verwijs ik U naar van Koetsveld's Schetsen uit de pastorie te Mastland. Mij was het zeer aandoenlijk, met zooveel hartelijkheid door mijne buren te worden ontvangen. Van velen, die niet tegenwoordig konden zijn, ontving ik brieven en briefkaarten, de beste gelukwenschingen bevattende. Weinig kon ik, konden mijne vrienden, toen vermoeden, dat ik een jaar later weer op reis naar Afrika zou zijn.
Hoe dit zoo kwam?
| |
| |
Ik kan u daar geen ander antwoord op geven, dan dat ik geloof dat de Heere dit zoo bestierd heeft. Het was mij in mijne bediening te Nieuw-Loosdrecht, vooral in het begin, te vreemd, te gebonden, te stijf. Gij weet hoe vrij ik mij bewogen heb in de Transvaal; en het kerkelijk leven in Holland is, uit den aard der zaak, zoo geheel anders. Ook dat de school feitelijk voor mij gesloten was, kon ik moeijelijk dragen. Eindelijk was de betrekking van reizend predikant in Holland kwalijk een geschikte overgang van het werk in het Over-Vaalsche tot dat van predikant op een stil, net dorp zooals Loosdrecht. Ook had ik te uitgebreide correspondentie met de gemeenten en broederen in de Republiek aangehouden, en gingen de zaken dáár mij te veel ter harte om mij geheel aan Loosdrecht te kunnen wijden. Hoe dit zij: ik was daar nauwelijks gevestigd, of ik begon een soort van heimwee te krijgen naar mijne oude gemeenten, en half schuldig te gevoelen dat ik in Holland gebleven was.
Ik was nog niet lang predikant te Nieuw-Loosdrecht, of ik ontving een zeer dringend beroep van de gemeente Amstelveen, nabij Amsterdam. Ik was met die gemeente op bijzondere wijze in aanraking gekomen, toen ik nog reizend predikant was. Ds. B., die daar toen predikant was, werd liberaal genoemd, en had verreweg het grooter deel der gemeente tegen zich. De Kerk werd slecht bezocht, en het was treurig om te zien hoe die gemeente van 4500 zielen verwaarloosd werd. Het ergste was, dat de predikant nagenoeg geen kans had op een beroep naar elders, en nog te jong was om behoorlijk gepensioneerd te worden. In een opzicht was hij waarlijk ‘liberaal;’ eenmaal per maand kon de Kerkeraad over den kansel beschikken en een leeraar van elders laten komen, om voor de gemeente te prediken. Van die beschikking werd, vooral ook door de goede zorg van mijn vriend, ouderling van Blaaderen, een goed gebruik gemaakt, en zoo preekte ook ik nu en dan te Amstelveen. Eene afdeeling onzer Confessioneele Vereeniging kwam ook tot stand en dit bracht mij in nog nauwer verbindtenis met de gemeente, zoodat zij mij eenigzins werd wat Utrecht voor mij was, voor 1865.
Wat niemand verwachtte gebeurde: Ds. B. kreeg
| |
| |
een beroep naar eene plaats in Noord-Holland (‘over het IJ’). Hij nam dit beroep aan; de gemeente werd vacant, en men wilde mij toezegging van beroep geven, doch, toen mij dit werd medegedeeld, had ik juist de toezegging van Loosdrecht aangenomen. Eerlijk gesproken, zou ik liever naar Amstelveen gegaan zijn dan naar L., doch dit kon niet. Ik werd bevestigd, en de gemeente A. deed eenige vergeefsche beroepen. In December 1874, echter, kwamen eenige leden des Kerkeraads mij te Loosdrecht bezoeken en overhandigde mij het beroep der gemeente, dat vrij eenparig op mij was uitgebracht.
Een predikant, die in zijne gemeente als proponent gekomen is, moet twee jaren blijven, en is ook daarna niet beroepbaar in eene gemeente, die vacant was, voor dat zijne twee jaren verloopen waren. Dit was echter op mij niet toepasselijk, en er waren geene wettelijke redenen, die mij verhinderden om het beroep aan te nemen. In tegendeel, er was veel dat mij drong om dit wel te doen. Dagelijks ontving ik de dringendste brieven van leden der gemeente om tot hen over te komen. De kerkeraad en kerkvoogden besloten om alles te doen wat zij konden, om woning, tuin, salaris, enz., aannemelijk te maken. Mij werd o.a., behalve aanmerkelijke verhooging van trachtement, vrijen tuin, vrijdom van alle belasting, en paard en rijtuig toegezegd. Amstelveen was als arbeidsveld, zoo vlak bij Amsterdam, aan de eene, zoo grenzende aan een aantal liberale of moderne plaatsen aan de andere zijde; met zulk eene rijke diakonie en dus zulk een goede kans op eene degelijke diakonie-school; met hare 4,500 zielen, die reeds lange veronachtzaamd waren, zeer belangrijk, en mijn hart was zeer aan de gemeente gebonden. Ik besloot het beroep aan te nemen, doch...... het mocht zoo niet zijn. In de tweede week van beraad, mij door de Wet toegestaan, kwam er eene stem tot mij uit Afrika, en ik begon twijfelachtig te worden, of ik mij andermaal verbinden mocht aan eene gemeente in Holland. Ik hoop de dagen van strijd en slingering, die toen volgden, nooit weer te moeten doormaken. De keuze lag niet tusschen Amsterdam en Loosdrecht, maar tusschen Holland en Afrika. De laatste dag mijner drie weken van beraad vond mij
| |
| |
nog onbeslist, en mijn besluit van dien dag zou, daar men in de kerk van Holland niet voor de tweede maal in dezelfde vacature kan worden beroepen, beslissend zijn. Hoegenaamd geen licht in de zaak hebbende, deed ik wat zoo velen vóór mij gedaan hebben: ik schreef twee brieven; in den eenen gaf ik kennis, dat ik het beroep aannam; in den anderen, dat ik er voor bedankte. Ik liet die brieven den ganschen dag op mijne tafel liggen, den Heer biddende, dat Hij alles ten beste zou bestieren, en, toen 's avonds de postbode kwam, liet ik één der beide brieven halen en op den post bezorgen. Ik opende den anderen, en wist, dat ik voor het beroep naar Amstelveen bedankt had.
Acht dagen later lag ik vrij ernstig krank te bed. De ondervindingen der laatste weken hadden mij aangetast meer dan ik dragen kon. Ik werd zeer krank.
‘Welk een omslachtig verhaal omtrent een beroep,’ zegt gij?
Mijn vriend, ik meende, dat gij iets van den weg wildet weten, waarin ik geleid ben om naar Afrika terug te keeren.
Het stond bij mij vast, dat, zoo ik het beroep naar Amstelveen niet aannam, wij naar Afrika zouden teruggaan. Mijne ziekte, en langzaam daarop gevolgde genezing, versterkten mij in die overtuiging, en te Brighton werd ik er in bevestigd.
Ik heb in een mijner vorige brieven gesproken over de openbare school te Loosdrecht, en ook nu weer gezegd, dat die voor mij gesloten was. Dit verhinderde echter niet, dat de onderwijzer, de heer von Mourik, zeer vriendelijk was. Vooral in mijne ziekte, toen ik op zekeren nacht half ‘delirious’ was, toonde hij zulks, door zonder weten mijner vrouw, den ganschen nacht in eene kamer nabij de mijne door te brengen, om bij de hand te zijn ‘als het weer noodig werd.’ Een nacht in Februarij, in eene koude kamer, zonder vuur, zonder eenige verversching, zelfs zonder pijp, dat zegt in Holland nog al iets. En dat had de onderwijzer van de openbare school toch over voor den dominé, die alles behalve een vriend dier school was. Dankbaar mag ik hierbij voegen, dat Mr. van Mourik niet de eenige Christelijke onderwijzer aan de openbare school in Holland is.
| |
| |
Na mijne ziekte moest ik, op aanraden van den kundigen doktor Daams, die mij zoo vriendelijk geholpen had, Loosdrecht voor een tijd verlaten. Ik ontving eene allerhartelijkste uitnoodiging van Jhr. Fabricius van Leijenburg, om eenigen tijd te komen doorbrengen op zijn prachtig landgoed Houdringen aan de Bildt, nabij Utrecht, en maakte daarvan dankbaar gebruik. De liefde mij en de mijnen op Houdringen betoond, is ons onvergetelijk.
Het was hier dat ik de eerste bladen mijner ‘Vijftien jaren in Zuid Afrika’ schreef, en tegen het eindc van Februarij was ik zoo ver hersteld, dat ik naar mijne gemeente terugkeeren kon, en, schoon langzaam, mijn werk kon hervatten.
Het leven van een dorpspredikant in Holland is zoo nauwkeurig beschreven door van Koetsveld, in zijne ‘Schetsen uit de pastorie te Mastland,’ dat ik daarover zwijgen kan. Slechts leefde ik niet zoo geïsoleerd als van Koctsveld beschrijft. 's Zondags preekte ik gewoonlijk tweemalen òf in mijne gemeente, òf eenmaal daar en eenmaal in dc vacaturen. Gij weet reeds, dat het aan de ‘Ringen’ opgedragen is, om voor de diensten in de vacante gemeenten te zorgen. Even als in Afrika, heeft iedere gemeente haar consulent, die in de vacaturc als pastor loci optreedt, met dit ondcrscheid, dat de preekbeurten door ieder lid van den Ring op zijne beurt worden waargenomen, en niet door den consulent alleen. Ringen in Holland zijn eenvoudig ‘officieele vereenigingen van predikanten tot onderling hulpbetoon.’ Onder goedkeuring van het Provinciaal Kerkbestuur zijn de gemeenten in Ringen ingedeeld, en zonder toestemming van genoemd Bestuur wordt er in de bestaande indeeling geene verandering gemaakt; doch het huishoudelijk bestuur is geheel in handen van den Ring zelven. Iedere Ring heeft een praetor, vicepraetor, scriba en quaestor, en vergadert gewoonlijk tweemalen 's jaars. Onze Ring (van Tienhoven) vergaderde te Utrecht, in de Kapittelkamer der Jans-Kerk. Alleen predikanten zijn leden des Rings. De beurten, die in vacante gemeenten verricht moeten worden, worden door den praetor gcregeld, en iedere predikant ontvangt bij het begin van het kwartaal een briefje, waarin hem bekend gemaakt wordt, waar en
| |
| |
wanneer hij vacante beurten te vervullen heeft. Op deze wijze blijft geene enkele gemeente op den dag des Heeren van den openbaren dienst verstoken, ofschoon het wel gebeurt, dat de eigene gemeente door de vacature schade lijden moet. Die zonder geldige redenen zijn beurt niet vervult (of vervullen doet) moet zes gulden aan de diakonie-kas der vacante gemeente betalen en verliest zijn aandeel in de vacatie-penningen. Zoowel het lands-tractement, als de inkomsten van pastorie-goederen, tot beneden 1,200 gulden 's jaars, wordt in de Ringskas gestort en, na aftrek van zekere kosten, onder de leden van den Ring verdeeld. Het annus gratiae wordt natuurlijk geheel gratis waargenomen. De consulent, die wekelijks in de vacante gemeente moet catechiseeren en de kranken bezoeken, ontvangt eene kleine extra vergoeding.
Op de Rings-vergaderingen worden de rings-rekeningen in orde gebracht; de vacaturen geregeld; misschien eene afspraak gemaakt, wien men bij de aanstaande vergadering van de Classis als lid des Bestuurs zal benoemen, en daarna drinkt men koffij. Na de koffij zet men zich weer aan de groene tafel, om door een der Broeders een stuk te hooren voorlezen over het een of ander moeijelijk punt in Theologie of exegese. Op broederlijke wijze wordt het voorgedragene besproken, soms weêrsproken, en op die wijze stichtelijk en leerzaam eene ure doorgebracht. Na kritiek en repliek geeft de praetor een resumé van het behandelde, hetwelk in de notulen wordt opgenomen, en een ander onderwerp wordt aan een der broederen opgedragen ter behandeling bij de volgende vergadering. De bijeenkomst wordt nu met dankzegging gesloten en men gaat uiteen om slechts weer te zamen te komen aan een gemeenschappelijk eetmaal in het een of ander hôtel of bij een kok toebereid. Oud-leden van den Ring wonen, desverkiezende, de vergadering bij, en nemen deel aan het diné: ook kan men predikanten, die men te logeeren heeft, introduceeren. Het gaat natuurlijk op alle Ringsvergaderingen niet even broederlijk toe; doch wat betreft den Ring van Tienhoven, kan ik met genoegen getuigen, dat de zamenkomsten recht aangenaam waren. Als vreemdeling werd ik door de Ringbroeders hartelijk verwelkomd; toen ik
| |
| |
krank was, hebben zij mij naar vermogen geholpen; en, soms bij veel verschil van gevoelen, over het algemeen heb ik niets dan vriendelijkheid van hen ontvangen.
Van de Ringsvergadering terug op den predikdienst in de gemeente is slechts een kleine sprong. Vraagt gij mij of ik de hoorders in Holland over het algemeen oplettender en intelligenter gevonden heb dan in Afrika, dan moet ik antwoorden, dat men in Holland goed luistert, en gaarne heeft dat de . op de i geplaatst wordt. Onder de rechtzinnigen, vooral ook op de dorpen, is veel gereformeerde Theologie, en veel bijbelkennis. Men hoort gaarne een ‘goede preek,’ en weet die te waardeeren. Toch niet veel meer dan velen mijner oude hoorders in de Transvaal. Ook kan ik niet zeggen, dat het veel beter op de Catechisatien gesteld was. Het was daar, gelijk hier: sukkelen.
‘Of ik in Holland meer geestelijk leven gevonden heb dan in Afrika,’ vraagt ge?
Wat zal ik u daarop antwoorden? Men wordt, als ik mij, cum grano salis, zoo eens mag uitdrukken, in Holland niet zoo gemakkelijk ‘bekeerd’ als onder ons. Het Hollandsche gereformeerde volk (de kern der natie) is zeer bevreesd voor alles wat maar eenigen zweem heeft van geestdrijverij, en dit is wel oorzaak dat men met ‘opwekkingen’ als zoodanig weinig op heeft.
En toch, daar was ééne ‘opwekking,’ die eenen beduidenden invloed op de Kerk van Holland heeft uitgeoefend.
Ik bedoel die van Brighton.
Nimmer ben ik een bewonderaar van Pearsall Smith geweest, doch, wat er sedert ook met hem gebeurd moge zijn, niemand kan ontkennen, dat hij velen in Holland en voor Holland ten zegen geweest is. Zijne speeches in Holland maakten weinig indruk; doch zij waren het middel om een aantal predikanten en anderen te doen besluiten om de Conventie te Brighton bij te wonen, en die Conventie was hen ten zegen en door hen der Kerk. Een aantal onzer uitstekendste predikanten kwamen in aanraking met eene beweging, die uit den aard der zaak heilzaam op de bekeerde ziel moest werken. Volkomen overgave aan den Heiland,
| |
| |
onmogelijk voor den onbekeerde, maar mogelijk gemaakt voor hen, die hebben leeren verstaan, dat Gods kracht in hunne zwakheid wordt volbracht. En was de Brightonsche beweging misschien wat wegslepend, met eenig gevaar van antinominanisme, perfectionisme, quietisme en nog eenige ‘ismen,’ voor de nuchter-denkende, goed gereformeerde Hollandsche Theologen was hiervan weinig te vreezen. Men kwam van Brighton terug, gezegend en biddende, dat men voor de Vaderlandsche Kerk een zegen zijn mocht. Reeds te Brighton hoorde men onophoudelijk zeggen: hoe zullen wij de goede dingen, die wij hier zien, hooren en ondervinden, op de beste wijze aan den bloei der Kerk in 't Vaderland dienstbaar maken? Zijn een paar der broeders, naar sommiger oordeel, wat ‘ver’ gegaan, (en och, of men hen daarom maar niet te minder liefhebbe) bij de meesten heeft de opwekking, die zij te Brighton doorleefd en medegemaakt hebben, vruchten gedragen ‘van eene Hollandsche kleur’ en op Hollandsche wijze. En dit niet alleen voor en door hen, die te Brigthon waren, maar ook door en voor hen, die met de eerstgenoemden in aanraking kwamen. In bijzonderheden kan ik ditmaal niet treden.
Wat Brighton voor mij was, heb ik eenigzins uitgesproken in mijn boekje ‘Tien Dagen te Brighton.’ Ik ben dankbaar te mogen zeggen, dat ik in die beweging gedeeld heb. Zij was mij tot grooten zegen. En waar de Hollandsche broeders, rondom mij, vroegen: Hoe zullen wij dit alles voor Holland kunnen gebruiken? dacht ik aan Afrika, bij name aan onze gemeenten in de Republiek. Ik betreurde het, dat ik zoo veel tijd had moeten besteden aan uitwendigen kerkelijken en politieken strijd, aan kerkelijke organisatie en tijdelijke voorbijgaande dingen, en zoo weinig tijd en geschiktheid had gehad voor de geestelijke dingen; ik wenschte, al was het maar eenmaal, tot mijne oude gemeenten te kunnen spreken alleen van de liefde des Heeren, en de werking des Geestes. De broeders in Holland meenden, dat ik in Holland blijven moest, maar...... de begeerte om nog weer eenmaal de oude plaatsen te bezoeken, en te getuigen van de onuitsprekelijke liefde des Heeren, in de redding van zondaren, en de verlossing van zijn verdrukt volk, dreef mij
| |
| |
naar Afrika terug. Den 27sten September 1874 werd ik te Nieuw Loosdrecht bevestigd; den 5den September 1875 preekte ik daar voor de laatste maal, en den 24sten dier maand verliet ik, met mijne familie, mijn Vaderland voor de tweede maal, om, na nog een bezoek aan Schotland te hebben gebragt, den 20sten October per ‘Windsor Castle’ naar de Kaap te vertrekken.
Wij arriveerden hier in welstand op den 17den November, en waren spoedig weer in Afrika ‘thuis.’
En hiermede leg ik, ‘met verlof,’ voor ditmaal de pen neder.
|
|