Een jaar op reis in dienst der zending
(1896)–Frans Lion Cachet– Auteursrecht onbekend
[pagina 840]
| |
VIII.
| |
[pagina 841]
| |
schoolonderwijs en den openbaren eeredienst; behoorlijke registratie van gedoopten, en van hen, die belijdenis des geloofs deden; toelating van volwassenen tot den doop; de wijze van arbeiden onder de Mohamedanen en Heidenen, en de eigenaardige moeielijkheden daaraan op Midden-Java verbonden; Rechtstoestand der Inl. Christenen; Overgang der Zending aan de Gereformeerde Kerken; dringend geeischte vermeerdering van Europeesche arbeiders; Begrooting. Een zeer uitvoerige bespreking vond plaats over den persoon, de leer en de handelingen van Sadrach: ‘Sadrach kan niet anders beschouwd worden dan als een dwaalleeraar; met gebrekkige kennis van het Evangelie, dat door hem verkeerdelijk, en vooral tot eigen verheffing geleerd wordt; zijn invloed over zijne volgelingen, in naam Christenen, in verband met onze Zending, is hoogst schadelijk voor den Zendingarbeid, en gevaarlijk voor de misleide zielen. Voorts werd besloten: ‘Wat betreft toelating als “Hulpzendeling”, door de Regeering verleend aan Sadrach, Markoes en Ismael, zal Ds. Lion Cachet, namens het Hoofdbestuur en op verzoek der B.B. Zendelingen, bij het Gouvernement de noodige stappen doen, dat deze toelating, die nimmer aan hen had behooren te worden uitgereikt, worde ingetrokken, en wel in het bijzonder de toelating, aan Sadrach verleend.’ | |
[pagina 842]
| |
De vraag was niet: ‘Of er met Sadrach nog te ploegen of te eggen viel?’ maar: Of onze geheele Zending op Midden-Java mocht blijven drijven op de gratie van Sadrach; voortleven, van die gratie afhankelijk? En daarop kon het antwoord slechts zijn: Neen. Met bewustheid gebruik maken van de leugen, tot verbreiding der waarheid, staat geoordeeld. Evangelie en Sadrachisme kunnen niet hand in hand gaan, en een ‘Evangelie-prediking’, die geen ingang kan vinden, zoo zij niet gedekt zij met de vlag-Sadrach, is niet de prediking van het Evangelie. Om de eere des Heeren, en uit liefde tot de zielen, ook tot de ziel van Sadrach, moest de Zending zich losmaken van de leugen-Sadrach, die geheel ons Zendingveld vergiftigde, en een ‘Javaansch-Christendom’ in het leven had geroepen, waarin voor den Christus geen plaats is. Medelijden met den persoon van Sadrach, en de goede begeerte om ook hem tot kennis der waarheid te brengen, mochten niet beletten om de Zending vrij te maken van zijn verderfelijke heerschappij, waaronder zij, niet buiten onze schuld, gebracht was. En hadden Sadrach en zijn helpers, wel zonder voorkennis van de N.G.Z.V., maar toch door één harer Zendelingen, de toelating volgens Art. 123 R.R. verkregen om te prediken, dan lag het nu voor de hand, waar niet de waarheid maar de leugen verbreid werd, dat, door de Zendelingen én de N.G.Z.V., bij de Regeering aanzoek gedaan werd om intrekking der ‘vergunning’, op aanzoek van den Zendeling verleend, opdat de verbreiding der onwaarheid in elk geval niet zou geschieden, gedekt door de vlag der Zending. Dat in deze niet besloten werd of gehandeld zonder langdurig, biddend overleg, is zeker. In verband met de Keuchenius-Stichting werd o.m. vastgesteld: ‘De opleiding van onderwijzers voor desa- en kampongscholen zal minstens twee jaren moeten duren, van den tijd, dat zij als “moerids” zijn aangenomen. Die opleiding sluit in, dat zij leeren: duidelijk, verstaanbaar. verstandelijk lezen in het Javaansch, bij name het lezen der H. Schrift; de vier hoofdregels der rekenkunde, vooral met het oog op de praktijk; duidelijk schrijven; eenige aardrijkskunde, vooral van N.-Indië, Nederland en van Palestina; iets van de Algemeene geschiedenis, geschiedenis van Java en van Nederland; bovenal, dat zij verkrijgen: kennis in het Woord Gods; en voorts ook, dat zij tuin- en veldarbeid leeren verrichten. Het onderwijs wordt doorgaans zoo practisch mogelijk gegeven, en de kweekelingen worden in de, aan de Stichting verbonden, “Kampong-school”, en op andere wijze, zoo veel mogelijk geoefend om, bevattelijk, aan anderen mede te deelen, wat zij zelven geleerd hebben. Zeer zal gelet worden op de zedelijkheid, den ijver en het doorgaand gedrag der | |
[pagina 843]
| |
kweekelingen; en, waar de bekeering hunner harten, onder biddend opzien tot God van de werking des Heiligen Geestes gewacht wordt, zullen de kweekelingen steeds in den weg der Godzaligheid geleid en opgeleid worden. De kosten der Stichting werden berekend ongeveer f 1650 à f 1700 per jaar te zullen bedragen, voor 40 inwonende moerids, - natuurlijk, exclusief het salaris voor Europeesche onderwijzers en het onderhoud der gebouwen. Zooveel als maar mogelijk is, behooren de Inlandsche Christenen tot die kosten bij te dragen. In een ‘goody-goody’ Inrichting, waar de kindertjes alles om niet krijgen: onderwijs, eten en drinken, lekkers, kleêrtjes, speelgoed en nog een zakduitje toe, mag geen Keuchenius-Stichting ontaarden. Bij de bespreking der concept-Begrooting werd gememoreerd, dat ‘als beginsel vaststaat, dat het Zending-geld zoo zuinig als mogelijk is, beheerd moet worden; dat geen Zendeling om loon dient, zooals in den dienst der wereld; dat het Hoofdbestuur, naar het uiterste van zijn krachten, de B.B. steeds in de gelegenheid wil stellen, hun arbeid te verrichten zonder “zuchting” over den leeftocht; dat èn het Hoofdbestuur èn de B.B., ook in de financieele aangelegenheden, steeds meer moeten leeren uit het geloof te leven, en dat het niet is in den overvloed, dat iemand leeft van zijn goederen. De Zending leeft dag bij dag, en oogenblik bij oogenblik, ook wat het stoffelijke betreft, uit des Heeren hand. “De Heere zal het voorzien.” Voorts, wordt het door allen betreurd, dat het leven in Indië, voor Europeanen op hoofdplaatsen, en het reizen zoo kostbaar is. Wat dit laatste betreft, zullen de B.B. het steeds zóó inrichten, dat zij eenige groepen van gedoopten op dezelfde reizen kunnen bezoeken, en, | |
[pagina 844]
| |
behoudens zorg voor de onschatbare gezondheid, de toch altijd kostbare reizen, voor de minst mogelijke kosten doen.’ Nog werd bepaald: ‘Er zullen bij de Godsdienstoefeningen collecten gehouden worden, in een bus... De opbrengst der collecten, in iedere groep van gedoopten, wordt door den Br. Zendeling in de eerste plaats aangewend ter gemoetkoming in de kosten aan de plaatselijke Godsdienstoefeningen verbonden, opdat den lieden, ook langs dezen weg, geleerd worde voorziening te maken tot onderhouding van den openbaren Godsdienst, onderwijs, armenzorg en vooral (tot de) uitbreiding van het Koninkrijk Gods. De B.B. Zendelingen zullen het steeds duidelijk doen verstaan, dat zij voor hun persoon, niets van de lieden ontvangen, - behalve dan zulke gastvrijheid, als is naar de Schrift, en de lieden zonder bezwaar kunnen verleenen.’ En omtrent den arbeid: ‘Dat de arbeid der B.B. zóó ingericht worde, dat iedere groep, of “Gemeente”, van Inlandsche Christenen minstens éénmaal in de drie maanden of viermaal in het jaar door een der B.B. Zendelingen bezocht worde; - zooveel mogelijk op den Rustdag. Dat de Godsdienstoefeningen, bij name op den Rustdag, door de B.B. gehouden zullen worden voornl. bestaande, behalve in gebed, zingen en lezen van Gods Woord, in eenvoudige, duidelijke, practische verklaring van de Schrift, en dat er Catechisaties gehouden moeten worden met doopcandidaten en andere volwassenen, en, voorts, zooveel mogelijk, met de kinderen. Dat bij dezen arbeid onder de gedoopten steeds in het oog gehouden zal worden, dat de Zendeling niet is herder en leeraar eener gemeente, - niet als herder en leeraar onder de gedoopten optreedt. Dat zijn werk onder hen is: verspreiding van kennis in de Schrift; terugbrengen van ingeslopen dwalingen; zooveel mogelijk te leiden tot het institueeren van gemeenten naar Gereformeerde ordening, en steeds in verband met den eigenlijken Zendingarbeid onder de niet-Christenen, in wier midden de gedoopten wonen. En dat de ongedoopte kinderen der gedoopten behooren te worden gedoopt, doch dat geen volwassenen gedoopt zullen worden, zonder zóódanig onderwijs in de Schrift te hebben ontvangen, dat zij minstens, met de grondwaarheden van de leer der Zaligheid bekend zijn; noch ook, zonder dat er grond is om aan te nemen, dat zij verstaan wat zij belijden van hun geloof in den Heere Jezus Christus, den eenigen Zaligmaker, en dat hun wandel met die belijdenis overeenstemt.’ De vergaderingen werden in het Zendinghuis op Plaosan of in dat der Keuchenius-Stichting gehouden, en een der B.B., bij afwisseling, zorgde voor de notulen, die, na gelezen en gearresteerd te zijn, door ieder onzer geteekend werden.Ga naar voetnoot1) Wij waren niet ongezegend te zamen. |
|