Een jaar op reis in dienst der zending
(1896)–Frans Lion Cachet– Auteursrecht onbekend
[pagina 676]
| |
II.
| |
[pagina 677]
| |
Doch, is misschien Harthoorn's Modjo warno een ander, dan waar ik mij nu bevind? Niet alzoo. Voor 65 jaren was deze gansche streek nog geheel en al woest bosch, van eeuwenoude Modjo's (een zekere boomsoort); de verblijfplaats van tijgers en ander wild gedierte, van slangen en roofvogels; en geen Javaan nog had den moed gehad om hier te wonen, want het woud was angkĕr, - een verblijf van geesten, niet ongestraft betreedbaar. Doch in 1828 trok een man dit bosch in, om zich daar te vestigen, met name Coenraad Laurens Coolen. Groot van gestalte, krachtig gebouwd; van vaders zijde een Rus, door zijn moeder een Javaan; aan ontberingen gewoon, tegen vermoeienis gehard; ondernemend van geest, voor geen lichaamsarbeid vervaard; een Europeaan bij Europeanen, en Javaan onder Javanen, was juist hij de man om, in een streek als deze, pionier van landontginning en kolonisatie te zijn. Geboren te Solo, omstreeks 1780, had hij, tot zijn 40ste jaar, een recht zwervend leven geleid, als handelaar in karbouwen en transportrijder het land in alle richtingen doorkruisende; en eindelijk, te Soerabaia woonachtig, was hij huurder geworden van een stuk Gouvernements grond te Ngoro, voor een tijdperk van 25 jaar. Echtgenoot zonder vrouw; landheer zonder geld; ontginner zonder werkvolk, zette Coolen zich neder in het hem toegewezen deel der bosschen van Modjopahit, waar zich al spoedig enkele Javanen bij hem voegden. Met dezen zwoegende in het vellen van eeuwenoude boomen en uitroeien van bijna ondoordringbaar struikgewas, het bouwen van woningen en aanleggen van sawah's en tuinen, mocht Coolen de wildernis eerlang veranderd zien in een bloeiende kolonie, waarheen steeds meerdere Javanen met hun vrouwen en kinderen trokken om er zich te vestigen.
Met de ontginning dezer boschlanden, staat de stichting der gemeente te Modjo warno in het nauwst verband. En wel aldus: Coolen gevoelde zich gedrongen om zijn Javaansche opgezetenen, naar zijn wijze, in de Christelijke religie te onderrichten. Hiertoe had hij bijzondere gaven. De Javaansche taal machtig zooals weinige Javanen, met inbegrip van het Kawi, de sprake der oude Javaansche dichters en geleerden, was hij zeer belezen in de Javaansche literatuur der oudheid; kon hij de wajang vertoonen | |
[pagina 678]
| |
als een geoefende dalang, en raadselen oplossen als een tåpå (kluizenaar-heilige). Daarbij, had hij ‘droomen,’ zag hij ‘gezichten,’ en werd hij ‘aangevochten,’ - ietwat op de manier van Buddha onder den Bôdhi-boom, of als Mahomed in de spelonk van Hira. In een zijner ‘gezichten,’ zal hem Noach verschenen zijn, en hem hebben opgedragen, den Javanen op zijn landgoed Christus te prediken, als den ‘Rechtvaardigen Koning.’ Het Javaansch karakter door en door kennende, deed Coolen hiervan slechts mededeeling aan eenigen; doch dezen verbreidden het gehoorde verder, en hij werd eerlang bekend als de man, die de elmoe had van den ‘Ratoe adil, die komen zou, en wien allen moesten gehoorzamen.’ Van vele kanten kwamen de lieden nu tot Coolen, om van zijn elmoe te hooren. Zoo vermeerderde zich het getal opgezetenen en daarmede de werkkrachten in Coolen's kolonie, die door hem bestuurd en geregeerd werd met patriarchale macht, en er ontstond een soort van Mahomedaansch-Hindoe-Christen kolonie, waarvan hij de landheer en het burgerlijk hoofd, de voorganger en geestelijke leidsman was; terwijl een steeds aangroeiend deel der jonge leden, kinderen van onderscheiden moeders, in hem ook hun natuurlijken vader hadden.Ga naar voetnoot1)
Het was van Ngoro uit, dat, in 1844-45, zekere Abisai Ditå Troenå, door andere Javanen gevolgd, een nieuwe ontginning aanving, op 6 paal afstands van daar, en zoo de stichter werd van de desa Modjo warno, - een der geestelijke dochters van Ngoro, doch die niet geestelijk afhankelijk bleef van haar moeder. De lieden te Modjo warno hadden het voorrecht, dat zij, reeds in 1848, onder de bearbeiding kwamen van den uitnemenden Jelle Eeltjes Jellesma, als Zendeling van het Ned. Zend. Gen., door de Regeering, op Java toegelaten, met vestiging te Soerabaia. Deze legde, in December van dat jaar, den grondslag eener Christen- | |
[pagina 679]
| |
gemeente te Modjo warno, door het doopen van 31 personen op belijdenis des geloofs met hun 25 kinderen; en 9 Juli 1851, nadat hij ‘vergunning’ van de Regeering had verkregen, eerst voor een jaar en later ‘tot wederopzeggings,’ om zich met zijn gezin te midden der Inlandsche Christenen te Modjo warno te vestigen, werd door hem, formeel, daar een gemeente, 244 zielen tellende, gesticht. Jellesma arbeidde nu hier, en van Modjo warno uit, in wijden cirkel onder vele moeielijkheden, tot dat hij, 16 April 1858, inging in de Ruste.Ga naar voetnoot1) De gemeente, die, na Jellesma's heengaan, in 1860 onder de zorg van Zendeling Hoezoo kwam, en in 1864 onder die van Zendeling J. Kruyt, mijn vriendelijken gastheer, telde toen reeds meer dan 500 zielen. Het is van deze gemeente, dat Harthoorn in 1862-63 schreef, dat haar toestand ‘hopeloos’ was.
Hopeloos? De Zondag, dien ik hier doorbracht logenstrafte dit oordeel afdoend. Vroeg ontwaakt, en gezeten onder de veranda van het Zendinghuis, had ik een onbelemmerd uitzicht op den Ardjoeno, in zijn wijd geplooid negligé van fijnen damp, schitterend door de morgenzon verlicht, terwijl het geheele landschap aan zijn voet zich, onder een wolkeloozen hemel, letterlijk baadde in een oceaan van zonnestralen. Onverwacht, werd de hoorbare stilte gebroken door de diepe, welluidende tonen eener kerkklok, die de Christen-Javanen van heinde en verre saâmriep tot de aanbidding des Heeren, in het huis hier aan Zijn dienst gewijd. Aangrijpend roerend klonken die ‘Glockentöne’ - de eerste, die ik in Indië hoorde, in den heerlijken Zondagmorgenstond, en onwillekeurig deden zij den blik wenden naar het kerkgebouw, uit welks toren zij luidden. En welk een gebouw! - van metselsteenen opgetrokken, met sierlijke boogvensters en passende ingangen; een sieraad van In- | |
[pagina 680]
| |
disch-Europeesche bouworde; een monument der overwinning van het Evangelie over Javaansch-Mahomedaansche indolentie. En deze eerste steenen kerk der Javanen heeft een geschiedenis achter zich, sterksprekender misschien, dan die van St. Paul in Londen, of van den Dom, te Keulen.
De Kerk te Modjo warno.
Toen, in 1845, Abisai zich hier, met weinige andere Javanen nederzette, bouwden zij al dadelijk een hut, waarin zij, des Zondags, samen kwamen om koempoelan te houden; later werd deze door een ietwat betere vervangen, en straks, onder Jellesma, voor een huisje verwisseld, dat f 20 kostte. Onder Zendeling Hoezoo werd eindelijk, door de zich uitbreidende gemeente, een kerkje gebouwd, dat ‘althans houten latten had, en een gepleisterden vloer,’Ga naar voetnoot1) en dit gebouw maakte, in 1879-80, plaats voor de schoone kerk, die den 3en Maart 1881 werd ingewijd. Een kerk, die f 25,000 gekost heeft, waarvan de Javanen zelf, en geheel vrijwillig, ± f 16,000 hebben bijeen gebracht. Bijna ongelooflijk; doch nochtans een feit, dat hoopgevend voor Java spreekt. Is het gebouw, uitwendig, | |
[pagina 681]
| |
sierlijk, niet minder trekt de inrichting daarbinnen aan, met zijn nette zitbanken, in vier rijen, aan de rechterzijde voor mannen, aan de andere zijde voor vrouwen; een doelmatige katheder, op een vier trappen hoog, halfrond, steenen platform, met zitbanken voor oudsten en anderen aan beide zijden, benevens eenige stoelen met rieten zitting. Tegenover het preekgestoelte, is een ruime galerij met het orgel, en van de beschotte zoldering hangen sierlijke lampen. Het geheel maakt een aangenamen, stichtelijken indruk.
Andermaal, en wederom, luidde de klok, en nu kwam de gemeente, eenvoudig doch net gekleed, - de mannen doorgaans in sarong en meestal zwart badjoe, en de vrouwen in sarong en kabaja, met de slĕndang, verschillend gedragen naar ouderdom, ten bedehuize. In het ruime voorportaal, was gelegenheid (zooals weleer in den voorhof van Jeruzalem's tempel) om een bijdrage te offeren voor de stoffelijke behoeften der gemeente, want onder de Godsdienstoefening wordt hier, voorbeeldswaardig, niet gecollecteerd. Het lichte, luchtige kerkgebouw, dat zitplaatsen heeft voor ±400 hoorders, was spoedig geheel gevuld, en de dienst ving aan. Plechtig klonk nu het gezang dezer Christen Javanen, door liefelijk orgelspel begeleid; de Naam des Heeren werd aangeroepen; en daarna predikte Broeder Arie Kruyt, in toga en bef, uit Lukas XII: 1-9. Op Java geboren, in Nederland als Zendeling opgeleid, spreekt deze Broeder het Javaansch als zijn moedertaal, benijdenswaard gemakkelijk, gelijk ook zijn prediking, mij door zijn waardigen vader, naast wien ik gezeten was, vertolkt, duidelijk, goed samenhangend, stichtelijk was, en bevattelijk voor de gemeente, die aandachtig luisterde. Na het uitspreken van den zegen, werden de woorden, 2 Cor. 13:13, door de gemeente, ouden en jongen, eerbiedig staande, gezongen op de bekende wijs van het Duitsche: ‘Die Gnade unsres Herrn Jesu Christi,’ enz., (juist zooals dit gebruik was in mijn eigen voormalige gemeente van kleurlingen in de Kaapstad). De geheele Godsdienstoefening was zeer plechtig, schoon zeer eenvoudig. En onwillekeurig dacht ik met smart aan de Zondagen zonder Sabbath te Poerworedjo, en het kleine kuddeke daar, lusteloos vergaderd in haar bouwval-kerkgebouw.
Na den dienst, kwamen een aantal der mannen, die bij het verlaten van het kerkgebouw hun hoofddoek weer hadden omgebonden, | |
[pagina 682]
| |
en ook vrouwen, naar het Zendinghuis, waar zij zich, in de breede achtergalerij, neerzetten op matten, weer, als in de kerk, de mannen van de vrouwen gescheiden. Doel van zulk een ‘na-kerk’ is om te zien of het gehoorde goed is begrepen. Drie of vier personen worden dan opgeroepen om het een of ander deel der preek, in eigen woorden, weer te geven, doch zóó, dat niemand mag zeggen wat reeds door zijn voorganger is medegedeeld. Het was een zeer belangrijke samenkomst, waarbij duidelijk uitkwam, dat het geboorde wel verstaan was. Ik werd bij de vrienden door Broeder Kruyt Sr. ingeleid als een leeraar uit de bangsa Jehoedi (het geslacht der Joden), het geslacht van nabi Daoed (den profeet David), enz., wat dezen Christen Javanen, die zoo iemand nog nooit gezien hadden, scheen te treffen, en vooral een oude vrouw, die gedurende de samenkomst, haar oog niet weer van mij afwendde.Ga naar voetnoot1) Ten slotte, werd den, wel meer dan 100, aanwezigen koffie en gebak gepresenteerd, waarna de lieden, volgens Javaansch gebruik, ‘verlof’ vroegen om te mogen vertrekken, en vriendelijk, doch niet slaafs, groetende, huiswaarts keerden.
Om 2 uur werd ‘Kinderkerk’ gehouden, door ongeveer 200 jongens en meisjes, net gekleed, bijgewoond, en geleid door een Javaanschen ‘voorganger’, die daarbij de ‘schipbreuk van Paulus’ behandelde. De kinderen luisterden aandachtig. Ook Broeder Kruyt Sr. was tegenwoordig en zijn zoon A. bespeelde het harmonium. Des Zondags avonds wordt er geen dienst gehouden, doch wel op Donderdagavond Bijbellezing.
Wat ik verder zag en hoorde te Modjo warno brak evenzeer den staf over Harthoorn's ‘hopeloos oordeel.’ Rondgeleid door Broeder Kruyt over het Zendingterrein, of, naar de vrijheid, mij daartoe gegeven, bij mij zelven van een en ander kennis nemende, zag ik juist veel, dat van leven en krachtsont- | |
[pagina 683]
| |
wikkeling getuigde. Om te beginnen met de scholen, waarin door één Javaanschen hoofd-onderwijzer en 15 andere onderwijzers onderricht wordt gegeven onder toezicht van den Zendeling, die daarenboven zelf nog klassen waarneemt, aan bijna 600 kinderen.Ga naar voetnoot1) Eén klas kleinere kinderen werd, daar hun lokaal door anderen was ingenomen, onderwezen onder een wijdgetakten boom, - recht prettig. Javaansche spelen en muziek zijn op de scholen niet uitgesloten, en ik trof het eenmaal juist, dat de jongens bezig waren met Koedå gĕdèg - een steekspel op stokpaarden van bamboe, waarop ook ‘gereden’ wordt door mannen bij bruiloftsoptochten.
Oedjoengan.
Zulke spelen, door gamĕlan-muziek begeleid, zijn bij de Javanen zeer geliefd, en men meent daarom hier wijselijk te handelen, door ze den jongens, onder toezicht, liever toe te laten, dan ze te beletten. Het spelen van oedjangan, een duël, waarbij het in de werkelijkheid soms bloedig toegaat, is ten strengste verboden.
Aan de gewone scholen te Modjo warno is thans een industrieschool verbonden, die f 1200 's jaars subsidie ontvangt van de Regeering; en voorts worden er jongelingen opgeleid tot onder- | |
[pagina 684]
| |
wijzers, uit welken later de besten tot ‘Voorgangers’ worden gekozen. Hoe deze opleiding ingericht was, trok bijzonder mijn aandacht, met het oog op de Keuchenius-Stichting.
Tot den arbeid, die op Modjo warno in de Zending verricht wordt, behoort ook een uitgebreide ‘Ziekenpraktijk.’ Een waar genot was het mij, Br.A. Kruyt te zien, gezeten te midden zijner patiënten, heelkundige hulp bewijzende of medicijnen uitreikende. Meer dan 7000 lijders per jaar zijn hier aldus onder behandeling, en, schoon de armen kosteloos geneeskundige hulp ontvangen, wordt er door de patiënten toch jaarlijks een goede som (f 1300 à f 1400) voor medicijnen vergoed. De heer A. Kruyt heeft geen bepaalde medische opleiding genoten, wat wel te betreuren schijnt, daar hij bijzondere gaven heeft om een uitstekend Zendeling-arts te zijn. In moeielijke gegevallen werd nu de hulp ingeroepen van Dr. Van Buuren, te Djombang, die deze gewillig en belangeloos verleende. Daar het echter ook hier wèl verstaan werd, dat één persoon niet, tegelijk als Zendeling èn arts, als Dienaar des Woords èn als geneesheer kan arbeiden, zoo werd reeds voor geruimen tijd besloten tot de oprichting van een Zending-hospitaal, onder leiding van een arts, die, in de oefening der genees- en heelkunde, zijn gaven en krachten zal wijden, om 's Heeren wil, aan den dienst der Zending. Het bouwplan voor zulk een hospitaal werd mij getoond; het hout, voor een groot deel door de Christen-Javanen, leden der gemeente, kosteloos verschaft, lag gereed; gaven tot den bouw vloeiden in; en het vooruitzicht bestond, dat binnen betrekkelijk korten tijd dit eerste Zending-hospitaal op Java zou kunnen worden geopend, en de arts voor het werk in den dienst der Zending zou gevonden zijn.Ga naar voetnoot1) Nog moet melding gemaakt worden van de Spaarbank voor Inlanders te Modjo warno, opgericht in 1888 en goedgekeurd bij Gouv. Besluit dd. 2 Nov. 1888. De Javaan is niet spaarzaam, - misschien ook niet, omdat hij geen veiliger plaats | |
[pagina 685]
| |
heeft voor het geld, dat hij misschien zou willen sparen, dan een gat in den grond, of de holle bamboestijlen van zijn huis, èn omdat zijn familie betrekkingen en vreemden hem ‘opeten’, àls hij wat heeft. ‘Waarom zal hij ook sparen, want morgen, misschien, is hij dood?’ Toch heeft men hier aan Inlanders sparen geleerd; en zóó geleerd, dat in het jaar na de oprichting der Spaarbank door 51 personen werd ingelegd tot een bedrag van bijna f 5000, tegen 1/8 % rente per maand, terwijl het kapitaal, van 150 inleggers, thans ongeveer f 10.500 bedraagt. Dit is zonder voorbeeld onder de Javanen, die, Hoofden en geringen, doorgaans zóóveel schulden maken als hun crediet verleend wordt, en die meer gewoon zijn om cent per cent rente te betalen, dan eenige rente te ontvangen. Ik vroeg mijn gastheer, met wien ik, hoevele uren wij ook te zamen spraken over de Zending op Java, nooit uitgepraat raakte, o.m. ook, hoe het met de zedelijkheid op Modjo warno gesteld was? en vernam tot mijn blijdschap, dat gevallen van onzedelijkheid, - ook van ‘gedwongen huwelijk’, slechts hoogst zelden voorkwamen, en dat de lieden zóó scherpe tucht in deze oefenen, dat aan een man, die zich vergeten had met een meisje, deswegen niet werd toegelaten om de nieuwe kerk te helpen bouwen. Ook dit spreekt, op Java en voor Javanen, boekdeelen.
Of ik Modjo warno beschouw als een model-Zendingstation, en zou wenschen, dat wij ons, op Midden Java, naar dát model zullen inrichten.....? Excuus: Die vraag is niet ter zake. Want: Vooreerst, zou het de palen der Christelijke wellevendheid te buiten gaan, als ik, vriendelijk op Modjo warno ontvangen, en, zonder reserve omtrent het werk daar ingelicht, in publiek geschrift vergeten zou, dat ik gast was op Modjo warno, en niet Inspecteur. Maar ten tweede: Modjo warno dient zich niet aan als ‘modelstation.’ Wel wordt het als zoodanig (minder om zijn Godsdienst dan om zijn praktisch-maatschappelijk succes) genoemd, door ambtenaren en anderen. Doch dit geschiedt allerminst door de B.B. Kruyt.
De doorgaande indruk, dien ik van Modjo warno verkreeg, was, dat er gewerkt wordt, - geregeld, systematisch, conscientieus, zonder drukte, zonder jagen naar effect. Men weet, wat men wil, en men | |
[pagina 686]
| |
wil, wat men weet, dat gedaan kan worden om het voorgestelde doel te bereiken, zoodat er zoo min getreuzeld als van den hak op den tak gesprongen wordt. Daarbij, wordt er gearbeid met toewijding, - zóó, dat het geheele huis en de omgeving van den Zendeling zijn ingericht naar de behoeften der Zending; dat hier niet is de Zending om den Zendeling, maar de Zendeling en zijn huis om de Zending, en dat de invloed van het Zendinghuis zich gunstig doet gevoelen op de Inlandsche medearbeiders, en in de gemeente.Ga naar voetnoot1)
Mijn gastheer was zoo vriendelijk, mij te brengen naar eenige buitenstaties, tot Modjo warno behoorende, opdat ik ook met zulken, door eigen aanschouwing, bekend mocht worden. Op die posten zijn Inlandsche helpers geplaatst, die school houden, catechiseeren, en ook een Godsdienstoefening leiden, alles onder toezicht van den Zendeling. Maandag avond, 14 Sept., werd de gewone koempoelan sásèn (maandelijksche bijeenkomst) gehouden in de kerk, die goed werd bijgewoond, en in welke Zendeling Van Wijngaarden een overzicht gaf van zijn arbeid op het eiland Savoe, waarna ik een korte toespraak hield, terwijl Zend. Kruyt het gesprokene in het Javaansch overbracht. Het was een aangename, opwekkende ure.
Hoezeer de heer Kruyt ook aandrong op mijn langer verblijf te Modjo warno, en hoe zeer gaarne ik daar nog vertoefd zou hebben, de weinige tijd ter mijner beschikking gedoogde zulks niet, en ik moest mij haasten. Diensvolgens nam ik, met veel dank voor de hartelijkheid mij betoond, en voor al het goede, dat ik te Modjo warno had mogen zien en ondervinden, een hartelijk afscheid van de Zendingfamilie Kruyt, en zette ik, Dinsdag 15 September, mijn reize voort. |
|