Een jaar op reis in dienst der zending
(1896)–Frans Lion Cachet– Auteursrecht onbekend
[pagina 630]
| |
XV.
| |
[pagina 631]
| |
redjo, aan den weg naar Kedoe, schoon gelegen op een heuvel, met een prachtig uitzicht naar het Westen, en voorzien van een ruim gebouw, waar men zijn thee kan drinken. En hoe nu de ‘geesten’ tevreden gesteld kunnen worden, en tevens door de belichaamden feest gevierd, blijkt het best uit een Rampasan (of Reboetan). Dit feest der Chineezen op Java wordt gevierd in het laatst van Augustus of begin September, onder patronaat der Overheid. Naar zijn naam te oordeelen, bestaat het in rooven en plunderenGa naar voetnoot1). Volgens het begrip der Chineezen, houden de geesten der afgestorvenen nog steeds van een hartigen, vetten maaltijd en een goed kop thee, en hebben zij ook behoefte aan kleederen, een schuifje opium en een zakduitje. Dit nu wordt hun op de Reboetan verschaft. Reeds dagen te voren, gaat de priester rond om in ontvangst te nemen, wat ieder, per Rampasan-expeditie, naar de geestenwereld zenden wil, - geld, kleederen, gebak, gebraden en gekookte spijzen, waartoe in het bijzonder rijst, gevogelte, en vooral vet varkensvleesch behooren. Terwijl nu in het kamp groote schoonmaak wordt gehouden (voor zoover als de Chineezen schoonmaken), wordt op een groot plein een tempel opgericht, en tegenover dezen een acht voet hoog platform, met bamboe palen, 20 voet hoog, versierd met veelkleurige papieren vlaggen, vol draken, visschen, enz. Op het platform wordt een groote afgod geplaatst, en om dezen heen, op tafels en in korven, of bevestigd aan de staken, de verschillende spijzen, kleederen en het geld voor de geesten. Tusschen deze stellages en den tempel worden nog andere, pyramidaal-vormige, hooge palen geplaatst, die behangen worden met de restende goederen, - hoenders, een paar gebraden varkens, hoofddoeken, etc., en een pakje opium. Nog plaatsen de Chineezen, op den dag voor het feest, tafeltjes met toebereide spijzen, vruchten, confituren en thee, ten gerieve der geesten, voor hunne woningen, en 's avonds is er groote illuminatie. De Rampasan, die ik bijwoonde vond plaats op Woensdag middag, 2 Sept., op een uitgestrekte open ruimte bij de pasar, waar de beschreven gebouwen waren opgericht, en minstens 2,000 menschen, Chineezen en Javanen, Indo's en enkele Europeanen, bijeen waren, terwijl de ‘rust en orde,’ voor zoo weinig als dit noodig was, ge- | |
[pagina 632]
| |
handhaafd werden door eenige manschappen van het Europ. garnizoen en der plaatselijke politie. Vooral de Chineezen gedroegen zich voorbeeldig, op de manier van gastheeren, die receptie hielden,
rampasan.
en hun, Europeesche, gasten gaarne overal rondleidden, opdat dezen alles rustig konden bezien. Ik dwaalde eerst wat rond onder de schare, die bezig werd gehouden met muziek en de Chineesche | |
[pagina 633]
| |
poppenkast, en vond toen een plaatsje bij den ingang van den tempel, waar twee groote afgoden gesteld waren, - de een, een goede, van een blanke kleur, en de ander een kwade met een zwart gelaat, met een tafeltje vol spijzen voor ieder, doch zóó, dat de kwade afgod de grootste en beste portiën had. Wie kon zulk een menigte Heidenen en Mohamedanen, in zulk een afgodische omgeving bijeen zien, zonder te zuchten om een Le Croix, een Valpy French, een Maxwell Gordon, een George Mackay; òf beter nog, om een aantal degelijk gevormde predikers uit de Javanen en Chineezen, om dezen, in hun eigen taal, zonder schroom, doch met tact, toe te spreken, en hun het Evangelie te verkondigenGa naar voetnoot1).
Naar verondersteld werd, hadden de geesten van de spijs en drank, hun voorgezet, behoorlijk gebruikt, (n, l. door er de essence van te genieten), zoodat hetgeen overbleef, nu ‘geroofd’ kon worden, en voorts ‘verbrand’, gelijk plaats moest vinden met de verzoeken, boodschappen, smeekingen enz. aan de geesten, netjes op gekleurd papier geschreven, en met de zakduitjes en kleederen (ook van papier), die zij zouden krijgen. Voor de bezorging aan de rechte adressen in de geestenwereld, moest de afgod in het gebouw zorgen, wien de namen waren voorgelezen. Aller wachten was nu op den Resident, die het teeken moest geven tot den ‘roof’.Ga naar voetnoot2) Eindelijk, tegen 5 uur, kwam Z.H.E. Gestrenge, de plaatselijke Vertegenwoordiger der Nederlandsche Regeering, beschaduwd door den grooten gouden pajoeng van zijn rang, hem door een mantri boven het hoofd gehouden, en vergezeld van den Regent, den Controleur en andere ambtenaren, en de élite van Poerworedjo, heeren en dames, meest allen in Indië geboren. Met zijn gevolg, werd de Resident rondgeleid in het platform gebouw, | |
[pagina 634]
| |
waarna de afgod-expediteur daaruit werd weggenomen. Staande tusschen de afgoden bij den ingang van den tempel, gaf nu de Resident een sein, waarop.... Doch neen, wat toen volgde, is niet te beschrijven. Alsof de verpleegden in tien krankzinnigen-gestichten losgebroken, schouder aan schouder met de bestormers van de Bastille, een aanval deden op de Bank van Engeland. In weinige oogenblikken, was het kunstig versierde gebouw, met zijn tafels vol spijzen en wanden vol goederen, in handen van honderden Javanen, terwijl weer anderen de zeep-gladde pyramiden-palen beklommen, om zich meester te maken van den buit, die daar te halen viel.Ga naar voetnoot1) Vuurwerk, tusschen de voorwerpen aan die palen verborgen, ontbrandde met groot geraas, en de vlammen, waarin het offergeld en goed geëxpediëerd werden naar de geestenwereld, stegen omhoog. Het was bedroevend, vernederend, afgrijselijk te aanschouwen, hoe de, anders zoo kalme, Javaan, tot amok-makerij opgewonden, zich inspande en worstelde om den poot van een kip of een paar koekjes, een zakdoek of een hoed, en vooral om den grooten prijs, het pakje opium. En dit alles geschiedde op een heidensch feest; met erkenning van de Hooge Regeering, door haar vertegenwoordiger, den Resident; onder de schaduw der Nederlandsche vlag. De Chineezen rampasden niet mede, maar zagen alles bedaard, misschien met minachting, aan, en de soldaten, die de wacht gehouden hadden, kregen een geslacht vet varken, half gaar gestoofd door de zon, die er den ganschen dag op geschenen had, gelijk de vliegen konden getuigen, die er zich bij menigten reeds aan vergastten. In een half uur tijds waren de palen en de houten stellage van alles ontdaan, en toog het volk, tot kalmte teruggekeerd, huiswaarts. Het ‘feest’ was afgeloopen. |
|