| |
| |
| |
Het huis
Het huis werd opgebouwd en Lietje en Celesta, ganse dagen bij het vensterraam over hun naaiwerk gebogen, zagen het worden...
Wat 'n idee van meneer Alexander om dat huis dáár te bouwen! 't Was voor zijn nieuwe tuinknecht, een jongen van niemendal, een gewone boerenknecht, die zoveel verstand had van tuinieren als een kalf van misse-dienen. 't Was omdat die jongen wilde trouwen, en elders werk zou moeten zoeken, als meneer Alexander hem niet voor een woning kon zorgen.
Trouwen met Firmin, zo'n domme, lompe jongen! Ge moet er zin in hebben! Het oude Lietje schudde haar bleek hoofd, als ze daarvan sprak of hoorde; en ook Celesta, haar bleke blonde dochter, schudde 't hoofd en grinnikte minachtend, dat ze nog liever, ze wist niet wat zou doen, dan zo iets aan te gaan. Het was een soort obsessie voor de beide eenzame vrouwen, die de ganse dag bij het raam over hun werk gebogen zaten; en 's avonds, als Marcel, de zoon, die in de stad als klerk op een kantoor zat, van zijn werk terugkwam, praatten zij daar nog langdurig over door. Marcel keek naar het huis in wording en schudde ook wel eens het hoofd; maar hem kon het toch veel minder schelen en hij begreep niet goed, hoe zijn moeder en zijn zuster zich daar zo konden voor opwinden.
Langzaam, zeer langzaam vorderde het huis. De aanleg leek kleintjes; Lietje was ervan overtuigd, dat het op niets zou lijken. - Zijn da nou koamerkes! spotte zij. - En woar goat den trap komen? En wa veur ne kelder goan z'hên? Firmin was af en toe behulpzaam aan het werk, diende de metselaars en droeg met de timmerman de zware balken langs de ladders; en meneer Alexander kwam dikwijls kijken, rood en
| |
| |
dik, met nogal nors gezicht, stram-steunend op zijn stokje. - Joajoa, menier Alexander, pruttelde dan Lietje, - kom gij moar ne kier kijken; 't zal ou genoefd spijten da ge doaraan begonnen zijt!
Firmin zou dus trouwen en in dat nieuwe tuinmanshuisje komen wonen. Vreemd was het, zei Lietje, dat men zijn aanstaande nog niet eens gezien had; en daaruit trok ze de conclusie, dat het waarschijnlijk niet veel zaaks was, die aanstaande. Het heette, dat zij een verafgelegen dorp bewoonde en daar als een soort winkeljuffer diende bij een kruidenier. ‘'t Zal wel als “meissen” zijn, dat ze daar dient!’ veronderstelde Lietje en zij voegde er de opmerking aan toe, dat een ‘meissen’ dan ook meer dan voornaam genoeg was voor een pummel als Firmin. Het sarde de twee vrouwen echter, dat zij 't meisje nooit eens zagen en op een ochtend kon Lietje het niet langer onder zich houden en vroeg het, op de man af, aan Firmin:
- Moar Firmin, goat ou toekomstige medam toch nie ne kier komen kijken noar da schuen kastiel da menier Alexander veur heur loat bèwen?
Met een schalks oog, waarin olijkheid schuilde, keek Firmin Lietje aan. Lietje dacht even: ‘Hé, hij ziet er toch nog zo dom niet uit als hij in werkelijkheid is’ en die indruk versterkte in haar door Firmins antwoord:
- Nie, Lietje, nou nog niet. 'n Kastielmedam 'n komt moar op heuren buiten os hij hiel-de-gans in order es.
- Ha! da es woar 't gien da ge doar zegt! lachte Lietje. - Ala, Firmin, os 't zue ver es w' houen ons gerecommandeerd, zulle!
- Ge meugt er op rekenen, Lietje, ge zult ons ieste visite zijn!
- Wa zeid' hij? Wa zeid' hij? vroeg dringend Celesta, die het gesprek van achter haar raam had gadegeslagen, toen haar moeder weer in huis kwam.
- Hij 'n es nog zue zot niet of dat er hij uitziet! bekende Lietje met een soort teleurstelling.
- Moeder,... zei Celesta, - ... zeg, moeder, vinde gij niet dat da toch nogal 'n schuen huis wordt?
- Ha, 'k moe zeggen dat 't er beter begint uit te zien of dat 't
| |
| |
aanlei, gaf Lietje toe.
- Moeder, drong Celesta aan, - moeder, ik hè ne kier 'n oardig gedacht. 'k Hè ik azue 'n gedacht, dat hij nog nie 'n weet mee wie dat hij zal trèwen!
- Hoe wilde zeggen? riep Lietje verbaasd.
- Hawèl, joa; dat hij wel zal trèwen, moar dat hij nog nie 'n weet mee wiene. Dat hij da moar gezeid 'n hee omda menier Alexander hem zijn huis zoe bèwen.
- Ha moar jonk toch, zoedt-e gij dat oprecht peizen! riep Lietje geschokt... - Ha, 't es het wel meugelijk. 't Es het toch oardig da zijn aanstoande vrèwe gien iene kier 'n komt kijken en dat er niemand percies 'n weet wie da z' eigenlijk es.
Zwijgend en roerloos staarden moeder en dochter elkander een ogenblik aan. Een diep-ontroerende gedachte drong langzaam tot beiden door.
- Ha, da zoe toch de moeite weird zijn! zei eindelijk Lietje.
De aanbouw van het huis vorderde steeds geleidelijk en naarmate die vorderde ontpopte zich van lieverlede het nieuw tuinmanshuisje tot een heel aardige woning. De vertrekken leken nu veel minder klein dan bij de eerste aanleg en het dak, dat er reeds op stond, was werkelijk mooi, met allervriendelijkste en geriefelijke mansardekamertjes. Er kwam een tuintje vóór en ook een tuintje achter; het zou er werkelijk een aangenaam wonen zijn. Meneer Alexander kwam nu dagelijks kijken en zette niet meer zulk een brommig gezicht en Firmin was een en al opgewekte vlijt en vrolijkheid; het geluk en de tevredenheid straalden uit zijn ogen. Maar nog steeds kwam zijn aanstaande vrouw geen enkele maal kijken en dat onopgelost en onbegrijpelijk raadsel was en bleef er een, dat Lietje en haar dochter tot een bijna ziekelijke nieuwsgierigheid prikkelde. Aan al wie zij zagen, vroegen zij er onophoudend naar; en daar niemand vooralsnog een bevredigend antwoord geven kon, kwamen zij meer en meer tot de overtuiging, dat Firmin nog geen aanstaande hád en dat daar een open plaats was, die kon ingenomen worden.
- Moeder, zei Celesta op een schemeravond, - moeder, 'k zoe ou ne kier willen wa zeggen.
| |
| |
- Te weten? vroeg Lietje op onverschillige toon.
- Moeder,... wa zoedt-e gij zeggen...
Eensklaps stokte Celesta en Lietje zag, met verschrikte verbazing, dat haar dochters lippen beefden en dat zij tranen in de ogen had.
- Celesta! Wa krijgde gij! riep Lietje angstig.
In plaats van te antwoorden barstte Celesta plotseling in overstelpende tranen uit.
- Moeder,... snikte zij, - ...'k hè azue 'n gedacht, os Firmin nou toch nog niemand 'n hee... of da 'k ik meschien...
- Watte? vroeg Lietje ontsteld.
- Hawel... joa... ikke...
- Gij mee hem trèwen! Zijt-e gij zot? riep Lietje verontwaardigd.
- Os hij nou toch nog niemand 'n hee! herhaalde Celesta dringender. - Da huis stoat doar nou en 't es zue schuene... 'k Hè gepeisd, moeder... os Marcel hem t' oavend ne kier ging spreken... We meugen gienen tijd verliezen... een ander zoe ons meschien keunen...
Er was een stilte. Celesta schreide niet meer en Lietje zette grote, starre ogen op. Het plan drong tot haar door. 't Bezonk in haar.
- Marcel... herhaalde zij eindelijk met doffe stem, - ...Marcel hem van den oavond goan vroagen... of hij... of hij... - Ba joa, moeder...
Lietje knikte eensklaps heftig met het hoofd. Zij begreep..., zij zag een uitkomst... zij keurde goed... voor Celesta was het trouwtijd... Firmin was een vlijtige jongen... het huis was mooi... Hoe had ze daar niet eerder aan gedacht!
Juist kwam Marcel van zijn kantoor terug. Hij zag de ontsteltenis op moeders aangezicht en Celesta's ogen nog vol tranen en vroeg in angst, wat er gebeurd was.
Hij bleef vrij kil, toen hij hoorde wat van hem verwacht werd. - Moar ge keunt toch wel peizen da Firmin al 'n meisken hee! riep hij schouderophalend.
- Hoe komt dat tons dat er heur nog noeit iemand gezien 'n hee! riepen moeder en dochter.
- Ge weet toch wel da ze verre van hier weunt! zei Marcel. De beide vrouwen geloofden er niets van en zij drongen aan
| |
| |
en smeekten, tot Marcel, met welke tegenzin ook, eindelijk toestemde.
- Es Firmin thuis?... Es er gien belet? Elk ne goenoavend. De huishond had woest geblaft, terwijl Marcel aarzelend de deur opende en nu kwam hij bedeesd van achter 't houten schut in 't boerenkeukentje, waar de familie bij elkaar zat. - Och jongens, 't es Marcel! riep een dikke vrouw met donker haar en felle ogen. - Zet ou, Marcel, ge zij welgekomen; 't es nog koel ne woar van den oavend? En zij greep naar een stoel, die zij hem toeschoof.
- Koest ou, Flora! riep ze tot de keeshond, die nog even dreigend op de bezoeker bromde.
Bij 't flauwe schijnsel van een petroleumlamp, die aan een van de zwartgerookte balken hing, kon Marcel slechts vagelijk op 't eerste zicht de verschillende familieleden onderscheiden. Zij zaten doelloos om het haardvuur en alle hoofden tegelijk waren naar hem omgekeerd. Doch één voor één herkende hij: Jan-Sies de boer, Gustaaf, de jongste zoon, en eindelijk ook Firmin, die in een donker hoekje zat, naast een blond jong meisje met sprekende ogen, dat hij in 't geheel niet kende. Jan-Sies wendde zich vriendelijk tot Marcel en vroeg glimlachend:
- 't 'n Es toch gien slecht nieuws da g' ons brengt, Marcel? Marcel had onwillekeurig een gebaar als van schrik. Wat kwam hij daar eigenlijk doen? Hij twijfelde geen ogenblik of het jong meisje, dat naast Firmin zat, was deze waarmee hij zou trouwen. Het speet hem gruwelijk, dat hij die domme opdracht van zijn moeder en zijn zuster had aanvaard. Maar hij moest wel iets verzinnen om zijn bezoek te rechtvaardigen; zij zaten allen reeds in verwonderde afwachting naar hem te kijken. Hij kreeg een kleur en glimlachte bedeesd; en eindelijk, tot Firmin gewend:
- Firmin, 't es om te weten of ge mij nie ienige kuelplantsjes 'n zoedt keunen verkuepen. Moeder en Celesta zoen ze geiren te noaste weke planten.
't Was niet Firmin maar de dikke moeder met haar donkere haren en haar felle ogen, die antwoordde:
- Moar joa joa, Marcel; ge 'n moet gulder da nie kuepen; we
| |
| |
zillen d'r ulder azue wa geven; w'hên d'r genoefd. Es't gien woar, Firmin?
- Zueveel of da g'er wilt! antwoordde vriendelijk Firmin. - 'k Zal d'r ou morgen uchtijnk ne pak meebrijngen.
- Merci... merci... ge zijt wel duzend kiers bedankt, stamelde Marcel, en hij maakte reeds een terugbeweging naar de deur.
- Ha joa moar, ge 'n goat azue toch nie wigluepen! protesteerden en Jan-Sies en zijn vrouw. - Ala toe, zet ou 'n beetse bij 't vier; ge goat 'n dreupelke pakken. Serlode, hoal ne kier de flassche!
Marcel moest wel gaan zitten, of hij wilde of niet; en de moeder kwam met de fles en 't glaasje naar hem toe.
- En wa zegde wel van Firmin zijnen trèw? glimlachte Jan-Sies, met vrolijke ogen. - Kijk zie, doar zit ze! En hij wees naar 't jonge meisje, dat met plotseling kleurende wangen de blik neersloeg.
- Da es wat, ne woar? Azue, malgré willen getrèwd zijn! gillachte moeder. - Z'hiet Clara, zei ze zachter; - en ze wordt ulder buurvrèwe, ne woar? Ze goa morgen uchtijnk ne kier noar 't huis komen kijken.
- Haa!... Proficiaat, zulle! Proficiat! riep Marcel, zijn flaas je in de hoogte houdend. En hij stond even op om met et meisje aan te klinken.
- Z'es hier nog'n beetse vrende, ge ver stoat da wel; ha joa, ze komt van zue verre, verklaarde de moeder. - Moar ze zal 't hier al gauwe geweune zijn; es 't gien woar, Marcel?
- O joa z' zulle! 't Zijn hier broave meinschen en 't es hier 'n schuen weunen! bevestigde Marcel.
- En da es toch 'n wonderschuen huis, ne woar? da menier Alexander ulder zet! riep Serlode, van verrukking op haar knieën pletsend.
- 't Es bezonder... bezonder... bevestigde Marcel.
Glimlachend keerde Jan-Sies zich tot Marcel om.
- Marcel, zei hij, - 'k ben toch verwonderd da Celesta nog nie 'n trèwt.
- 't Es woar.. 't es woar... stamelde Marcel.
- Hoe oud es ze zij nou al? drong Jan-Sies aan.
't Was Serlode, die in plaats van Marcel antwoordde:
| |
| |
- Da kan-e 'k ik ulder zeggen; da wee 'k ik hiel percies. Ze moe zij nou in 't kurt moandeken vier en dertig geweest hên. Es 't gien woar, Marcel.
- 't Es percies azue! bekende Marcel. - 'k Ben verwonderd datte gij da zue zjuust weet.
- 'k Zal ou goan zeggen hoe da 'k da zue goed onthouwen hè, zei Serlode. En zij begon een ingewikkelde geschiedenis, die tenslotte daarop uitliep, dat zij een ‘misvoar’ had gehad juist op de dag, toen Celesta geboren was. Daardoor had ze 't zo goed onthouden.
Marcel stond op. Hij snakte maar om weg te zijn. Hij dankte nog eens hartelijk voor de koolplantjes, die Firmin hem de volgende ochtend mee zou brengen; en meteen was hij buiten.
Lietje en Celesta hoefden hem niet te vragen welk soort van nieuws hij meebracht; zij zagen 't duidelijk op zijn gezicht. - Morgen keunt g' heur zien, os ge wilt! besloot hij zijn mededeling; - ze komt noar 't huis kijken.
Moeder en dochter, verslagen, spraken eerst geen woord. Het leek wel of ze op de gemeenste wijze waren bedot en bedrogen geweest.
- 'k 'n Wil heur nie zien! 'k 'n Wil heur nie zien! riep Celesta eensklaps heftig. En zij barstte in tranen uit.
- Ha joa moar, en die kuelplantsjes, die z' hier morgen uchtijnk zillen brijngen! zei Marcel.
- We 'n moen ze nie hên. We zillen ze wigsmijten! riep nu ook Lietje verontwaardigd.
- Moar, moeder, ge 'n meugt da niet doen! Ge breng mij in schande! Die meinschen 'n hên ons toch niets misdoan! Ze doen 't om ons plezier te doene!
Lietje voelde haar ongelijk en gaf toe. Zij vond alleen nog maar, dat sommige mensen toch allergekste huwelijken aangingen. Maar Celesta bleef onverzoenlijk; zij schreide en raasde: zij zou ze niet zien; zij wilde ze niet zien; zij zou nog liever... nog liever... ze wist niet wat doen, dan die vrouw te ontmoeten.
Celesta hield woord. Ze trok die ochtend al vroeg haar zon- | |
| |
dagskleren aan en ging mee met Marcel naar de stad, waar ze zou boodschappen doen. Zij keerde 's avonds ook met hem terug en zij vroeg noch taalde met geen woord naar het bezoek. In wrokkig stilzwijgen gebruikte zij haar avondmaal en ging daarna onmiddellijk te bed.
't Werd een vast voorgenomen houding. Over Firmins huwelijk werd niet meer gesproken, mocht niet meer gesproken worden. 't Was als iets dat niet bestond; iets dat hoegenaamd niet meer meetelde in hun leven. Ook het huis had geen betekenis meer, telde niet meer mee. Zij zagen het met moedwillige onverschilligheid verder opbouwen; en enkel wanneer iemand bij haar kwam en toevallig zei: ‘Ha da es nog 'n schuen huizeken da menier Alexander doar veur Firmin loat bèwen!’ zouden zij wel eens met van stille minachting opgekrulde lip zeggen: ‘O, vinde gij da schuene! Ha, 'k 'n zoe d'r ik nie willen goan in weunen!’
Zij deden ook of zij in 't geheel niet wisten welke dag Firmin zou trouwen. Zij zagen meubels en gerief in 't opgebouwde huis aanbrengen; Jan-Sies, Serlode, Firmins jongere broer waren er soms halve dagen bezig; maar van dat alles namen zij geen de minste notitie: zij keerden er gewoon de rug naartoe. Het was echter niet mogelijk de gebeurtenis zelf te negeren en toen zij, op de tweede zaterdag van de schone meimaand, al van in de vroegte het kanon hoorden bommen en Jan-Sies en Serlode op hun zondags-best gekleed, ijverig-gejaagd heen en weer zagen lopen, wisten zij wel, dat Firmin die dag trouwde en dat hij 's avonds met zijn jonge vrouw feestelijk in het nieuw huis onthaald zou worden.
Het maakte hen zenuwachtig allebei. Lietje liep pruttelend en brommend zonder reden rond en Celesta was te enenmale ongeschikt tot werken en kon geen vijf minuten achtereen op haar stoel blijven zitten. Wat 'n geloop en gedraaf in dat huis daarnaast! Was het nu toch niet bespottelijk zulk een drukte te maken, voor een zo gewoon geval als een huwelijk van mensen uit hun stand! Het leek wel of het een kasteelheer was, die trouwde!
Hun opgewondenheid nam toe, naarmate de dag vorderde. - Moeder, zei Celesta, - van os 't oavend wordt sluiten w'
| |
| |
ons deure en we 'n doen veur niemand mier open!
Lietje stemde daar gaarne in toe en lang nog vóór het gans donker was, werden deuren en luiken gesloten. Doch dat verminderde hun agitatie niet; integendeel. Zij zaten scherp te luisteren naar elk geluid daarbuiten en eensklaps trilden zij. naast hun deur bleef stilstaan. Meteen ging een gejoel van hoerakreten op en dichtbij, vlak achter de lusttuin van meneer Alexander, bomden dreunend de kanonnen.
- Zij zijn doar! Ze zijn doar! riep schor Celesta.
- In 'n voiture mee twie peirden! Woarom gien viere! smaalde Lietje.
Marcel kwam thuis. ‘Nou al gesloten!’ verbaasde hij zich. Dan, met een glimlach en een hoofdgebaar naar links:
- Ze zijn gearriveerd, geluef ik...?
De kanonnen gaven luid het antwoord. Zij bonsden geweldig achter de tuin van meneer Alexander en deden de vensterruiten trillen. Meteen steeg weer het hoeragejoel juichend op. - Ha, da zoe toch 'n schande zijn dat da azue hiel de nacht moest duren! meende Lietje. - Ge 'n zilt doar toch nie noartoe goan, Marcel?
- Ikke!... Noar mijn bedde zie, van os ik geten hè! Marcel was gaan slapen; de beide vrouwen bleven alleen op.
- Zoen we uek nie goan? stelde Lietje voor.
- 'k 'n Zoe nie keunen, moeder; 'k 'n zoe nie keunen! antwoordde, zenuwachtig-opgewonden Celesta.
Moeder zuchtte. Hoelang zou dat nog duren? Nu hoorden zij 't gekerm van een harmonica en een verdoft geschraap van voeten, of er in 't huis daarnaast gedanst werd.
- Dansen! riep Lietje met van verontwaardiging in elkaar geslagen handen. - Doar zal menier de paster zondag in d'huegmesse toch wel op preken.
Weer dreunden de kanonnen en eensklaps flakkerde een rode gloed op, duidelijk zichtbaar door de reten van de gesloten luiken, alsof het huis daarnaast in brand stond. Celesta trilde en beefde van overspannen zenuwen en Lietje riep toornig: - Ze zillen ulder kot in brande steken. O! da menier Alexander dá moest weten...!
Celesta bleef haar zenuwen niet langer meester. Zij barstte
| |
| |
plotseling in tranen uit.
- Dat 'n es gien leven mier! Gien leven mier! kreunde zij. Lietje was radeloos.
- Loat ons liever noar ons bedde goan? stelde zij voor.
- Ge moet zwijgen, moeder! 'k 'n Wille noar mijn bedde nie goan! riep Celesta woedend.
- Stille... stille... Marcel zoe 't keunen hueren, suste Lietje. In 't huis daarnaast ging de voordeur eensklaps open en verwarde stemmen klonken luidruchtig in de straat. Lietje en Celesta herkenden duidelijk de harde stem van Seriode en ook die van Jan-Sies, die broddelde, alsof hij wat te veel gedronken had.
- Ze goan noar huis, goddank! zuchtte Lietje.
Er klonk gejoel en gelach, met gewaagde grapjes. Enkele jongelui bootsten voor de aardigheid schril hanengekraai na. - Es da nou toch gepermeteerd, in 't midden van den nacht! morde Lietje.
De deur sloeg dicht, stemmen en voetstappen verwijderden zich, in opgewonden gepraat en gelach. Het hanengeschrei klonk verzwakt achter de tuin van meneer Alexander.
- Kom, zei Lietje voor de tweede maal, - we goan uek noar ons bedde.
Tot haar niet geringe verbazing, liet Celesta zich nu gedwee meeslepen. Zij draaiden het licht uit en klommen de trap op. Lietje sliep aan de voorkant, Celesta aan de zijgevel, in een klein kamertje naast dat van Marcel. Zij had slechts één klein raampje, langswaar zij het huis van Firmin en daarachter de opglooiende lusttuin van meneer Alexander kon zien.
Bevend duwde zij het luikje open en staarde naar buiten. Het was een zachte, ietwat nevelige manenacht vol zoete geuren. Alles was ineens heel stil geworden; alleen de nachtegalen zongen galmend in de hoge, zwarte kruinen van meneer Alexanders lusttuin. Celesta boog voorover en keek met bonzend hart naar het huis van Firmin, dat in de maneglans schemerde.
Geen straaltje licht meer; niet meer het minste geluid! Alleen de wijdgalmende zang van de nachtegalen in de grootse stilte. Celesta schreide. Haar borst ging snikkend op en neer en haar keel kreunde zuchten, die zij niet beheersen kon. Haar han- | |
| |
den krampten zich aan de vensterbank vast. Het was onzinnig, maar zij kon het niet helpen: haar gemoed was te vol. Zij had hardop willen snikken en huilen en zij beet op haar bevende lippen, om het niet onweerstaanbaar te doen.
Maar eensklaps schrok zij geweldig en de schrik bracht haar meteen tot bewustzijn terug! In dat huis daarnaast, in dat schijnbaar ingeslapen en als 't ware dode huis, waar Firmin en zijn vrouw nu samen en alleen waren, had zich eensklaps op de bovenverdieping iets bewogen en zij hoorde Firmins stem, die rustig-vriendelijk vroeg:
- Hèt-e de blaffeturen liever toe of open, Claratsjen?
Er was een korte stilte en toen vernam Celesta een vrouwenstem, die uit de diepte van de kamer kwam:
- Toe...
Celesta trok zich stil terug en sloot haar eigen luikje.
Zij hoorde ook Firmin de zijne sluiten. Alles werd doodstil. Alleen de nachtegalen bleven onvermoeibaar schallen in de hoge kruinen van de schone lentetuin.
|
|