| |
| |
| |
Trio
Zij waren met hun drieën, gelijk alle goede dingen... zoals men zegt.
De een was klein, met uitpuilende ogen en een grote, dikke, zwarte snor. Hij deed denken aan een opgeblazen kikker. De tweede was ook klein, droeg een lorgnet en had grijs haar en grijze baard, waarin, om de mond, een rond, bruin kringetje stond afgetekend van het onophoudend roken. Hij had een wakker, sluw gezicht. De derde eindelijk was lang en mager, met een deftig en plechtig uitgestreken gelaat zonder expressie, dat de dunne, rafelige, blonde baard nog langer uitrekte. Hij zag er plechtig-dom uit.
Zij waren de drie volksvertegenwoordigers van ons arrondissement. Sinds jaren zetelden zij in de Kamer. Met of zonder strijd tegen andere partijen, aldoor werden zij opnieuw gekozen. Het leek wel een vaste betrekking. De kleine met zijn dikke snor praatte heel veel in de Kamer en ook daarbuiten; de oude, kleine grijze praatte op zijn tijd en meestal zeer gevat; de lange, blonde magere had nog nooit in 't openbaar een klank geuit.
De kleine, dikgesnorde met de uitpuilende kikkerogen, was advocaat; de kleine grijze met het sluw gezicht was een groot-industrieel; de lange, solemnele blonde was een vermogend kasteelheer en verder niemendal.
Telkens als zij voor drie of vier jaar herkozen waren, merkten hun kiezers niets meer van hen, zagen zij hen niet meer. Telkens als het tijdstip naderde, waarop zij weer moesten gekozen worden, dook hun trio zachtjes aan in publieke vergaderingen ook weer op. Zij reisden met hun drieën het kanton af, nu eens hier, dan eens daar, en belegden hun vergaderingen in een of andere fatsoenlijke herberg, waar de
| |
| |
boeren dan kwamen luisteren. De dikgesnorde sprak; de kleine sluwe hoofdknikte en zei ook, waar het paste, af en toe een woord; de lange blonde zat plechtig-stom en onbeweeglijk.
De boeren kwamen doorgaans zeer onder de indruk. Wat kon die kleine, dikgesnorde de dingen goed zeggen! En die oude slimmerd, die altijd zat te roken, wat nam hij alles scherp op met zijn kleine oogjes achter brilleglazen! Maar het meest nog werden zij geïmponeerd door het uitgestreken gezicht van de lange blonde, die nooit iets zei, maar misschien zo machtig veel wist en in elk geval ontzettend rijk was en een prachtkasteel bewoonde, dat zij allen kenden. Hun ontzag voor de drie heren bestond feitelijk uit een niet te bepalen angst: de angst van het onbegrepene en onbekende; want zij snapten eigenlijk niet goed, wat die heren daar in hun midden kwamen vertellen; zij voelden enkel dat zij tegenover grote, sterke machten stonden, die hun, naar willekeur, veel goeds of veel kwaads konden doen.
Ik vernam, dat de verkiezingstournee weer aan de gang was, en ik wou eens een van die zittingen bijwonen. Zij zou plaatshebben op een zondagnamiddag, om vier uur, in De Graeve van Halfvasten, een ouderwetse, degelijke herberg op een verafgelegen gehucht van het dorp. De deftige blonde meneer was eigenaar van grote, mooie boerderijen in de omtrek en zijn pachters hadden aanzegging gekregen de vergadering bij te wonen.
Het was een prachtige dag van begin juni. De schone boerderijen met hun witte geveltjes en groen en witte open vensterluiken stonden in de zon te lachen. Het koren was hoog, vol rode en blauwe bloemen, de brem bloeide goudgeel langs de bermen en in de grote bossen zongen schallend koekoeks, wielewaals en nachtegalen. Het was er van een rijke, idyllische eenzaamheid en schoonheid; men had er lange uren willen wandelen en blijven.
Toen ik bij de oude herberg kwam, die daar heel alleen stond bij een viersprong van zandwegen, was er binnen en buiten reeds heel wat beweging en drukte. De portaaldeur, wijd open, liet een schemerige wemeling van mensen zien rondom
| |
| |
een lange schenktafel; en door de achterdeur, die eveneens open was, zag en hoorde men, in felle zonnestraling, de lawaaiende bolspelers in hemdsmouwen, op de binnenplaats. Daar kwam een open rijtuig aan, bespannen met twee paarden, die zwetend zwoegden door het mulle zand. De drie voorname heren waren erin gezeten. De boerenpetten werden schuw-groetend afgenomen; de drukke gesprekken verstomden; het roezemoezige bolspel op de binnenplaats werd opeens gestaakt. Allen stroomden naar binnen in de ruime zaal naast de gelagkamer, waar lange rijen stoelen en banken waren gerangschikt, mitsgaders drie fauteuils, rondom een tafel in de achtergrond.
In die fauteuils en om die tafel hadden de drie heren plaatsgenomen. De kleine met zijn dikke snor en kikkerogen zat in 't midden; de grijze sluwerd met zijn bruingebrande rookholmondje rechts; de lange blonde met zijn uitgestreken, nietszeggend gezicht links, een weinig op de voorgrond. De zaal liep in een ogenblik gans vol en een dichte schaar van toehoorders, die geen zitplaats hadden kunnen bemachtigen, stonden overeind op banken, tegen de achterwand.
De kikkerogen blikten ernstig in de zaal. Hij wachtte een poos en toen er voldoende stilte was, riep hij, met heldere stem, naar de gelagkamer reikhalzend, waarvan de brede tussendeur open was gebleven:
- Bezinne! Voor iedere man een pintje bier!
Een vrolijk rumoer gonsde; een deining golfde over de schouders en hoofden. De gezichten lachten, de ogen straalden. Dat was een goed begin, dat stemde tot gezellige vertrouwelijkheid. De waard in hemdsmouwen en zijn vrouw met verhit-blakende wangen, wrongen zich een weg met hun presenteerbladen vol glazen door de op elkaar gedrongen menigte. De drie heren werden het eerst bediend en toen ook iedereen zijn glas gekregen had, hief de kikker het zijne in de hoogte en riep:
- Vrienden op ulder gezondheid!
- Santus! Santus! klonk het van alle kanten met opgeheven glazen; en zodra er weer stilte was, stond de kleine kikker overeind en begon hij zijn rede.
| |
| |
Hij sprak vrij goed, zeer duidelijk, in merkwaardig zuiver Vlaams. En wat hij zei hield steek eri stak gunstig af bij de onzin, die heren uit de stad zo dikwijls in boerenvergaderingen komen uitkramen. Hij had zijn onderwerp grondig bestudeerd ; zijn woorden en gedachten waren bevattelijk voor de mentaliteit van zijn aanhoorders. Alleen had hij zijn kennis wat te veel in boeken opgedaan en daaruit enige vooruitstrevende begrippen geput, die niet altijd overeenstemden met de opvattingen van de doorgaans in oude sleur en traditie vastgemodderde boeren. Er waren goedkeurende hoofdknikkingen, maar er waren insgelijks bedenkelijke hoofdschuddingen; en plotseling slaakte een oud boertje luid een opmerking, die alle hoofden naar hem deed keren.
De kikker onderbrak zijn rede en zei:
- Vrienden, wilt ge mij eerst laten uitspreken. Na mijn rede verklaar ik mij bereid het woord toe te staan aan gelijk wie een opmerking te maken of een vraag te stellen heeft. Mag ik uw naam weten, vriend?
De gehele zaal lachte en keek schalks naar boerke Van Daele, de onderbreker. Dat die meneer boerkes naam had gevraagd leek hun niets geruststellend voor boerke. Uw naam moeten geven, was dat niet of ge voor een misdrijf ondervraagd werd? Kwam daar dan, als gevolg, geen dagvaarding van? Eenieder keek naar boerke, trillend-nieuwsgierig wat hij op die vraag zou antwoorden; maar boerke liet zich geenszins uit het veld slaan; hij deed of hij de vraag van die meneer niet gehoord had en, half tot zijn naaste buren omgekeerd, verklaarde hij met schelle stem, haast schreeuwend, alsof hij op de akker stond:
- 't Es sedert 't gebruik van al die semiek en zulk 'n soort van konterijen, dat de boeren gien cenzen mier'n hên!
De ganse zaal schoot in een lach; maar de meneer klopte ongeduldig met zijn potlood op tafel en riep:
- Vrienden, op die manier kunnen wij geen vergadering houden. Ik herhaal nog eens, dat ik bereid ben, als ik gedaan heb, iedereen te woord te staan. Hoe is uw naam, vriend? - Soarlewie van Doale, Meniere! riep een stem uit de diepte van de zaal.
Boerke keerde zich venijnig om.
| |
| |
- 'k Kan ik zelve mijnen noame wel zeggen, zulle.! gilde hij nijdig.
- Woarom 'n doe je 't tons niet! kaatste de man terug.
De spreker klopte om stilte.
- We weten nu de naam; zei hij; - straks zal boer Van Daele wel gelegenheid hebben om aan 't woord te komen. Laten wij nu voortgaan. Ik zei dus, dat het gebruik van scheikundige meststoffen met oordeel moet...
- 'k Hè ik gezeid, wat da 'k te zeggen hoa! onderbrak boerke voor de tweede maal onder geweldig spotgelach, terwijl hij zich opnieuw tot zijn naaste buren keerde. Maar ditmaal maakte de spreker zich heel erg boos. Hij gaf een vuistslag op de tafel en kreet, terwijl zijn uitpuilende kikkerogen fonkelden:
- Van Daele, ik verzoek u van twee dingen één: ofwel zwijgen, ofwel direct de zaal verlaten!
- 't Es het goed! 't Es het goed! 'k Zal ik zwijgen! pruttelde boerke en boog de armen op zijn knieën, nog even wat na-brommelend.
De spreker zette zijn rede voort. Hij deed in welgekozen woorden uitkomen, alles wat zijn politieke partij gedurende al die jaren ten gunste van de landbouw en de landbouwers gedaan had. Men moest maar eens vergelijken; de maatschappelijke en economische toestand van de boer, vroeger en nu. Men hoorde soms wel eens op een toon van heimwee en verzuchting spreken van de ‘goeden ouden tijd’. Maar zou er werkelijk nog wel één enkele boer in heel Vlaanderen zijn, die naar die ‘goeden ouden tijd’ terug verlangde? Nú was het de goede tijd; nú, sinds zijn partij al die verbeteringen, al die vooruitgang in 't bedrijf had doen ontstaan. De boeren van vroeger leefden een beestenleven vergeleken bij nu. De boeren van de tegenwoordige tijd werden grondeigenaars en heren, daar waar zij vroeger lastdieren en slaven waren! Een grote, diepe ontroering golfde door de zaal. Wat die meneer daar zei, was toch wel heel juist en waar. Neen, geen één onder hen - misschien boerke Van Daele uitgezonderd; en nog! - verlangde naar de oude tijd terug. Zij voelden de waarheid van zijn woorden en zij bewonderden zijn knap verstand, dat hem zo duidelijk deed zeggen, dát waarvan zij
| |
| |
allen zo innig doordrongen waren. Zijn grote welsprekendheid sleepte hen mee; zij voelden innige eerbied en ontzag; en zij begrepen, waarom de kleine grijze met zijn sluwe brilogen en doorrookte baardje zo spottend-glimlachend naar hen zat te hoofdknikken, alsof hi; wou beduiden: ‘Nou, wat zeggen jullie nu?’ en ook waarom de lange, blonde zwijger een uitdrukking van vertoornde minachting over zijn uitgestreken gezicht kreeg, als wou hij hun verwijten, dat zulke tastbare waarheden nog met zoveel nadruk herhaald moesten worden, vooraleer zij begrepen werden.
De kikker triomfeerde. Hij dronk vlug een paar teugjes van zijn democratisch bier, klopte opnieuw om stilte en zette zijn redevoering voort,.
Ja, al die weldaden had zijn partij aan landbouw en landbouwers bezorgd; maar was alles daarmee bereikt? Neen; tienmaal, honderdmaal, duizendmaal neen! Er was véél bereikt, maar nog veel meer blééf te bereiken. En hij ging aan het opsommen van alles wat nog moest en zou verwezenlijkt worden, als hun partij aan het bewind bleef en voornamelijk als zij, met hun drietal, in de aanstaande verkiezingen nog eens herkozen werden.
De boeren luisterden en staarden gapend en duizelden van al die voorgetoverde heerlijkheden. Er heerste een volkomen, roerloze stilte van gretige aandacht; men hoorde geen zucht, geen kuchje. De ogen van de kleine grijze schitterden van felle sluwheid en de lange blonde dronk herhaaldelijk teugjes van zijn bier, of ook hem de ontroering naar de keel steeg.
- Ziedaar wat gij verkrijgen kunt; ziedaar, wat wij u komen aanbieden! besloot de spreker zijn rede. - Gij hebt maar te willen en gij zult het bekomen. Gij staat voor de keuze tussen ons en onze politieke tegenstrevers. Als gij vertrouwen hebt in ons, zoals dat tot nu toe 't geval was, stemt dan weer voor ons. Als gij denkt, dat uw belangen beter behartigd en verdedigd worden door onze’vijanden, stemt dan voor onze vijanden!
- Neen! Neen! Neen! gilde plotseling de hele zaal hartstochtelijk overeind rijzend. En armen werden driftig in de lucht gezwaaid.
De kikker glimlachte verrukt; de kleine, opgewonden grijze
| |
| |
riep iets, dat in het gejoel verloren ging en de lange blonde dronk met bevende hand zijn glas leeg.
- De politieke partij van onze vijanden!... gilde de kikker uit volle kracht, - Weet gij, vrienden, wat er van de politieke partij van onze vijanden in de aanstaande verkiezing zal geworden? Neen, nietwaar? Welnu, meneer de baron - hij wees naar de lange solemnele blonde, die zijn geledigd bierglas in de hand hield - zal het u zonder veel woorden, met een enkel gebaar gans duidelijk maken.
Glimlachend-buigend keek hij naar de kasteelheer; en deze, zonder een spier van zijn plechtig gelaat te bewegen, liet het glas op de vloer vallen, waar het aan scherven rinkelde. - Dát zal er van worden! gilde triomfantelijk de kikker. Er was een ogenblik als van stomme verbazing. Men hoorde slechts een kreet van de waardin in de gelagkamer, die riep: ‘Och Hiere toch!’ Toen brak er plots een lachbui los, gevolgd door knetterend handgeklap.
De boeren hadden begrepen en juichten geestdriftig de lange, blonde zwijger toe. Hij glimlachte even. Er kwam waarachtig iets als een glimlach van voldoening op zijn plechtig-uitgestreken gelaat. Hij stond op, dankte met een handgebaar en de kikker verklaarde de vergadering afgelopen.
Drie weken later hadden de verkiezingen plaats. Het vaste trio werd met een verpletterende meerderheid herkozen. Maar wie verreweg de meeste stemmen behaalde was de plechtig-zwijgende kasteelheer, die met zijn enkel gebaar van het gebroken bierglas alle harten had veroverd.
Zelfs boerke Van Daele stemde voor hem, naar naderhand verzekerd werd.
|
|