Een jaar op reis in dienst der zending
(1896)–Frans Lion Cachet– Auteursrecht onbekend
[pagina 177]
| |
V.
| |
[pagina 178]
| |
moeden kon bestaan, dat er, van Regeeringswege, eenige bedenking zou worden gemaakt tegen de vrije verkondiging van het Evangelie aan de Heidenen en Mohamedanen op Java, of eenig beletsel aan de Zending in den weg zou worden gelegd. Het geestelijk heil van den Inlander ging Raffles niet minder ter harte, dan Engeland's belang in het bezit en den materiëelen voorspoed van Java, - het kroon-juweel van den Indischen Archipel. Het is mogelijk, dat er zijn, die in gemoede meenen, dat de Javanen geen geringen grond van dankbaarheid hebben, dat zij, in 1816, weer onder Nederlandsch gezag zijn gesteld. Insgelijks, dat de Inlandsche bevolking meer uit haar slaafsche onderworpenheid is opgericht, en tot grootere zelfstandigheid is gekomen, dan het geval zou zijn geweest, indien zij gebleven ware onder Britsch Bestuur. Of wel, dat de algemeene welvaart van Java, om van de andere Bezittingen niet te spreken, grooter is, en de vooruitzichten gunstiger; dat er meer energie ontwikkeld werd, en wordt, het land meer productief gemaakt, iedere bron van inkomst meer ontwikkeld, de handel uitgebreider is, en de geheele maatschappelijke en politieke toestand oneindig veel beter, dan onder de Britsche vlag zou zijn denkbaar geweest. Zulke meening is mogelijk. Doch zeker is het, dat de Zending, in het bijzonder wat betreft onmisbare vrijheid van beweging, er niet onder zou hebben geleden indien Raffles, op den ingeslagen weg voortgaande, jaren lang het Bewind had mogen voeren op Java, en hij daarna door gelijkgezinden, gebonden aan de voor Britsche Koloniën geldende wetten van godsdienstvrijheid, in het Bestuur ware opgevolgd. Dan zou, naar den mensch gesproken, gansch Java thans zijn geëvangeliseerd, indien niet gechristianiseerd, waar nu slechts hier en daar een enkel lichtpuntje gezien wordt, te midden eener bijna stikdonkere duisternis.
Sir Stamford Raffles kwam, als Gouverneur van Java, het eerst met de Zending direct in aanraking door de Baptisten-Zendelingen Robinson, Reiley en Trowt, die in 1815 te Batavia arriveerden, doch meer bijzonder in verband met Milne's komst aldaarGa naar voetnoot1). | |
[pagina 179]
| |
Deze Zendeling, in September 1812, door het Londensche Genootschap naar China afgevaardigd, was den 10 Juli 1813 te Macao aangekomen, waar hij, onder leiding van Dr. Morrison, van hetzelfde Genootschap, zich allereerst in de taal zou oefenen. Te Macao, een Portugeesche bezitting, mocht hij echter niet vertoeven omdat hij ‘een Protestant’ was (gelijk het ook aan Morrison niet vergund zou zijn, daar te wonen, indien deze niet, als onmisbare translateur, in betrekking had gestaan tot de Engelsche Factory). In overleg met Morrison, begaf Milne zich naar het nabij gelegen Canton, doch toen hij ook daar zich niet mocht vestigen, werd besloten, dat hij de voornaamste plaatsen in den Indischen Archipel, waar Chineezen woonden, bezoeken zou om het Nieuwe Testament en Christelijke geschriften in het Chineesch te verspreiden, en te onderzoeken, welke opening daar was voor de prediking van het Evangelie. Zijn echtgenoote te Macao achterlatende (waartoe vergunning van den Gouverneur verkregen was), vertrok Milne, per ‘James Drummond’, met 450 Chineesche emigranten voor Banka aan boord, naar Batavia, waar hij 10 Maart 1814 arriveerde. Hij had zich voorzien van 2000 Nieuwe Testamenten, juist in het Chineesch door Morrison vertaald, waarvan hij 25 uitdeelde op de reis onder de ChineezenGa naar voetnoot1), en een 15000 Christelijke geschriften, mede ter ver- | |
[pagina 180]
| |
spreiding onder de Chineezen op Java. Terstond na zijn aankomst te Batavia, verkreeg Milne audientie bij Gouverneur Stamford Raffles, die hem ontving ‘met de grootste hartelijkheid’, en hem ‘niet alleen zijn toestemming verleende tot den voorgenomen arbeid, maar ook hem zijn krachtigen steun daarin toezegde’, - een ‘belofte, die hij steeds gereed en ijverig was na te komen’Ga naar voetnoot1). Na gastvrijheid te hebben genoten bij den Baptisten Zendeling W. Robinson, (die eigenlijk tot de Zending in Britsch Indië behoorde), verkreeg Milne, ‘door de goedwilligheid der Regeering, een huis ter woning, aangenaam en gezond, even buiten de stad gelegen’. Een aankondiging in het Chineesch boven de deur geplaatst, dat hier ‘Boeken werden weggegeven’, deed dagelijks vele Chineezen tot hem komen, en reeds omstreeks de helft van Mei was het geheele getal N. Testamenten en geschriften, voor Batavia bestemd, verspreid. Milne reisde nu in de omliggende plaatsen om met het Nieuwe Testament en verdere geschriften te colporteeren, en in dezen weg het Evangelie te verkondigen. Door den Gouverneur in staat gesteld om op Gouvernementskosten Java te kunnen bereizen, vertrok Milne, vergezeld van Dr. Robinson, (niet de Zendeling maar een geneeskundige) den 18 Mei van Batavia, via Cheribon, Tagal, Samarang, naar Soerabaia en van daar naar Solo, overal waar hij kwam het N. Testament en Christelijke geschriften verspreidende, en, waar hem daartoe gelegenheid werd gelaten, het Evangelie verkondigende, bijzonder aan de Chineezen. Belangrijk zijn de aanteekeningen door hem, in verband met de Zending, op, en naar aanleiding van, deze reis gemaakt. Nergens, ook niet te Solo, waar de Soesoehoenan hem met eere ontving, werd hij, van de zijde der Mohamedaansche hoofden, eenigerwijze gehinderd in zijn Evangeliearbeid, en doorgaans vond hij op Java, onder het Engelsch Bestuur, een geopende deur voor de Zending. | |
[pagina 181]
| |
Te Batavia teruggekeerd, ontmoette Milne daar de Zendelingen Kam, Brückner en Supper. Dezen, evenals hij, schoon niet voor langen tijd, te Gosport, door Dr. Bogue opgeleid, waren, na 14 November 1813, door Ds. Wernink, in de Hollandsche kerk te Londen te zijn geordend en door het Londensche Zending Genootschap afgevaardigd, op Oudejaarsavond naar Batavia scheep gegaan, waar zij den 26 Mei 1814 arriveerdenGa naar voetnoot1). Supper werd aangesteld tot predikant te Batavia voor de Maleische gemeente, en vond een uitgebreiden werkkring ook onder Mohamedanen en Chineezen, zich uitstrekkende tot in het Binnenland. Sterk werd door hem bij het Nederl. Zend. Genootschap aangedrongen op de uitzending van meer arbeiders, zoowel om het Evangelie te verkondigen als om de jeugd te onderwijzen, terwijl, naar hij meende, Java ‘een zeer gunstig arbeidsveld mocht heeten voor ijverige Zendelingen, met meer vooruitzicht op goede vrucht, dan op een der andere eilanden’ in den Archipel. Mochten ‘ermeer Zendelingen komen, dan was hij bereid’ om te Batavia, waar hij uit 's lands kas bezoldigd werd, ‘plaats te maken voor een ander en zelf te gaan wonen op een landgoed, waar een aantal | |
[pagina 182]
| |
vrije Javanen woonden, en waar de landheer, Van Riemsdijk, hem een woonhuis en kerkje wilde bouwen’. ‘Als Zendeling’ zoo schreef hij, ‘heb ik voor mijn persoon niet zooveel geld noodig en ik meen, dat het Zending Genootschap mij, naar het noodig mocht zijn, wel zal ondersteunen. Ik hoop dan, in weinige jaren, door Gods genade zoo ver te komen, dat de Christelijke Javanen in mijn nooddruft kunnen voorzien, en ik niet ten laste der Zendingkas behoef te zijn’. Supper was een waardig Zendeling, die zijn roeping verstond en onvermoeid heeft gearbeid. Doch hij droeg zijn schat in een aarden vat, dat niet sterk was, en reeds in den Kerstnacht van 1816 ‘gebroken’ werd. Van den Gouverneur ontving Supper steeds krachtigen steun in zijn arbeid, ook voor het weeshuis, door hem te Batavia opgericht, en gedurig wordt in zijn brieven de naam van Raffles, met groote waardeering door hem vermeld.
Van Supper's reisgenooten, ging Kam eerst naar Soerabaia en vervolgens, als predikant, doch altijd ijveraar in de Zending, naar Amboina; terwijl Brückner predikant te Samarang werd, tot hij, in 1816, overging tot de Baptisten en voorts als Zendeling heeft gearbeid. Gelijk bekend is, verkreeg Kam den naam van ‘Apostel der Molukken’, en dat niet ten onrechte, voor zoover men, na Paulus, nog spreken kan van ‘Apostelen’.
Met de genoemde Zendelingen kon Milne slechts kort verkeer hebben, daar hij reeds in Juli 1814 naar China terugkeerdeGa naar voetnoot1). Daar hij echter ook toen zich niet mocht ophouden te Macao, van waar hij tractaten zond aan Supper, ter verspreiding onder de Chineezen op Java, en hij zich ook niet blijvend vestigen kon in | |
[pagina 183]
| |
Canton, waar hij den winter doorbracht, of ergens anders in China, ging Milne, in overleg met Morrison, naar Malakka, waar hij 22 Mei 1815 arriveerde. Zijn roeping tot Zendeling getrouw, kon hij niet voldoen aan een uitnoodiging om herder en leeraar te worden der Hollandsche gemeente te Malakka, schoon hij wel, zooveel hem mogelijk was, den dienst in haar midden vervulde. Schier ongelooflijk is het voorts, hoeveel kostelijken Zendingarbeid Milne in korten tijd te Malakka verrichtte, ook met het oog op Java. Op een stuk grond, voor het Lond. Zend. Genootschap, in vrijen eigendom van het Britsch Bestuur te Penang verkregen, werd een Stichting gevestigd onder den naam van ‘Angelo-Chinese College’ (waartoe Morrison uit eigen middelen £ 1000 bijdroeg), voor de beoefening der Chineesche taal en klassieke schrijvers, en verder van de gewone vakken van middelbaar en hooger onderwijs, en der Godgeleerdheid en verwante studiën, - alles in den dienst der Zending, bijname in China, en onder de Chineezen, bij honderdduizenden verspreid over den Archipel. Een Zending-pers werd opgericht, op welke, binnen drie jaren, meer clan 55,000 exemplaren aan boeken en tractaten in het Chineesch gedrukt werden, behalve 22,000 geschriften in het Maleisch en 3000 in het Engelsch; en godsdienstoefeningen werden gehouden in het Chineesch en Maleisch. Te Penang bezocht Milne Chineezen en anderen van huis tot huis, en van hier uit zond hij de Schrift en andere boeken naar Siam, Cochin China en tot in Japan. De Bestuurders van het Lond. Zending Genootschap waren te nuchtere, praktische lieden om de dwaasheid te begaan, een man als Milne, op een zoo belangrijke Zendingpost als Malakka gerekend werd te zijn, alléén te laten arbeiden, tot uitputting van den arbeider en schade aan het werk. Hem werden dus onderscheidene medearbeiders toegevoegd, o.a., in Juni 1817, W.H. Medhurst, die al dadelijk de Zending-drukkerij voor zijn rekening nam, en Slater, die in 1819 naar Batavia werd overgeplaatst.
Milne arbeidde intusschen onvermoeid voort, ‘in het reizen menigmaal’, predikende, onderwijzende, tijdig en ontijdig in alle werk der Zending overvloedig, tot hij, 2 Juni 1822, te Malakka, door den dood aan het werk ontrukt werdGa naar voetnoot1). | |
[pagina 184]
| |
Toen Slater, in 1819, van Malakka te Batavia arriveerde, was Java wel reeds weer een paar jaren onder Nederlandsch gezag, | |
[pagina 185]
| |
doch, nog wel als nawerking van het Bestuur onder Raffles, werd den Engelschen Zendeling geen hinder in den weg gelegd, van de zijde der Ned. Indische Regeering. Ook niet aan Medhurst, die, kort vóór het overlijden van Milne, Malakka had verlaten om zich op Java te vestigen, en in het begin van 1828 te Batavia kwam. In 1823 moest Slater, wegens zwakke gezondheid, zijn ontslag nemen, doch Medhurst vond nog hulpe in zekeren heer Diering, een ingezetene van Batavia, tot de Baptisten behoorende, die zijn vrijen tijd ten dienste der Zending besteedde, ook door prediking in het Maleisch, tot zijn overlijden in 1825. Met de komst van Medhurst te Batavia, werd de Zendingarbeid onder de Chineezen aldaar krachtig aangevat. In het midden der Chineesche wijk, werd een depot van Bijbels en Christelijke geschriften geopend, en daar bracht Medhurst dagelijks geruimen tijd door in gesprek met allen, die tot hem kwamen. Op vier verschillende plaatsen in de stad, werd geregeld in het Chineesch en Maleisch het Evangelie verkondigd, behalve nog door Straatprediking, waar daartoe gelegenheid was. Om het schoolonderwijs meer gewaardeerd te krijgen, voerde Medhurst als regel in, dat de Chineesche ouders, die het ook goed konden doen, een deel der kosten droegen. Een Chineesche drukpers werd opgezet, en het Chineesche Maandblad, dat met het overlijden van Milne gestaakt was, werd hervat, met een oplaag van 1000 exempl. per maand. Op groote schaal, werd te Batavia en omstreken gecolporteerd, terwijl Medhurst zijn persoonlijken arbeid uitstrekte tot Depok, Toegoe en Buitenzorg. In een gebouw, daartoe door een Europeesch ingezetene te Batavia opgericht, werd geregelde dienst in het Maleisch gehouden, vooral voor de Balineezen aldaar, die ook door Mohamedanen werd bijgewoond. De belangstelling was groot; doch ook de tegenstand, gelijk o.a. bleek uit een publicatie door een Chinees, in zijn moedertaal, ten doel hebbende om aan te toonen, dat de Christenen, ‘niet bezittende weldadigheid, rechtvaardigheid, eerbaarheid en wijsheid, maar alleen, eenigszins, de waarheid’, en dus ‘vier van de vijf hoofddeugden missende, zij ook anderen niet konden beter maken’Ga naar voetnoot1). Dat Medhurst ook deze gelegenheid | |
[pagina 186]
| |
aangreep om de waarheid van het Evangelie en de leer der verzoening, alleen door het bloed des Lams, opnieuw publiek in het licht te stellen, ligt voor de hand. Doch tevens moest hij erkennen, en deed hij zulks, dat de beschuldigingen in zake de opium en oorlogen grond hadden, ofschoon de Zendelingen geen deel hadden aan het kwaad, maar daartegen getuigden. Van Medhurst's reizen tot in Oost-Java, naar Borneo enz.; van zijn veelvuldigen, omvangrijken litterarischen arbeid op Java, en voor Indië, ook toen hij weer naar China teruggekeerd was, kan h.t.p. slechts met een enkel woord worden melding gemaakt, schoon een welgeordende, ietwat volledige voorstelling daarvan geen onvruchtbare arbeid, vooral ook voor aanstaande Zendelingen in de Oost, zou zijn. En schoon Medhurst niet onder het Engelsch Bestuur op Java is gekomen, is het, in den middellijken weg, toch dááraan te danken, dat deze evenknie van Morisson en Gutzlaff een groot deel van zijn krachten heeft mogen wijden aan de Zending in N. Indië. Schoon nu door Gouv.-Generaal Baron Van der Capellen met achting behandeld, en, zoo niet direct gesteund dan toch geenszins gehinderd in zijn rechten en arbeid, zou zelfs Medhurst, ware hij een 20 jaren later op Java gekomen, geen vrijheid van beweging gehad hebben voor de prediking van het Evangelie, gesteld dat hij, als Engelsch Zendeling, in het geheel zou zijn toegelaten om er te verblijven. |
|