| |
| |
| |
VI.
Utrecht.
Er is misschien geen plaats in Nederland waar ik liever zou wonen dan te Utrecht. Van jongs aan heb ik de plaats liefgehad. De stad is zoo juist wat eene academie-stad behoort te zijn: stil en toch niet somber; deftig; van groote geschiedkundige beteekenis, en van alle oorden des lands gemakkelijk te bereiken. Daarbij heeft Utrecht bijna ongeëvenaard schoone wandelingen. De oude muren der stad zijn jaren geleden geslecht, en in aangenaam plantsoen veranderd. Eene wandeling rondom Utrecht, langs de binnen- en buitenvesten, onder het schoon geboomte, en langs den, hier bijna aan het einddoel zijner reize gekomen Rijn, beloont de moeite altijd. De buiten- en binnenvesten zijn nu aan elkander verbonden door schoone bruggen, op niet zeer grooten afstand van elkander geplaatst. Honderden vaartuigen bewegen zich op het water, vooral schepen met aardappelen of turf uit Friesland en Drenthe, en zeer lange Rijnvaarders, die tot van Mainz den Rijn afzakken, met steenkolen, baksteenen en andere dergelijken, en zóó diep in het water liggen, dat het dek door de golven nat gemaakt wordt.
Onaangenaam is het om te zien, dat men hier vrouwen gebruikt, in plaats van paarden, om schepen voort te trekken. De Rijnvaarders worden den Rijn op- en af, door stoombooten gesleept, en op de binnenwateren door paarden.
Doch heeft men Utrecht bereikt, dan worden de paarden uit- en een paar vrouwen ingespannen. Een breede band, ik meen van klappertouw, wordt, over de borst, van achteren aan een sterke lijn bevestigd,
| |
| |
welker einde aan de mast van het schip is vastgemaakt, en op die wijze wordt het schip voortgetrokken.
‘Bah!’ zegt gij, ‘in Holland, in het fijnbeschaafde Utrecht, vrouwen als trekdieren gebruiken. Welk eene schande!’
Wel! Ik heb ook zoo gesproken totdat ik vernam, dat die vrouwen eene soort van vereeniging (gilde) vormen met privilegie om dit werk te verrichten en dat het gevaarlijk met een man zou kunnen afloopen, die trachten zou hare plaats te vervullen. Tot uwe geruststelling voeg ik er verder bij, dat deze vrouwen geene teedere jougejufvrouwen zijn, met zachte handjes, chignons en dyspepsia, maar vierkant gebouwde vrouwen, met sterke spieren en zenuwen, wel gevoed en voor geen geruchtje vervaard.
Hoe gaarne ik het ook wenschen zou, mogelijk is het mij niet om u met een paar regelen eene eenigzins behoorlijke beschrijving van Utrecht te geven, plaatselijk, maatschappelijk, kerkelijk of geestelijk. Die Utrecht kent, kent op kerkelijk gebied een groot deel van Holland. Bijna alle partijen, Ultra-Orthodoxen, Confessioneelen, Christelijk-historischen, Ethisch-Irenischen, ‘Evangelischen,’ Darbisten, Kerkelijken en Onkerkelijken, Liberalen en Modernen, Materialisten en Spiritualisten, zijn hier vertegenwoordigd of laten zich op vergaderingen en in geschriften gelden. Van hen, die buiten de Hervormde kerk zijn, spreek ik op dit oogenblik niet, ofschoon ook die, vooral Roomschen en Jansenisten, wel gerepresenteerd zijn.
Het zou iemand, die tijd en lust en bekwaamheden heeft, wel beloonen, om een jaar in Utrecht door te brengen en met een onbevooroordeeld gemoed te boek te stellen wat zijn opmerkzaam oog op maatschappelijk, kerkelijk en geestelijk gebied getroffen heeft. Doch ik moet dit aan anderen overlaten, en mij vergenoegen om u zoo hier en daar, iets van Utrecht te laten zien.
Toen ik te Utrecht woonde, gebeurde het nog al eens, dat wij door vrienden uit Afrika bezocht werden; en die moest ik dan toch eens door de stad rondleiden. Ik zal mij nu maar voorstellen, dat gij een dier vrienden zijt, juist gearriveerd; en dat gij een veertien dagen bij ons blijven zult.
| |
| |
Gij zijt dan pas aangekomen, zeg per Harwickboot van Engeland en per Rijnspoor van Rotterdam. Toen gij uit den waggon staptet, hebt gij uw bagage-briefje (luggage-ticket) aan een der porters gegeven (een man met een wit-linnen ‘kortbaaitje’ aan en met een genommerden band om den arm) en schoon gij eerst wat bevreesd waart om hem zoo maar alles toe te vertrouwen, hebt gij al spoedig gezien, dat gij dit veilig doen kondet. Wees verzekerd, dat de man uw vertrouwen niet beschamen zal. Een oneerlijke railway-porter behoort in Holland tot de zeldzaamheden.
Daar gij niet zeker wist of ik misschien ‘belet’ had en u niet logeeren kon, hebt gij uwe bagage maar naar het ‘Stations Hotel,’ vlak over het Station, laten brengen, en daar hebt gij zeer wel aan gedaan, want Holland is niet Afrika, en men gaat er niet bij iemand loegeren, zelfs niet bij een intiem vriend, tenzij men behoorlijk is uitgenoodigd. Het ‘Stations Hotel’ is goed en niet duur, en gij kunt aan de table d'hote dineeren, of à la carte, wanneer gij wilt en wat gij wilt. En als gij na het eten een kop koffij of thee wilt drinken, dan kunt gij op het balkon gaan, of wel beneden in de open lucht, aan een dier kleine tafeltjes zitten en onder genot van uw ‘kopje,’ halfdroomende, uw oog laten gaan over de voorbijgangers, die van het spoor komen of zich derwaarts spoeden. Met een kwalijk verborgen glimlachje ziet gij een man, die zeker te laat komt voor den trein. Hij heeft daar op den hoek, bij den sigarenwinkel, zijn tijd verpraat en verrookt en, hoe hard hij nu ook loopt, de trein is hem te snel. Een paartje komt langzaam aanwandelen, veel te vroeg voor den volgenden trein, doch......dat is juist wat zij willen, - stillekens een glaasje anisette in de restauratie. Daar komen twee treinen aan, van Rotterdam en van Arnhem, en ontlasten een vracht van Duitsche Herren, met brillen, petten, pijpen en Baedeker; Engelsche gents met ladies, plaids (in Mei) en Souvereigns; Franschen met een aangeboren air van beleefdheid, en zal ik zeggen van kaalheid. Daar houdt de trein van Amsterdam ook juist stil en brengt nog meer vreemden en burgers des lands; boeren die ter markt komen; menschen die den ‘pretester’
| |
| |
komen raadplegen; pleizierzoekers uit N. Holland; arme menschen met collectelijsten; studenten met groote verwachtingen, getemperd door heilzame vrees voor het aanstaande ‘Candidaats;’ leden van vergaderingen, die heden avond gehouden worden, en leden der deftige aristocratie, die op de Oude Gracht en langs den Bildtschen weg wonen, - eene bonte menigte van reizenden en trekkenden, doch niet, zoo als op andere plaatsen, vol drukte, maar deftig en rustig, zoo als dit te Utrecht past.
Jammer dat gij u de pen van den schrijver der Camera Obscura, of van dien der Reise-bilder niet leenen kunt; wat zoudt gij ons, daar aan uw tafeltje gezeten, nuttige en aangename schetsen kunnen leveren.
‘Wat voor menschen dat zijn, die dien Engelschman dáár, zoo beet hebben?’
Dat zijn ‘wegwijzers,’ mijn vriend! of anders gezegd, ‘lastposten.’ Zij spreken, behalve Hollandsch, min of meer gebrekkig, Fransch, Duitsch, en een paar woorden Engelsch. Wee u! als gij u door hen laat innemen. Zij zullen u terstond naar den Domtoren brengen en u, voor een Engelschman aanziende, aldus aanspreken: ‘Da's nou den Dom; n' toren. Dom, Sir! klim up. Dam mot je betaal, payer, pay. 'N Zilling. Al jentelmans klim op. As je daar alvalt dan bin je kapot, enz. En zoo zal hij aanhouden tot gij den hoogen toren beklommen hebt en, zoo gij weer behouden beneden komt, te vermoeid zijt om verder te wandelen. Een verstandig mensch, die geen vrienden te Utrecht heeft om hem rond te leiden, en niet lang in de oude Bisschopsstad vertoeven, kan koopt een handboekje van Utrecht met kaartje (Kemink en Zoon, achter den Dom, bezorgt u dit voor een paar stuivers), en dwaalt rond van punt tot punt. De verdwaalde wordt door iedere fatsoenlijken Utrechtenaar met groote beleefdheid terecht geholpen, en den vermoeide staat steeds een rijtuig ten dienst voor de geringe som van een paar shillings in het uur.
Doch gij hebt u daaromtrent nu weinig te bekommeren, want ik ben te Utrecht thuis, en geheel tot uwe dienst.
Als gij wat uitgerust zijt, zullen wij maar dadelijk de stad in gaan. Juist om den hoek op den Leidschen
| |
| |
straatweg, in dit fraaije gebouw, woont professer Doedes, welbekend en hoog geacht ook door onze Afrikaansche Theologen. Gij kunt uw kaartje aan ZHEw. bij eene volgende gelegenheid afgeven, want wij hebben nu geen tijd. Wij wandelen den Singel op, aan onze rechterhand, tot aan de eerste brug, welke wij passeeren en gaan rechtuit tot op het Maria-plein.
Dit groote vierkante gebouw hier op het plein wordt genoemd het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen. Als gij lust en tijd hebt, kunt gij hier nu eens een heerlijk concert bijwonen, dan weer eene Rederijkers-vergadering, of wel eene tentoonstelling van schilderijen en teekeningen bezoeken. Voor ons heeft dit gebouw echter eene andere beteekenis. Het is de plaats, waar de vergaderingen van onze verschillende Kerkelijke partijen gehouden worden. Gij treft het juist dat gij in deze week in de schoone Mei-maand te Utrecht gearriveerd zijt, daar nu drie dagen achtereen onze ‘mei-meetings’ gehouden worden. Gij waart gisteren avond niet in de Jacobi-kerk, onders zoudt gij de opwekkingsrede gehoord hebben, waarmede onze feesten gewoonlijk geopend worden. De Kerk was redelijk bezet; toch niet zoo wel als men had kunnen verwachten. De collecte voor de zending was redelijk. Laat ons nu recht over het plein gaan, den Springweg op, tot aan de school van den welbekenden onderwijzer en veelgelezen schrijver, den heer van Lummel. Wij gaan den langen gang door en bevinden ons in het ruime schoollokaal voor dezen dag afgestaan aan de Utrechtsche Zendingvererniging, die hier heden vergadert. Aan de Bestuurs-tafel zien wij ds. Verhoeff, van Utrecht, van Toorenbergen, den grijzen ds. Heldring en eenige andere broeders. Na het lezen van de gewone verslagen geven ds. Heldring en Mr. Grothe eenige zeer belangrijke mededeelingen aangaande de Kerken in Indië, en wordt er vrijelijk gediscussieerd over de Vereeniging en haar werk. Een aantal jaren geleden, toen het Nederlandsch Zendinggenootschap te Rotterdam zóó rationalistisch werd, dat vele Christenen hetzelve niet meer konden ondersteunen, word deze Vereeniging opgericht. Haar arbeidsveld is in Neêrlandsch Indië. Zij heeft eene inrichting te Utrecht
| |
| |
voor de opleiding van Zendelingen onder opzicht van een Zending-director (nu ds. Looyen), en zij onderhoudt verscheidene Zendelingen. De jongelingen, die te Utrecht voor de zending worden opgeleid, ontvangen eene vrij volledige Theologische opvoeding en leeren zooveel van de genees- en heelkunde, dat zij zich in Indië behoorlijk helpen kunnen. Met leedwezen hooren wij, dat dit genootschap, schoon zeer door de rijken en aanzienlijken in den lande geprotecteerd, gebukt gaat onder een schuld van 24,000 gulden (£2,000). Doch......daar verkondigt de hamer van den Voorzitter dat het twaalf uur is, en daar komen de vriendelijke zusters reeds met de koffij.
Koffij, mijn vriend! is in Holland eene instelling. Om twaalf uur moet de Hollander, die op dat uur zijn middagmaal niet gebruikt, koffij hebben, gewoonlijk met een broodje. Men noodigt vrienden om te komen ‘koffij drinken;’ men houdt (helaas! nog al eens als het in het geheel niet te pas komt) ‘koffijpraatjes,’ en men breekt de gewichtigste zamensprekingen af, als de klok twaalf slaat om zich aan de koffijtafel te zetten. Nu, lach maar over: ‘die Hollanders,’ maar ik verzeker u, die het leven in Holland van zijne gezellige zijde wil beschouwen, die moet van de koffijtafel niet wegblijven. Wij hebben in Afrika niets wat daarmede overeenkomt.
Helaas, dat men bij gelegenheden als deze zich niet bepaalt bij het drinken van koffij, het eten van zijn broodje, en gezelligen kout van vrienden. Gij weet wel wat ik bedoel. Men heeft zijn kopje nog niet geheel geledigd, of men ‘steekt al eens op,’ en wolken van tabaksrook maken het den oningewijde zoo benauwd, als of hij zich voor de eerste maal van zijn leven, in een tamelijk zwaren storm, aan boord eener kleine stoomboot in de golf van Biscaijen bevindt. Het is zoo aangenaam hier te zamen te zijn met vrienden van alle oorden des lands; dáár ziet gij een broeder, die u zeer lief is, en dien gij in geen jaar gezien hebt; gij wilt een paar hartelijke woorden met hem wisselen, doch gij vreest om dicht bij hem te komen, want hij is een schoorsteen gelijk. Een ander legt u vriendschappelijk de hand op den schouder, gij ziet om, gij zijt zóó blijde om vriend H. te zien, -
| |
| |
dooh neen, een rookwolk gaat op van tusschen zijne lippen, en doet uwe oogen van aandoening tranen, enz., enz. Gelukkig dat er in de kerk niet mag gerookt worden.
Wij blijven nog een uurtje in deze vergadering en daarna wandelen wij naar de Dom (niet den toren, maar de kerk) waar de openbare zamenkomst zal plaats hebben. Voor eene nauwkeurige beschrijving van den toren met zijne drie omgangen en kinderachtig kleinen spits, met zijn prachtig klokkenspel en andere bijzonderheden, moet ik u naar de plaatselijke beschrijving van Utrecht verwijzen.
In de majesteus schoone Domkerk vinden wij een niet zeer talrijk maar eenigzins uitgelezen publiek, en op een platform dat vóór den preekstoel is geplaatst, het Bestuur der Vereeniging en ‘de sprekers.’ Daar men mij heeft uitgenoodigd om ook een woordje te spreken, moet gij mij een weinig excuseeren, en daar in de bank gaan zitten tot na den afloop der Bijeenkomst. Gij zult heden eenige goede speeches hooren, - van den voorzitter kort en krachtig; van den zendingdirector Ds. A.A. Looijen; van den lieven broeder-zendeling Ter Nooij, die pas half dood van Nieuw-Guinea is gekomen, en ons met nog zwakke stem en uitgeteerd ligchaam, eenige belangrijke mededeelingen omtrent zijn arbeidsveld zal doen. Eindelijk komt Dr. (nu Professor) Beets aan 't woord, en gij weet het nog wel, als hij wil, dan boeit hij aller aandacht. Hij spreekt over Livingstone, over diens werken, zijn dood en begrafenis in Westminster Abbey. Livingstone's zwarte vrienden worden niet vergeten. ‘Gelukkig land,’ zegt Beets, zoo als hij zoo iets zeggen kan, ‘gelukkig land, dat een Livingstone kan voortbrengen, en een Livingstone weet te eeren.’ Na Beets komt de beurt aan mij. (Oh my!). Happy thought. De Vereeniging heeft een f23,000 schuld. Als men daar eens deelen van f100 van maakte, en twee honderd en dertig menschen ieder f100 gaven! Ik doe het voorstel; men lacht er eens om; het schijnt of het recht ‘flat’ neerkomt. Zoo meent gij, maar het is zoo niet. Onze Hollandsche broeders en zusters roepen niet ‘hoor, hoor!’ maar zij hooren wel en doen ook wel. Dit los daarheen geworpen
| |
| |
voorstel brengt der zendingkas p.m. f8,000 in. Een Bazaar te Vreeland door Baronesse Van Heemstra gehouden, brengt alleen een f1,200 op. Men heeft in Holland nog betrekkelijk veel voor de zending over.
Als gij nu lust hebt, kunt gij na deze openbare bijeenkomst met ons aanzitten aan een eenvoudig vriendschappelijk maal, dat reeds toebereid staat in het lokaal op den Springweg, waar wij heden morgen vergaderden. Ik kan u dit zeer aanraden, daar gij op die wijze ons Christelijk volk meer van nabij leert kennen. Gij vindt hier een honderd broeders, predikanten, leden van afdeelingen en zustergenootschappen, en anderen. Het eten is goed, en er staat een flesch claret voor iedere twee gasten. Toasten worden er gedronken, en het is recht vriendelijk van Dr. Beets, dat hij den director, die van Oud-Loosdrecht komt, complimenteerde, mij die naar Nieuw-Loosdrecht beroepen ben, ook een heildronk brengt, en een woordje spreekt over mijn voorstel ter schulddelging. Nog voor dat de koffij komt, en terwijl de borden rondgaan om de tickets of den gulden voor den maaltijd (wij zijn gasten en mogen niet betalen), beginnen de broeders al naar hunne sigaren te tasten, en, maar a wink and a nod is the same to a blind horse. Wij gaan liever een weinig rusten, want er is heden nog ééne zamenkomst die gij moet bijwonen. Het is die ten huize van den heer Mr. J.M. Grothe, op de Drift. ZEd, heeft jaarlijks de vriendelijkheid om een groot aantal predikanten en anderen, die den zendingsdag bijwonen, uit te noodigen om den avond bij hem gezellig te komen doorbrengen. Ofschoon gij geen uitnoodigingskaart hebt ontvangen, zult gij, als Afrikaner, door onzen vriendelijken gastheer toch welkom geheeten worden. Gij geeft uw hoed en stok aan den knecht, die er voor zorgen zal dat gij, na afloop der visite, uw eigen hoed en niet bij vergissing dien van een ander medeneemt, en gij treedt de twee ruime zalen binnen, die door het openslaan der porte-brisée nu tot één zaal gemaakt zijn. Na een paar woorden met den gastheer gewisseld te hebben, dwalen wij rond, ons nu eens bij het eene dan weer
bij het andere groepje ophoudende. Wij ontmoeten hier broeders van bijna elke
| |
| |
rechtzinnige richting onzer kerk, doch met een bovendrijvend confessioneel of ethisch-irenisch element. Knechts in liverei gaan rond met thee en gebakjes, later met keur van wijnen, en er wordt veel gerookt, want de gastheer zorgt voor fijne sigaren. Het is aangenaam, niet waar, om hier zoovele vrienden en broeders van alle oorden des lands, en soms ook uit den vreemde, te zamen te treffen, en het treft u zeker hoe hartelijk men u de hand schudt, na als een predikant onzer kerk in Zuid-Afrika te zijn geïntroduceerd. Gij kunt nu kennis maken met onze notabiliteiten en met minder bekende doch zeer te waardeeren broeders. En let wel op, schoon gij de meesten hunner heden op het zendingfeest zaagt, en zij nu vrij vriendschappelijk te zamen spreken, morgen, op de predikanten-vereeniging, zult gij er nog al enkelen, en overmorgen op de Jaarsvergadering der Confessioneele Vereeniging, velen missen. Op onze vergaderingen zijn de partijen sterk geteekend. Doch, daar gij morgen en overmorgen de twee genoemde vergaderingen wilt bijwonen, en goed om u heen zult moeten zien, is het misschien het beste dat wij nu maar naar huis gaan.
Tot morgen.
|
|