- Alia! zei Bruno, - zullen we moar beginnen?
- En avant marche! Klied hem moar uit! antwoordde Micus kluchtig.
Bruno bevestigde zorgvuldig twee scherpe, sterke sporen aan zijn grove laarzen.
- Zie je mij stoan? lachte hij tot de kinderen. - 'k Ben ne kemphoane! 'k Goa vechten! En hij deed alsof hij op hen af wou vliegen.
- Oe oe! gilden zij, giechelend uit elkaar stuivend.
Bruno rende hen na, klappend met de handen op de dijen, als een haan die klakveert.
- Koekeloarekoe! kraaide hij.
De knapen en de meisjes kronkelden zich, gillend van het lachen.
- Ala, zot; aan 't wirk! vermaande Micus.
Hij zelf had een kort laddertje tegen de stam geplaatst. Hij klom er langs en haakte met grote eerbied het kleine kapelletje los. Hij ging het boven op de berm, onder zijn vest verbergen. De bengels zagen roerloos toe.
Bruno kwam nu bij de ‘Sperre’, mat even de afstand met de ogen en in een oogwenk, vlug en soepel als een kat, zat hij in de top. Daar blies hij naar de kinderen, zoals een kat zou doen.
- Ooo! slaakten de bengels in verrukking.
Maar Bruno ging aan 't werk. Hij nam een breed en glinsterend hakmes uit zijn gordel en begon er krachtig mee te slaan. De witte spaanders vlogen uit de donkere kruin van de ‘Sperre’ en weldra viel er een tak af, als een arm, die breekt. - Ooo! riepen de kinderen. Zij waren geboeid. Zij wachtten op de volgende takken, die zouden vallen. Zij voelden geen spijt over wat gebeurde. Het was iets nieuws, iets onverwachts en onbekends, iets hartstochtwekkends!
Zij zagen Bruno in de top zich wringen als een aap, die van de ene tak naar de andere wipt. - Past op! riep hij: - d'r komt ne gruete paraplu beneen! Hij gaf een paar heftige slagen, er was een barstend gekraak en r een enorme tak zeer langzaam schuivend naar omlaag en spreidde zich zacht als een donker kanten kleed over de berm open.
- De paraplu! De paraplu! joelden de bengels in dolle pret