Het vrolijk begrafenismaal
André, in zijn hoedanigheid van oudste vriend, belde aan. De zeven overige vrienden stonden dicht om hem heen geschaard. Het belletje gaf de gewone klank, die zij allen zo goed kenden; en toch: het was iets anders; 't was of een ander, nooit-gehoord belletje geklonken had.
Martha kwam opendoen. Zij allen kenden Martha al zo lang maar 't was alsof een nieuwe Martha nu vóór hen stond: een Martha die zij voor het eerst aanschouwden. Zij glimlachte hun welkom toe, terwijl zij hun verzocht, binnen te komen, maar door haar glimlach blonken tranen, dat merkten zij aan haar roodgeschreide ogen.
Zij traden in het voorkamertje en hingen hoeden en overjassen op. Zij spraken instinctmatig met gedempte stemmen. André vroeg zacht aan het meisje of zij dadelijk in de eetkamer, dan wel eerst in het salon verwacht werden.
- In 't salon, zei het meisje, insgelijks op gedempte toon.
- Is mevrouw daar? vroeg André haast schrikkend.
- Neen, meneer, mevrouw zult u niet zien. Zij loosden allen een zucht van verlichting.
In het salon werd hun verzocht even te wachten. Zij gingen allen staan vóór het portret van hun overleden vriend en keken er langdurig naar. Wie had het ooit gedacht dat hij zo jong zou sterven? En hoe vreemd en benauwend van hem, die laatste wilsbeschikking: dat er om hem gerouwd noch getreurd mocht worden en dat zijn vrienden, na de begrafenis, bij hem aan huis moesten komen en er deelnemen aan een feestmaal, waarvan hijzelf 't menu had opgesteld! Zij moesten er onder elkaar geestig en vrolijk zijn; zij moesten er lekker eten en drinken; zij moesten er ruim genieten van het goede van het leven, zoals hijzelf er steeds zo ruim en goed van had genoten. Dat moesten zij doen, desnoods tégen hun zin, om