Een jaar op reis in dienst der zending
(1896)–Frans Lion Cachet– Auteursrecht onbekend
[pagina 687]
| |
III.
| |
[pagina 688]
| |
waren de velden dor en droog, en had alles een verschroeid aanzien. Tot nabij Bangil, ongeveer 2 uur sporens van Soerabaia, waar de lijn zich Z. Oostwaarts buigt naar Probolingo, terwijl een zijtak doorgaat naar Malang, is het terrein laag en vlak, doch voorbij genoemde junctie stijgt het, en krijgt men weer altijd schooner berggezichten. Om 5 uur bereikte ik Lawang, waar ik den nacht overbleef om den volgenden dag mijn reis voort te zetten naar Malang (Res. Pasoeroean), waar ik om 11.51 aankwam. Hier nam ik een rijtuig naar de, 5 palen verder gelegen, statie van het Ned. Zend. Genootschap, Kendal pajak. Ik had den WelEerw. Heer Kreemer, den Zendeling alhier, geschreven, dat ik hem een bezoek wenschte te brengen; doch daar hij mijn brief eerst ontving weinige minuten voor ik zelf arriveerde, kwam ik eigenlijk onverwacht te zijnent. Dit deed echter niets af van de gulle, hartelijke wijze, waarop ik door hem en zijn Echtgenoote ontvangen werd. Het groote, sierlijke huis, door den heer Kreemer bewoond, is niet voor Zendelinghuis gebouwd, maar voor de Directie der tabaksonderneming ‘Kendal pajak’ in 1880, en werd, op naam van het ‘Fonds des Vredes,’ te Soerabaia, ten dienste der Zending aangekocht voor f 10.000. In een fraaie, ruime slaapkamer, mocht ik nu eerst wat uitrusten, en daarna leidde Zendeling Kreemer mij vriendelijk rond over het Zendingterrein.
Kendal pajak, aan den voet van het Tenger-gebergte gelegen, als tusschen de vulkanen Bromo en Smeroe, is de grootste statie, naar ik vermeen, van het N.Z.G. op Java, wat uitgestrektheid gronds betreft. De gemeente telt ongeveer 100 zielen. Het kerkgebouw, aan de N. zijde van den grooten weg, tegenover de woning van den Zendeling gelegen, is ruim en net, met een sierlijke, uitgewerkte en geschilderde, steenen doopvont, gedekt door een kruis. Er zijn geen banken in de kerk, maar de lieden zitten, naar Javaansch gebruik, op matten, waarmede de vloer bedekt is. Verder zijn er een Kweekschool voor aanstaande onderwijzers en helpers, benevens een gewone school en een bewaarschool, alles netjes ingericht, terwijl 4 of 5 helpers Zendeling Kreemer bij zijn arbeid ter zijde staan. De oudste en grootste Inl. Gemeente in het Malangsche is die | |
[pagina 689]
| |
van Swaroe, 6 uur van Malang gelegen, met ruim 570 zielen daarop volgen Wonoredjo, met 337, en Pĕniwĕn, met ruim 200 zielen, benevens eenige kleine posten. Kendal pajak vormt het middelpunt der werkzaamheden van den heer Kreemer, en daar vergaderen, periodiek, de voorgangers en onderwijzers der verschillende gemeenten.
Een groot deel van den arbeid des Zendelings alhier bestaat in ‘Ziekenpraktijk.’ Klein begonnen, heeft deze zich zóó uitgebreid, dat er nu jaarlijks aan ruim 4000 patiënten, dat is meer dan 100 per dag, geneeskundige hulp verleend wordt. Voor een te bouwen ‘Ziekenhuis’, dat f 2000 à f 3000 kosten zou, zijn vooralsnog slechts eenige honderden gulden in kas, en zoo moet thans een Inlandsch gebouwtje, dat een 8-tal lijders kan bevatten, voorloopig als ‘hospitaal’ dienst doen. Bijzonder heeft de heer Kreemer zich op de genezing van opium-lijders toegelegd. Meer dan 3000 zulke patiënten moet hij reeds geholpen, en een groot deel hunner bewogen hebben om geen opium meer te gebruiken; terwijl ongeveer 50 ‘opium-pijpen’, van allerlei fatsoen, hem, door genezen lijders afgestaan, als zoovele tropeeën, zijn ‘apotheek’ versieren.Ga naar voetnoot1).
Zendeling Kreemer heeft geen opleiding tot arts gehad, doch heeft voldoende kennis van geneeskunde om in de meest voorkomende ziekten, koorts, venerie, huiduitslag, hoest, wonden e.d.g. hulp te bieden. Zoo noodig, dan brengt hij zijn kranken naar Malang, om het advies of de hulp in te roepen van den arts daar, die, gewillig en belangeloos, zijn dienst aan de Zending verleent. In den aanvang, liet de heer K. niets betalen voor de geneesmiddelen, die ten deele door het Gouvernement verschaft worden; doch, óók omdat gratis-obat weinig of niet op prijs ge- | |
[pagina 690]
| |
steld wordt, is het nu regel, dat voor medicijnen eenige vergoeding gegeven worde, - wat rijst of mais, boontjes, eieren, aardappelen, of een kuiken, en voorts geld, - wel tot een bedrag van f 400 à f 500 per jaar. Toch worden waarlijk armen geholpen ‘krånå Allah’ = om Gods wil. Godsdienstige toespraken tot de patiënten, of tot hen, die voor dezen om medicijnen komen, worden niet gehouden, en ook wordt er niet met hen gebeden, daar de heer K. meent, dat ‘de lieden er van zouden ontstellen, er door afgeschrikt zouden worden, en er niets van meênemen,’ en hij daarom niet houdt van dergelijk ‘hors-d'oeuvre’ en bovendien ‘proselitisme hem vreemd is.’Ga naar voetnoot1) ‘Wij helpen om te helpen allereerst,’ zegt de heer K., ‘daar gaat niets van af, doch verder ook om de Inlanders tot ons te trekken, voor ons te winnen; om hen meer sympathie te doen krijgen voor. het hun weldadig Bestuur en voor den Zendeling, die nevens dat Bestuur (de Regeering) zoo gaarne een zeer bescheiden plaatsje wenscht in te nemen, waar het er op aankomt, de bevolking wel te doen.’ Ik had een lang gesprek met den heer Kreemer over den arbeid der Zending, en bijzonder ook over ‘Ziekenpraktijk,’ door niet tot arts opgeleide Zendelingen. Naar mijn overtuiging, moest dit vermeden worden, waar het kon en zooveel het kon, en de behandeling van zieken overgelaten worden aan den arts, in casu, aan een Zendeling-arts. Vooreerst, wel om reden, dat het ‘behandelen van zieken’ allicht zooveel tijd van den gewonen Zendeling in beslag neemt, dat zijn eigenlijke arbeid, en zijn onmisbare studie, er onder moeten lijden; secundo, omdat veel van die ‘behandeling,’ tenzij de Zendeling ernstige studie maakt van de genees- en heelkunde, niet op juiste diagnose gegrond, maar gebrekkig empyrisch is; tertio, omdat men gedurig voor gevallen komt te staan, die slechts door een kundigen arts kunnen worden behandeld, waarbij men dan te kiezen heeft tusschen ‘iets te doen of te geven naar beste weten,’ óf den patiënt te zeggen, ‘ik kan u niet helpen, gij moet naar een dokter gaan,’ wat het prestige schaadt; en óók, omdat geneeskundige praktijk, bij oppervlakkige geneeskundige kennis, ook voor den persoon, die haar uitoefent, in casu den Zendeling, dikwijls zeer schadelijk is, door hemzelven in den waan te brengen, dat | |
[pagina 691]
| |
hij ‘de dokter’ is, waarvoor men hem aanziet. Waar het niet anders kan, betoogde ik, daar helpe de Zendeling kranken, naar de door hem verkregen medische kennis, onder afbidding en inwachting van des Heeren zegen. Ook de geringste kennis der geneeskunde, verstandig gebruikt, heeft dan onberekenbare waarde, in den dienst des Evangelies. Maar: Regel zij, dat de Zending zorge voor Zendeling-artsen, die, als zoodanig, baanbrekers kunnen zijn, en behooren te zijn, in den arbeid der Zending. Anders, dan de heer K., was, en ben, ik er van overtuigd, dat toediening van geneeskundige hulp in de Zending alleen beteekenis heeft, waar deze de deur opent tot, of gepaard gaat met, directe bekendmaking van het Evangelie aan hen, die het nog niet hoorden of geloofden. Zij heeft dan niet in de eerste plaats een philantropische strekking, maar beoogt, van meet aan, een geestelijk doel: Zielen te leiden tot Jesus, den eenigen Geneesheer van ziel en lichaam, naar aanwijzing hiervan in de Schrift. Mocht er tusschen den heer K. en mij in deze eenig verschil bestaan,Ga naar voetnoot1) zijn arbeid, vooral met betrekking tot opium-slaven, scheen mij evenzeer geboden als geloond.
Dien avond werd een Samenkomst gehouden in de woning van een der helpers, Joas geheeten, die door een 50 mannen, vrouwen en kinderen werd bijgewoond. Daartoe uitgenoodigd, sprak ik een kort woord, wijzende op de getrouwheid Gods en Zijn verkiezende liefde, waardoor zij uit de Mohamedanen en ik uit Israel gebracht waren tot de kennis van het Evangelie. Daarna deelde ik iets mede aangaande mijn reizen in Midden-Java en het werk der Zending aldaar; en ook iets omtrent de Zending in Zuid-Afrika, daarbij melding makende van Tiyo Soga, den eersten Zendeling uit de Kaffers. Na afloop der Samenkomst, verzamelden de lieden zich nog een wijle in de achtergalerij van het Zendinghuis, en werd mij door den ‘voorganger’, namens allen, den zegen toegewenscht.
Gaf, hetgeen ik van het werk te Modjo warno zag, mij den indruk, dat dáár vooral Christelijk-opvoedkundig gearbeid wordt, te Kendal pajak had, naar het mij voorkwam, alles meer een Christelijk-philantropische kleur, - als met het doel om | |
[pagina 692]
| |
den vertreden Inlander de hand te reiken; hem te leeren, zich uit het slijk op te heffen, zijn behoorlijke plaats in de maatschappij, op zijn eigen erf, in te nemen, en hem langs dien weg te winnen voor het Christendom. En de vruchten daarvan, waren duidelijk waarneembaar.
Vrijdag voormiddag, 18 September, was ik weer tot vertrekken gereed. Ik had een afspraak met den heer Häffenden, den generalen Agent van het Britsch- en Buitenl. Bijbelgenootschap voor Malaysia, te Singapore woonachtig, doch nu, in dienst van het Genootschap, op Java reizende, om hem heden te Lawang te ontmoeten, en ik had half mijn woord gegeven om, op den volgenden Zondag, den dienst waar te nemen in de Chr. Gereformeerde gemeente te Soerabaia. Dit laatste, meende mijn vriendelijke gastheer, kon later geschieden, en, moest ik naar Lawang reizen om den heer Häffenden te ontmoeten, dan kon ik van daar naar Kendal pajak terugkeeren. Dan zou hij mij naar Swaroe brengen, opdat ik van het belangrijke werk dáár persoonlijk kennis zou kunnen nemen. Hoe zeer mij dit aanlachte, toch kon ik er niet toe besluiten. Immers: Ik was nog in het onzekere of ik, al dan niet, naar Sitobondo moest doorreizen, vooral ook, daar ik van mijn Kerkeraad nog geen antwoord had ontvangen op mijn verzoek om verlenging van het mij verleende verlof. Te Modjo warno was mij een telegram der Voorloopige Synode van Ned. Ger. Kerken, Augustus 1892, te s'Hage vergaderd, ter hand gekomen, van dezen inhoud: ‘Cachet kieze deputaat;’ doch, daar de tijd van mijn verblijf in Indië afhankelijk gesteld was van de instemming mijns Kerkeraads, kon ik niets besluiten omtrent mijn verdere reis, vóór ik van dezen bericht had. Dit hoopte ik nu zeker te Soerabaia te zullen vinden, zoodat ik eerst derwaarts terug moest keeren, om daarna, indien mogelijk, over Kendal pajak en Swaroe, naar Sitobondo te reizen. Dit werd ook door den heer K. gebillijkt, die mij nu, na rijsttafel, in zijn rijtuigje naar Malang bracht. De voorkomende hartelijkheid, en ongedwongen gastvrijheid, mij door Broeder Kreemer en zijn Echtgenoote gedurende mijn verblijf te Kendal pajak betoond, werden door mij te hooger geschat, daar én mijn kerkelijk standpunt én mijn verhouding tot het N.Z.G. hun goed bekend waren. Moge de zegen des Heeren rusten op hun veelvuldigen arbeid, in den dienst der Zending. |
|