eens heel ondeugend. Hij kon soms, aan tafel, zo langs zijn neus weg, aan zijn vrouw zeggen dat hij dit of dat nodig had uit die winkel en staarde daarbij naar de ‘Engelse’, die dadelijk met vuurwangen, de ogen neersloeg. Madame keek dan haar echtgenoot bestraffend, met gefronste wenkbrauwen aan en de ‘Engelse’, die het intentionele van meneers gezegde wel begreep, vond het niets aardig van hem, niet ‘gentlemanlike’. 't Was soms of er tranen in haar ogen kwamen.
Toen gebeurde het grote, het onverwachte, het verbazingwekkende. Op een ochtend, toen Madame daar met de meisjes en de ‘Engelse’ langs kwam, was het ontstellend uithangbord verdwenen en waren werklui bezig achter de grote spiegelramen alles op te ruimen. Een gele aanplakbrief hing op de ruit, meldend dat de zaak verkocht was en in een confiserie herschapen werd.
Madame bleef van verrassing op het trottoir stilstaan en bekeek werktuiglijk de ‘Engelse’.
- Did you see? ontsnapte 't haar.
- De ‘Engelse’ hoofdknikte sprakeloos, en kreeg een kleur, en sloeg de ogen neer. De herinnering aan 't vreselijk uithangbord was nog voldoende om haar te doen ontstellen.
Zes volle jaren, tot de beide meisjes werden uitgehuwelijkt, bleef de ‘Engelse’ in de familie. Zij was volkomen ingeburgerd in de stad en haar levenswijze; zij voelde zich thuis bij die mensen en was er tevreden; zij deelde, als een van hen, hun lief en hun leed; maar nooit, nóóit, in al die jaren niet, kon zij voorbij dat magazijn, dat nu toch een confiserie geworden was, passeren, zonder machinaal de ogen neer te slaan.
- Que voulez-vous, ma chère? zei Madame, toen haar vriendinnen daarom schaterden. - Que voulez-vous? C'est une Anglaise.