Het schril gesnerp van een stoomfluit snijdt plotseling door alles heen. Een gonzing golft over de menigte, die de gendarmen op een afstand houden. Dáár is de trein! Als een vuil, zwart beest komt hij, met een dunne, vale rookpluim, die even het frisse groen en de schitterende bloemen op de helling bezoedelt, uit het donker tunnelgat gekropen. Hij glijdt langzaam, in ijzergeratel, tot vóór het klein, laag, vies stationsgebouw en houdt er, stoomsissend en remmenknarsend, stil. Enkele hoofden kijken door de neergelaten raampjes; een vloed van uniformen holt op de wagens af.
Ik voel mijn hart onstuimig jagen; een grote emotie prangt mij aan. 't Is nog de eerste maal, dat ik zulk een schouwspel bijwoon. Wat zal ik gaan zien? Wat zal ik horen?
Wat ik hoor en zie valt, als ik het zo durf uit te drukken, wel enigszins tegen. Ik had het helemaal anders: aangrijpender, droeviger, schrijnender verwacht. Ik had gedacht huilende en snikkende mensen te zullen zien, gewonde soldaten in gescheurde en bebloede uniformen, bleke, uitgemergelde gezichten, met ogen schitterend van koorts of dof-starend van doorgestane gruwel en van wanhoop; en in plaats daarvan zag ik jonge kerels, die wel heel raar toegetakeld van de treeplanken sprongen, soms net pierrots met wit-omzwachtelde hoofden of sneeuwpoppen met wine, strakke armen; maar verder vrolijk, lachend, bijna jubelend, en onder het lustig roken van sigaretten toestappend op de ontroerd-wachtende menigte, waarin sommigen al dadelijk verwanten of vrienden herkennen, die hen angstig ondervragen:
- Quoi! C'est tè, Arsène! J' t'aurais point reconnu!
- Mais oui, la Meauffe, c'est moi. Viens donc, que je t'embrasse!
Dat zijn de lichtgewonden, die nog kunnen lopen. Enkelen steunen op stokjes of krukken; anderen worden, door twee kameraden, half gedragen. De beenderige gezichten zijn bruingebrand en als 't ware gebronsd en de licht-grijsblauwe uniformen bevlekt en bezoedeld, terwijl laarzen en putties eenkleurig grijsgeel zijn van gedroogde klei, alsof al die mannen werkelijk op stijve kleibenen liepen. Men hoeft het niet te vragen of zij vers uit de loopgraven komen.