| |
| |
| |
Pension de famille
Het mooie luxehotel lag ginds boven op de berg, met zijn ruime terrassen en prachtige lusttuinen. Het Pension de famille lag beneden aan de voet, benauwd en klein en somber, aan de oever van 't riviertje.
Het Pension de famille was een goedkoper ‘dépendance’ van het grote luxehotel. De bewoners van het Pension de famille genoten desverlangd het voorrecht tweemaal in de week, de woensdag en de zaterdag, van twee tot zes, in de mooie tuinen rondom het luxehotel te mogen wandelen. Zij maakten meestal een zeer matig gebruik van die gunst. Zij kwamen eens eventjes kijken en, als ze 't gezien hadden, keerden zij doorgaans mopperend naar het Pension de famille terug. Het verveelde en ergerde hen soms op verzoek van een of ander bewaker hun toegangskaart te moeten vertonen. Soms hadden zij die niet bij zich en dan werden zij beleefd maar vastberaden weer naar beneden ‘gebonjourd’. Zo was van lieverlede tegen het groot hotel een stille wrok ontstaan onder de gasten van het Pension de famille, een machtelooshaatdragende hostiliteit, die zich ook wel eens tegen de bewoners van het groot hotel uitte. Geen gast van het Pension de famille zou in het voorbijgaan of tegemoet komen van een gast uit 't luxehotel ook maar even gegroet hebben, zoals toch gebruikelijk was onder de mensen van die nog enigszins patriarchale streek. Neen, dat waren vijanden. De geest van stugge vijandigheid werd ingeademd in de atmosfeer van het Pension de famille en iedereen was erdoor besmet. Een bewoner van het Pension de famille, die het gewaagd zou hebben op vertrouwelijke, of zelfs maar gewoon-beleefde voet met een bewoner van het groot hotel om te gaan, zou geen leven meer hebben gehad in het Pension de famille.
| |
| |
De bewoners van het luxehotel droegen volstrekt geen wederkerende wrok tegen de gasten van het Pension de famille; maar zij merkten en voelden die vijandigheid en vermaakten er zich om. Ze speelden golf op de mooie, uitgestrekte ‘links’, en daar één van de ‘holes’ onder aan de berg en nogal in de nabijheid van het Pension de famille gelegen was, gebeurde het wel eens, dat ze zich daar even ophielden en liefst dan tegen het uur van de maaltijden in het Pension, om al die zure gezichten daar te zien aan- of voorbijkomen.
Dat was de ergernis der ergernissen voor de gasten van het Pension de famille. De eetzaal van het Pension kwam uit op de weg langs het water en daar het zo benauwd en warm was daarbinnen, stond de voordeur meestal open. De golfspelers bleven daar op het pleintje vóór het Pension talmen en lachen en praten en af en toe waagden zij een blik naar binnen, waar de op elkaar gepropte gasten om één grote lange tafel zaten. Altijd, dag aan dag, dezelfde stugge gasten. Een oude meneer met rood gezicht en grijze baard in 't midden, en tegenover hem een dikke vrouw met opgezette buste, die aldoor kortademig zat te hijgen. Dat waren de voornaamste stamgasten, al van jaren her. Zij bekleedden daar een soort ereplaats. Zij gaven er de toon aan, de toon van stugge degelijkheid. Zij werden vóór de anderen bediend. Zij keurden de spijzen goed of af. Wat zij éénmaal hadden afgekeurd, verscheen niet meer op het menu. Wat zij wel wilden goedkeuren, verscheen herhaaldelijk, soms elke dag, tot walging van de overige gasten, die het echter niet zouden gewaagd hebben tegen de traditie in te mopperen. Rondom dat plechtig tweetal groepeerden zich de overige pensionbewoners, een beetje op goed geluk af. Men kwam, men ging; men schoof op, men trok terug; dat was iets vaags en ordeloos, dat wel geduld moest worden, zolang er geen stoornis door ontstond. Alleen één enkele jongedame was er, die aldoor vast haar zelfde plaats innam, heel aan het uiteinde van de tafel, met de rug naar de openstaande deur. Zij was vrij knap van uiterlijk, flink gebouwd, met donker haar en donkere ogen. Zij was altijd koketjes aangekleed en haar manieren aan tafel getuigden van meer verfijning dan die van de overige gasten. Zij alleen scheen zich niet te ergeren aan de bedekte nieuwsgierigheid
| |
| |
van de golf spelers uit het luxehotel. Integendeel! Telkens keek zij enigszins met welgevallen naar hen om en verschoof zelfs lichtelijk haar stoel, om hen beter te kunnen zien. Zulks ontging niet aan de brommerige oplettendheid van de oude, grijze heer en de amechtige dikke dame; en, als het maar enigszins kon, dat was dan wanneer het met al te warm en benauwd was en de dikke dame niet al te angstig naar haar adem moest snakken, liet hij stug de voordeur sluiten. Maar het was zulk een heerlijke hete, mooie zomer en het werd dadelijk zo bevangen daarbinnen met dichte deuren, dat men toch al spoedig weer moest openen. Toen gromde de heer dof-verwoed en het gebaar, waarmee hij zich van kip en sla bediende, leek wel een vechtgebaar: 't was of hij zijn vijanden de haren van het hoofd plukte en razend hun botten verslond. Feitelijk maakte die jongedame daar de indruk, of zij niet aan die tafel en in dat gezelschap paste. Was dat wel iets voor haar, al die donkere en lichte halfvolle wijnflessen met nummers op de etiketten, die bij elke maaltijd weer werden opgedist, tot zij eindelijk leeg waren en door andere vervangen werden? Was dat iets voor haar, dat lawaaiig gooien en rinkelen met borden en vorken en messen en dat grof naar binnen slikken van de spijzen, zoals de meesten van die gasten deden? Neen; zij paste er niet. Haar plaats zou eerder zijn geweest ginds boven in het luxehotel; en het moest eigenlijk niemand verwonderen, dat zij groter belang stelde in de elegante verschijningen, die daar vandaan kwamen, dan in haar laag-bij-degrondse, dagelijkse omgeving.
Het was ook, alsof enkele bewoners van het luxehotel, die scherp-opvallende tegenstelling merkten en voelden. Sommige ogen keken niet zonder welgevallen naar haar bekoorlijk silhouet, zoals zij daar, enigszins afgezonderd, aan die kleinburgerlijk-banale en triviale-lange tafel zat. Eén vooral - een jonge Amerikaan of Engelsman - nam haar telkens zeer aandachtig op. Er gingen weinig dagen voorbij, dat hij daar niet stond omtrent het etensuur van het Pension, in sportpak, zijn ‘bag’ met ‘clubs’ over de schouder, wachtend op de autobus, die er dagelijks langs kwam, met bestemming voor 't hotel ginds boven, waar men later at dan in het
| |
| |
pension. Hij kuierde over het pleintje heen en weer, telkens even het benauwde hok inkijkend; en zij merkte wel, dat hij enkel naar haar keek; want zij keek ook alleen naar hem; en eer zij nog met elkaar een woord gewisseld hadden, ontstond er reeds een soort van band tussen hen beiden, een wederzijds besef van harmonie, een stil akkoord als 't ware van eenstemmig voelen en begrijpen.
De overige pensiongasten, vooral de grijze heer en de dikke dame, hadden dat gedoe al dadelijk opgemerkt en dachten er het hunne van. Er hadden aparte fluisterpartijtjes plaats, 's avonds in het duf salonnetje van het pension en om de jongedame spande zich van lieverlede een net van stilte en verwijdering. Men trok de neus voor haar op, men deed alsof men haar niet zag, men had haar absoluut niets meer te zeggen of te vragen. En elke dag nu, hoewel het weer veel minder warm was geworden, stond de voordeur wijd open, zodat de hele tafel naar hartelust het spelletje kon waarnemen. Want vast elke dag kwam hij daar nu, de knappe sportman in zijn sporttenue; en zijn hofmakerij werd zó opvallend, dat de ganse tafel er ternauwernood bedekt om grinnikte en lachte. Het scheen de jongedame eigenlijk wel wat te ergeren; haar mooi gezicht keek soms heel boos, ook naar de knappe jongeling; en toen het weer op zekere dag beshst heel kil was, eiste zij, dat de deur achter haar zou gesloten worden.
Dat duurde zo enkele dagen. Het weer was koud en de deur bleef stug gesloten. Of de knappe jongeling daar nog in wind en regen liep te ijsberen, was aan twijfel onderhevig. Althans men zag hem niet meer. Zou het spelletje dan uit zijn? 't Was een teleurstelling voor al de gasten. Zij keken nurks en brommerig naar de jongedame, alsof zij hun iets had ontnomen, waar zij recht op hadden. De oude heer had het soms met nijdige spot over mensen, die niet wisten wat betaamde en niet betaamde, en de dikke dame jammerde hijgend over de onbetrouwbaarheid van de wereld in het algemeen.
Toen greep er eensklaps een gebeurtenis plaats. Op een zondagochtend, bij de lunch, bleef de plaats van de jongedame aan tafel onbezet! En niet alleen onbezet, maar er was niet eens gedekt voor haar! Dáár, waar zij placht te zitten, was
| |
| |
alleen de min of meer blanke vlakte van het tafelkleed! Onmiddellijk liet de oude heer de pensionbaas roepen.
- Wat is er gebeurd? vroeg hij, naar de lege plaats wijzend.
- Partie! antwoordde de baas, half lachend, met een gebaar van de armen.
- Waarom? Ze zou hier immers haar hele vakantie doorbrengen! meende de oude heer.
- Zo dacht ik ook! zei de baas. - Maar gisteravond heeft ze al opeens haar rekening gevraagd en vanmorgen vroeg is ze vertrokken.
- Waarheen?
Opnieuw opende de baas zijn beide armen en trok de schouders op om te beduiden, dat hij het niet wist.
- 't Is kras! 't is kras! meende de oude heer; en vork en mes neerleggend, - 't is kras! herhaalde hij nog eens, met een vuistdruk op de tafel. - Zomaar plotseling weg, zonder van iemand afscheid te nemen!
De ganse tafel was teleurgesteld. De gasten bekeken elkaar met veelbetekenende blikken. Dat dáár iets achter zat, begrepen allen; maar wát? De dikke dame kreeg eensklaps een heftige hoestbui en moest van tafel weg om in de zijgang uit te hoesten. Zij kwam terug met een vuurrood gezicht en nog tranende ogen en verklaarde hijgend, dat al die emoties haar wankele gezondheid letterlijk sloopten. De oude meneer was zeer boos en vond het ongepermitteerd, dat hun vakantiegenoegens zo ergerlijk verstqord werden.
Enkele dagen verliepen. Een betrekkelijke rust had zich weer over het Pension de famille uitgespreid! De oude heer troonde weer stug-deftig op zijn vaste plaats en de dikke dame had het iets minder benauwd dan de vorige dagen. Het zo plotseling en onbeschoft vertrek van de jongedame was wel nog niet vergeten; iedere gast, die de eetzaal binnenkwam, keek nog dadelijk en machinaal naar de plaats, waar zij gezeten had en die steeds onbezet bleef; maar men ging er van lieverlede toch aan wennen en misschien zou men er, na verloop van tijd, niet meer aan gedacht hebben, toen eensklaps, op een avond, een van de jongere pensiongasten een ongehoord-ontzettend nieuwsjè meebracht. Hij had de
| |
| |
fameuze dame gezien, met eigen ogen gezien, ginds boven, bij hét luxehotel, met de jonge Amerikaan of Engelsman, die hier vroeger altijd kwam ronddraaien. Zij droeg een kort, oranje rokje en een gele trui; en zij speelde golf met hem, waarachtig, waarachtig!... Zij liepen samen over de ‘links’ en zij hadden pret en lachten; het was een minnend paartje, geen twijfel dienaangaande; en waarschijnlijk hokten zij nu samen in het luxehotel; het was me wat moois en stichtelijks! De jongeman wreef zich de handen en moest er hartelijk om lachen; maar de verontwaardiging van de deftige lui was zó overweldigend, dat de ganse tafel er een ogenblik doodstil van werd.
De oude heer liet de pensionbaas roepen.
- Weet u daar iets van? vroeg hij met bevende stem.
De waard lachte en knikte met het hoofd.
- 'k Heb er wel iets van gehoord! zei hij.
- En wordt dat zomaar toegelaten? Wat zeggen de andere gasten daarvan? vorste sidderend de oude heer.
De waard zei niets, lachte nog eens, haalde de schouders op. De oude heer was purperrood geworden. Hij woelde grijnzend in zijn bord, hapte driemaal naar een slablaadje, dat hem telkens weer ontglipte. Hij lei vork en mes tenslotte neer en stond haastig van tafel op, of hij eensklaps onpasselijk werd. - Wat is er toch, man? Wat overkomt je? holde zijn vrouw hem angstig na.
Het was een hele opschudding rondom de tafel en één van de meisjes, die bedienden, liet van schrik een wijnfles vallen. - Marie! gilde de baas verwoed op de drempel van een binnendeur verschijnend. En hij vloekte binnensmonds, terwijl zijn ogen fonkelden.
Dagen lang trilde het ganse Pension de famille van het ontzettend nieuws. De algemene nieuwsgierigheid was opgezweept; eenieder wou er meer van weten, maar eigenlijk kwam niemand erachter, hoe de zaak precies ineenzat. 't Was tevergeefs, dat alle pensiongasten nu van hun toegangskaart gebruik maakten om in de mooie tuinen van het luxehotel te gaan wandelen; tevergeefs, dat zij met spannende aandacht de ingewikkelde tochten van de golfspelers volgden: nergens was het minnepaar te zien! En iedereen begon van lieverlede
| |
| |
te geloven, dat de jeugdige jongeling zich vergist had, toen eensklaps, op een middag, terwijl het ganse pension aan tafel zat, dezelfde jongeling naar binnen kwam gestormd en riep: - Ze zijn daar! Ze komen naar hier toe! Ze wachten zeker op de ‘bus’.
De oude heer rukte 't servet uit zijn kraag en wipte, als door een veer bewogen, van zijn zitplaats op.
- Als ze hier terugkomt ga ik meteen weg! verklaarde hij driftig. Zijn vrouw slaakte een soort alarmkreet; de gasten woelden om de tafel; de waard verscheen op de drempel van de binnendeur.
- Hoort ge 't meneer? Als zij hier weer binnenkomt, gaan wij meteen weg! herhaalde hees de grijze heer.
De waard glimlachte en antwoordde eerst niet. Het was toch ergerlijk en onuitstaanbaar, zoals die kerel de gewichtigste zaken met een lamme glimlach van zich afschoof. Voelde hij dan niet, dat het ging om de eer van zijn huis, om het fatsoen van zijn pension! De oude heer sidderde en herhaalde voor de derde maal met klem, dat hij geen uur langer bleef, als dat schepsel daar weer binnenkwam.
- Wees kalm, man! Wees toch kalm! snikte haast zijn vrouw. Achter de voordeur, welke die dag gesloten was, gonsde een geluid van stemmen op het pleintje. En, door de gordijntjes van de ramen kijkend, zagen de pensiongasten het tweetal daar staan, beiden in sportpak: hij in grijze ‘Norfolk’ en ‘Plusfours’, zij in 't kort oranje rokje en de gele trui! Zij keuvelden lustig en men hoorde hen af en toe lachen; en, terwijl zij zich even half omkeerde, zagen de reikhalzende pensiongasten, dat zij een sigaret rookte.
- Zij rookt! Zij rookt een sigaret! kreet dof de jongeling, die het opwindend nieuws van haar verschijning aangekondigd had.
Grote, als 't ware verschrikte ogen gingen rondom de deftige pensiondis open en dof werd van plaats tot plaats herhaald: ‘Ze rookt... ze rookt... ze rookt sigaretten!
- Blijf kalm, man! hijgde de dikke vrouw, naar het ontdaan gelaat van haar man starogend.
Die aanmaning maakte hem eensklaps woedend.
- Tonnerre de Dieu! Wat kan die slet mij schelen! brulde hij
| |
| |
met een vuistslag op de tafel, dat de glazen en de borden ervan rinkelden.
Het gezicht van de waard werd plotseling stug en streng. - Pardon, meneer!... kwam hij vermanend naar voren. Maar een dreunend geraas daarbuiten leidde meteen de aandacht af. Daar was de autobus en hij stopte. Een schelle lach weerklonk, als 't ware uitdagend; en de gasten, door de gordijntjes kijkend, zagen haar instappen, door haar vriend gevolgd. Zij zagen de gele trui, 't oranje rokje, de fijne, grijze-zijden kousen om de mooi-gevormde, fijne benen. Eerst toen zij was gezeten, konden zij ook haar gezicht ontwaren; en dat gezicht leek triomfant, met geverfde wangen en geverfde lippen en felle, insolente ogen, die even, o, heel even maar, spottend-minachtend naar de witte gordijntjes van de duffe eetzaal van het Pension de famille keken. De motor bromde, de banden knarsten over de kiezels, de autobus reed weg!
- Schandaal! raasde dof de oude heer, die met bevende handen het servet weer in zijn halsboord stopte.
Zijn vrouw zei niets meer: zij zat in stilte te schreien...
|
|