Een jaar op reis in dienst der zending
(1896)–Frans Lion Cachet– Auteursrecht onbekend
[pagina 827]
| |
VI.
| |
[pagina 828]
| |
mij, nog zoo kort geleden, in deze zelfde woning, zoo gastvrij had ontvangen, en met wie ik zoo menig gesprek gehad had; die, een paar maanden geleden, dáár, onder de verandah, had gezeten, weenende bij de gedachte, dat haar kranke man door den dood van haar zou weggenomen worden, - dat zij was heengegaan. Zelfs staande bij haar graf, scheen het mij als een droom. Doch het was geen droom. Horstman verloor veel in Maria Elisabeth Utsch, zijn echt beminde vrouw. Geboren, 14 Augustus 1857, te Gosenbach, in Siegerland, uit eerzame, niet gansch onbemiddelde ouders; Duitsch-Puriteinsch opgevoed; aan allen arbeid in de huishouding, op het veld, in den tuin, gewend en er meê vertrouwd; van jongs af verkeerd hebbende in de nuchtere, Godsdienstige kringen, die de vrucht waren der opwekking onder Krummacher in deze streken; bekend met allerlei predikers en collectanten uit Duitschland, Nederland, Frankrijk, Italië en Spanje, die in Siegerland voor Zending, Bijbelverspreiding en Evangelisatie kwamen spreken en collecteeren, en veelal in Gosenbach, onder het zeer gastvrije dak van haar ouders geherbergd werden; kloek gebouwd en verstandelijk wel ontwikkeld; van een goed oordeel, opgeruimden aard en teeder gemoed; hulpvaardig, tot alle goed werk bereid; en bij dat alles, kinderlijk geloovig in den Heiland als haar Verlosser en Heere, vereenigde Elise, de naast oudste van de, in al de Christelijke Vereinen van Siegerland als werkzame leden gewaardeerde ‘Utschmädchen’, zoo veel in haar, dat hope gaf, toen zij, op 19 December 1883, met Horstman in het huwelijk trad, dat zij een degelijke arbeidster kon worden in de Zending. En die hope is niet beschaamd geworden. Zij was niet slechts de vrouw van een Zendeling, maar Zende1inge - vrouw. Zoo legde zij zich toe, van meet aan, op het verkrijgen van minstens zóóveel kennis der Javaansche taal, dat zij zich daarin verstaanbaar voor Javanen kon uitdrukken, en werd zij, zooveel mogelijk, den Javanen een Javaansche, zonder daarbij op te houden, Njonja te zijnGa naar voetnoot1). | |
[pagina 829]
| |
In den laatsten tijd van haar leven leed zij eenigszins aan Heimweh, en meermalen moet zij haar overtuiging te kennen gegeven hebben, dat zij de geboorte van het verwachte kindeke niet, of niet lang, zou overleven. En zoo is het geschied. Den 13en November, werd haar Ada geboren, en juist een maand later werd onze Zuster, na, somwijlen, zeer zwaar lijden, weggenomen. Kort vóór haar verscheiden kwam er nog een Javaan met zijn vrouw om haar te zien. ‘Ach’, zeide zij daarna tot haar man, terwijl tranen haar stem verstikten, ‘die arme menschen!’ Tot op het laatste was haar Zendinghart in het Zendingwerk. En na zóó geleefd te hebben, ontsliep zij, even 34 jaren oud, op Zaterdagavond, 12 December, geloovig, kinderlijk vertrouwend op haar Heere en Heiland.
Zoodra deze Heimgang ons te Poerworedjo bekend werd, was het ons aller overtuiging, dat Broeder Horstman zoo spoedig mogelijk met zijn vijf kinderen moest overkomen, terwijl de Zusters Wilhelm en Zuidema, zelven met een groot huisgezin gezegend, als met één mond verklaarden, moederlijk voor de moederlooze kleinen te zullen zorgen. Ik had zulks aan Horstman getelegrafeerd, waarop het antwoord volgde: ‘Voorloopig onmogelijk.’ Te Pekalongan gekomen, vernam ik, hoe door onderscheidene Europeesche dames voorloopig voor de kinderen gezorgd was. Ik stond er echter op, dat Horstman aan ons aller verlangen zou voldoen, en met mij naar Poerworedjo gaan. Daartoe was hij dan ook bereid. Ik logeerde weer in het hotel aan de overzijde der kali, zoodat ik weer de bekende ijzeren brug gedurig passeerde, doch nu onder zoo geheel andere omstandigheden als te voren. Vrijdag avond laat, gingen wij aan boord der ‘Van Diemen’, en verliet ik andermaal Pekalongan, dat ik, in mijn gedachten, reeds vaarwel gezegd had. Zaterdag morgen vroeg, arriveerde de boot voor Samarang, waar wij eenige uren vertoefden bij de familie Charls, die Zuster Horstman zeer betreurde. 's Namiddags reisden wij te zamen tot Kedoeng-djattie, vanwaar Horstman naar Kalitjĕret zou gaan, om daar eenige dagen door te brengen bij Br. en Zuster Kamp, en ik spoorde door naar Solo. | |
[pagina 830]
| |
De ijzeren brug over de rivier van Pekalongan,
|
|