volgde, kwam ik van lieverlede als in een oase van kalmte en sereenheid. Alles was daar groen en weelderig, de bomen stonden gaaf, de boerderijen waren ongeschonden, de vogels zongen jubelend in de zonnigblauwe lucht. Mijn vrees was eensklaps over; ik voelde dat ik 't mooie boerderijtje ongeschonden zou terugvinden.
Daar was het! Daar stond het! Ik zag zijn witte muurtjes schitteren tussen het groen; ik zag zijn kleine ruitjes lachen in de zon, ik zag zijn rode pannen, half overkapt met stro als een ouderwetse pijpjesmuts op een nog fris-blozend gezicht. Ik zag de blondende korenakkers en de paarsige klavervelden er omheen; ik hoorde de leeuwerikjes kwelen en de koeien grazen; en hoog jubelde 't in mij op, dat al dat lieve en schone toch was mogen blijven leven, toen plots, om de hoek van een elskant, langs een grasstrook vóór een roggeveld, een onverwacht en akelig gezicht mijn ogen trof.
Twee vrouwen, een oude en een jongere, beiden in het zwart met rouwsluiers, zaten neergeknield in 't gras vóór een soort bloemenperkje, waarop een houten kruis stond. Nog meer van die tuintjes met kruisen verrezen rechts en links langsheen de rand van 't roggeveld, waarin rode papaveren en blauwe korenbloemen schitterden en aan ieder kruisje hing een soort cocarde met de Franse kleuren.
Haastig trok ik mij terug, maar de twee dames hadden mij gezien en stonden langzaam op. In strakke houding, met een lange, lánge blik op 't kruis en 't bloementuintje, namen zij afscheid van het graf. Zij schoven zwijgend langs mij heen; hun voeten schuifelden als 't ware zuchtend door het gras. Ik nam mijn hoed af en zij keken even op en neigden. Hun ogen waren vochtig, hun wangen zagen rood. Ik liet ze gaan. Toen naderde ik in stilte.
Elf lagen er, in één reeks, deels onder het malse gras, langs de bloeiende rand van het koren. Op enkele kruisjes stonden namen. Daar waar geen naam stond, stak een fles met de hals in de grond en achter het groenachtig glas schemerde langs binnen het wit papiertje van 't identiteitsbewijs. Vóór de tombe waar de beide dames hadden neergeknield, bleef ik een lange wijle roerloos toeven. Een verse krans was er neergelegd en op het driekleurig lint las ik in zwarte letters: