| |
| |
| |
Een Rus in New-York
Die oude herinnering komt zo nu en dan eens weer in mij op, dringt zich aan mij op als een obsessie...
Ik woonde in die tijd te Jersey-City, dicht bij de West River, vlak tegenover de indrukwekkende haven en de overweldigende, aan de overkant zich opstapelende gebouwenmassa van New-York. Vanuit mijn zitkamer, die hoog en helder was, zag ik de grote transatlantiekers aankomen en uitvaren, de ‘ferries’ heen en weer kruisen, de lichters, de sleepboten, de zeilschepen door elkaar zweven en dwarrelen, als een zwerm gejaagde insecten over 't aldoor golvend, aldoor klotsend, aldoor schuimend, nooit een enkel ogenblik maar even rustend water.
Voor iemand, die tijd had, - maar wie heeft er ooit tijd in Amerika? - was het een schouwspel om uren naar te kijken. Voor mij, in mijn grote eenzaamheid, was 't als een wijd open wereldpoort, langswaar het nieuws vanuit mijn verre land tot mij kwam; langswaar ook veel van wat mij lief was, aan mijn geboeide blik verdween. Vanuit de wijde zee kon ik de grote stoomschepen zien naderen, en ik herkende op ruime afstand, door mijn kijker, hun nationaliteit aan de kleur van hun schoorstenen: de rode Fransen, de gele Duitsers, de rood-en-zwartgeringde Belgen. Deze waren 't van wie ik de komst telkens met emotie verbeidde; want - ik mocht er vast op rekenen - enkele uren later vond ik brieven, couranten, allerlei dingen uit mijn land beneden in de bus.
Zo vond ik er eens een brief van een vriend, die een kennis van hem, - een Rus - bij mij aanbeval. Die Rus moest een bijzonder knappe bol zijn; hij had een uitvinding gedaan, die hij aan een aanzienlijke Amerikaan verkocht had, of wenste te verkopen, - ik weet het zo precies niet meer, - en mijn vriend vroeg mij of ik de Rus soms wat wilde loodsen door de
| |
| |
stad en hem eventueel wat helpen met de taal, daar hij geen gebenedijd woord Engels verstond of sprak. Daarentegen was hij vrij goed thuis in 't Frans en verder een aardige kerel, zodat we 't met elkaar best zouden kunnen vinden. Mijn vriend had hem een tweede brief van aanbeveling voor mij meegegeven en hij zou reizen met de ‘Westernland’, die enkele dagen later uit Antwerpen vertrok.
Ik wachtte dus maar geduldig de komst van de ‘Westernland’ af. Het was mij aangenaam mijn vriend een dienst te kunnen bewijzen, maar van de kennismaking met de Rus verwachtte ik verder al niet veel.
Ik zat op een middag in mijn kamer en had brief en Rus al zogoed als vergeten, toen op discrete wijze aan mijn deur werd geklopt.
- Yes! antwoordde ik onverschillig, zonder van mijn schrijfwerk op te kijken.
De deur ging open en meteen was 't alsof zich een grote schaduw in 't vertrek verspreidde.
Ik keek om, bleef even pal van verbazing.
Vóór mij stond een man, een reus, zoals ik er nog nooit een gezien had!
Er bestaat ergens een schilderij van Jan Steen: een interieur waar een gezonde, dikke, vette, roodgekoonde kerel met volle baard aan een tafel vol spijzen en drank zit te genieten, terwijl vrouw en kinderen om hem heen aan 't sjouwen zijn. Op die kerel leek mijn bezoeker sprekend. 't Was of hij levend, uit de lijst van 't schilderij was weggelopen. Met volle glimlach in zijn volle baard, kwam hij naar mij toe, reikte mij een enveloppe, waarvan ik dadelijk 't geschrift herkende; vroeg mij, in vrij goed Frans, met een stem, die zacht maar diep als koper klonk:
- C'est bien à monsieur Buysse que j'ai l'avantage...
Ik drukte hem de hand, bood hem een stoel aan, betuigde mijn tevredenheid iemand te ontmoeten, die mij goede berichten van mijn vriend kwam brengen.
Hij nam dat alles heel kalm en natuurlijk op. Hij deed zo flegmatisch-gewoon, alsof hij maar pas uit zijn huis kwam in plaats van ruim een week op zee gezwalkt te hebben. Ook de
| |
| |
zeereis, - 't was zijn eerste - scheen absoluut geen bijzondere indruk op hem te hebben gemaakt, evenmin als New-York zelf. De boot was heel vroeg in de ochtend aangekomen, zei hij; en daarop deed hij mij een verhaal, dat ik eerst met de stomste verbazing en van lieverlede met haast onbedwingbaar-kittelende lachlust aanhoorde.
Zodra ontscheept, had hij maar dadelijk zijn Amerikaanse meneer willen gaan opzoeken. Die woonde in Eighth Avenue; dus vlakbij, dacht mijn Rus, die niet het geringste topografisch benul had van New-York en in de volstrektste onwetendheid verkeerde, dat deze grote stad zich over een zéér smalle, maar ontzettend lange landtong uitstrekt. Hij nam dus maar een rijtuig, zoals hij in de eerste de beste Europese stad zou gedaan hebben, liet zijn koffer opladen, vond het zelfs niet nodig eerst naar zijn hotel te rijden, gaf maar direct 't adres van de meneer op. De koetsier, zo vertelde mij de Rus, zette een hoogst verbaasd gezicht. In rad Engels vertelde hij zijn reiziger een hele boel, waarvan deze natuurlijk geen jota begreep. Toen sperde hij zijn beide handen open, telde alle tien zijn vingers, de vreemdeling hiermee te begrijpen gevend, dat de rit wel zoveel zou kosten. De Rus, nogal gewend met Frans geld om te gaan, begreep dat de koetsier hem tien frank vroeg. Hij vond het wel erg duur; maar hij zat nu eenmaal in 't rijtuig en knikte, dat 't goed was en zij reden er maar vandoor.
‘Eerst reden wij hier een heel eind door de stad,’ zo vertelde mij mijn goedige reus, terwijl ik reeds moeite had om een opkomende lachbui te bedwingen; ‘toen kwamen wij met paard en rijtuig op een stoomboot, die ons over de rivier voer, toen weer in een straat, en nog een straat, en nóg een straat, tot wij eindelijk in een Avenue, en wel in de Eighth Avenue terechtkwamen.’
Daar had hij goed naar de nummers uitgekeken, om toch vooral niet voorbij te rijden; maar hij zag niets, 't was er donker als in een kelder, het licht brandde overal in de huizen en boven zijn hoofd scheen er een dubbele spoorbaan te liggen, want treinen donderden aanhoudend op en af.
Toen dat zo al een hele poos duurde, had hij op 't raampje getikt en het rijtuig doen stilhouden. Op zijn wenk of men er
| |
| |
nog niet haast was, had de koetsier een bulderlach laten horen. En zij waren steeds doorgereden, tot hij suf en moe in slaap viel en eerst wakker werd toen het rijtuig eindelijk stilstond en de koetsier het portier opende.
Zij waren er. Zij stonden voor een heel mooi huis, naast andere mooie huizen en de koetsier belde aan.
De meneer was niet thuis. Mijn Rus nam een levendig gesprek waar tussen de koetsier en de huisknecht, die eindelijk naar 't rijtuig toe kwam, en, met de drie of vier woorden Frans, die hij kende, de vreemdeling trachtte te doen verstaan, dat zijn meneer uit was op een camping-party, in de Adirondacks. - Bon; voulez-vous dire au cocher d'y aller? vroeg mijn Rus, die dacht dat het daar ergens in de buurt lag.
De huisknecht had hem aangekeken alsof hij met een gek te doen had.
- Quatorze heures railroad, monsieur! had hij de vreemdeling toegeroepen.
De Rus, die er nu genoeg van had, was daarop uit het rijtuig gestapt om met de koetsier af te rekenen. Hij gaf hem de veronderstelde tien francs - twee dollars - plus een fooi. Dat was een eigenaardig schouwspel geweest, vertelde mij de goede Rus. De koetsier, vuurrood, was letterlijk beginnen dansen van woede met de twee zilveren dollars in zijn hand. Hij had ze op zijn duim en zijn wijsvinger gelegd en dan al zijn andere vingers rondgeteld, om te beduiden, dat hij er zo nog acht stukken bij moest krijgen. Daarop had de Rus eenvoudig zijn mouwen opgestroopt en zijn vuisten gebald, om te boksen. Maar een ‘policeman’ kuierde daar in de buurt, de koetsier riep zijn hulp in en mijn arme Rus had waarachtig de exorbitante som moeten betalen: vijftig frank voor zijn ellendig, nutteloos, sjouwerig ochtendritje. Had hij 't maar geweten! De ‘policeman’ hielp hem tenslotte nog uit de nood, zond zijn koffer naar het hotel, en bracht hem zelf op een van die hoge treinen, waarmee hij, voor de spotprijs van twaalf en een half cent, de ganse vlugge en gemakkelijke terugreis had gedaan.
Ik begreep dadelijk, dat ik zo'n man niet alleen in New-York kon loslaten. Het was niet verantwoord tegenover mijn
| |
| |
vriend. Ik had juist niet veel te doen die middag, en stelde hem voor samen een toertje door de stad te maken. Dat nam hij terstond met gretigheid aan.
Ik begon maar met hem in een bar te brengen. Heren beginnen altijd met elkander in een bar te brengen. Nieuwsgierig keek hij daar rond. Heel anders dan in Europa, meende hij. Hij lepperde met genoegen een paar cocktails leeg, vond dat iets zeer bijzonders. Toen werd zijn aandacht in beslag genomen door een grote, brede tafel, die vol stond met allerlei lekkere, koude spijzen. Met grote ogen van verbazing zag hij enkele lui zichzelf daar maar bedienen, alsof ze thuis waren. - Mag dat? vroeg hij fluisterend.
- Natuurlijk, dat is de ‘free-lunch’; alles gratis en zoveel als u wil. Wat wenst u: kip, zalm, turkey?
Ik nam een bord en bediende hem overvloedig, waarbij hij moest lachen als een kind.
- Zijn die lui gek! Hoe halen ze 't er uit? vroeg hij.
- 't Schijnt toch wel te kunnen, aangezien ze 't overal zo doen, verzekerde ik.
Hij at, en onder 't eten moest hij nog eens hartelijk schoklachen om de onbegrijpelijke gekheid van die lui. Als ze dat zo in onze Russische boerenherbergen moesten doen...! meende hij.
Wij namen de ‘ferry’ en staken over naar New-York. Mijn goede reus praatte weinig, maar sloeg alles met de grootste oplettendheid gade.
- Excellent! parfait! was zijn korte, krachtige mening over de inderdaad volmaakte ferryboat-dienst.
In New-York keek hij aanhoudend en halsstarrig naar de kolossaal hoge gebouwen. Daar scheen hij niet van te bekomen. Ik bracht hem in een van de ‘sky-scrapers’ en het ons met de lift naar boven schieten. Vreemd keek hij mij aan, toen wij binnen de minuut op de veertiende of vijftiende verdieping waren.
- Parfait! excellent! herhaalde hij, en keek op zijn horloge in hoeveel seconden wij dan weer beneden waren.
Ook de drukte in Broadway interesseerde hem zeer; en vooral de kalme manier, waarop de politieagenten daar orde en regel wisten in te houden.
| |
| |
- Veel meer orde dan in Parijs, zei hij flegmatisch. En eensklaps, zonder overgang:
- Weet u, wat ik dolgraag eens zou zien, terwijl ik hier ben! Een mooi gevecht van boksers! Weet u soms, waar dat te zien is?
Ik wist het in 't geheel niet; ik interesseerde mij daar niet voor. Toch meende ik in een courant gelezen te hebben, dat er onlangs, in een music-hall, matches hadden plaatsgehad. Misschien duurden ze nog: we konden na tafel eens gaan zien. Dat plan juichte hij toe, bij voorbaat gelukkig als een kind.
Na nog wat rondgekuierd te hebben gingen wij dineren in een klein, Frans restaurantje, waar het lekker en niet duur was. Ik raadde hem aan dat adres te onthouden, wat hij beloofde. Toen trokken wij naar de music-hall.
De boksers waren er niet meer, helaas! maar wel was er een alleraardigste Franse chanteuse. Dat was die welbekende Eugénie Fougère, die enkele jaren later, om haar mooie juwelen, in haar villa te Aix-les-Bains zou vermoord worden. Het was een zeer bekoorlijke verschijning, mooi gekapt, met mooie ogen, mooie tanden en nog veel andere mooie dingen; en zij zong nogal gewaagde liedjes, die de Amerikanen niet zo bijzonder schenen te snappen; maar die daarentegen, tot mijn niet geringe verbazing, mijn Rus in onstuimige vervoering brachten. Zo iets had ik van hem allerminst verwacht; een nieuw gezichtspunt over hem ging bij mij open, en ook zag ik een nieuw gevaar voor hem in 't grote New-York. Maar hij was niet te houden: hij wilde de zangeres van dichtbij zien om haar te complimenteren, en hij hield niet op met zaniken, tot ik erin toestemde gedurende de pauze met hem achter de schermen te gaan.
Dat achter-de-schermen-gaan in bewuste music-hall, was iets zeer eigenaardigs. Eigenlijk kwam men niet áchter de schermen, - dat was streng verboden, - maar daarnaast, in een zeer curieus vertrek, ‘cork-room’ genoemd.
Dat was een tamelijk ruime, getemperd elektrisch verlichte, enkel met een tafel en fauteuils gemeubileerde plaats; maar die van onder tot boven behangen en bedekt was met de champagne-kurken van de flessen, die men daar gedronken
| |
| |
had. Bij duizenden kon men ze tellen; 't deed denken aan de met doodskoppen beklede wanden van een of ander negerkoningspaleis; en die indruk werd nog versterkt door de aanwezigheid van een reuzenneger, die er, deftig als een Oosterse hogepriester, de bediening waarnam.
Daar werden wij binnengelaten. Een vrouw, die onopgemerkt achter ons meegekomen was, bood prachtige bloemen aan, in een krioelvolle mand. De neger lei de wijnkaart op tafel. Alles gebeurde stil en plechtig als in een kerk.
Mijn Rus koos magnifieke rozen uit, die hij met 'k weet niet hoeveel dollars betaalde. Hij hechtte er zijn kaartje aan vast en gaf zo de ruiker aan de neger. Zwijgend wees ik met de vinger naar 't verlangde merk champagne. Neger en bloemenvrouw verdwenen en roerloos-wachtend bleven wij daar even staan. De stemming was beslist naargeestig, op het sinistere af. Mijn Rus stond onthutst midden in die gekke kurkenkamer, als een gevangen beer in een spelonk. Wat waren we begonnen? Dat was de vraag, die op elkaars gezicht te lezen stond.
Maar eensklaps ging daar achter in de gang een stem op als een vrolijk-schallende muziek; de deur vloog open en de lichte zangeres stoof als een zonnestraal naar binnen, reeds van op de drempel roepend: ‘Que c'est gentil!’ en dan roerloos met een stralenglimlach voor ons staande, kijkend in onze ogen, wie ze voor de mooie bloemen moest bedanken.
Als in bevende liefde en bescherming strekte mijn ontroerde Rus de beide handen over haar uit.
- Madame zei hij, - permettez à un grand admirateur de votre talent et de votre...
Met een schaterlach viel de mooie, lustige Française hem in de rede:
- Ah! oui, qu'il est grand! giechelde zij. - Un géant! Est-ce qu'ils sont tous comme ça dans votre pays? Vous êtes un lutteur; voyons, un boxeur?
- Ah! oui, oui, un boxeur; j'ai boxé ce matin avec mon cocher! schaterde op zijn beurt de overgelukkige Rus.
De negerdignitaris bracht de champagne en wij dronken. De zangeres keerde zich tot hem om en zei, in gebroken Engels: - You know, Jimmy, monsieur est also un boxeur.
- Lui aussi? vroeg mijn Rus met eensklaps sterk-opgewekte
| |
| |
belangstelling naar de neger kijkend.
- Ah! je crois bien, zei de chanteuse. - La semaine passée il les a tous rossés ici!
Mijn goede Rus vergat er haast zijn liefde voor. Door tussenkomst van de chanteuse kwam hij van de neger althans vagelijk te weten, waar hij nu wel boksers zou kunnen zien. 't Was dicht bij zijn hotel; hij zou er eens op een avond naar toe gaan. En weer heel en al ingenomen door zijn hartstochtelijke bewondering, smolt hij weg in complimenten over de verrukkelijke kunst van de zangeres en over haar nog veel verrukkelijker schoonheid. Hij verslond haar met zijn ogen, hij snoof haar op, hij smulde van haar; en bij dat alles behield hij een mengsel van kinderlijke naïefheid en beschermende vaderlijkheid, die allerkomiekst was.
Jammer dat het elektrisch belletje van de eind-pauze zo gauw en zo gebiedend rinkinkelde! De luchtige zangeres wipte op, ledigde haar beker en met strelende buiginkjes en lachjes was ze weg, ook ónze vreugde en zonneschijn als 't ware met zich meenemend. De lege kurkkamer werd eensklaps weer als een luguber folterhol vol mensenschedels. Wij vluchtten weg om in de zaal haar laatste liedjes te horen.
Gedurende enkele dagen vernam ik niets meer van mijn eigenaardige bezoeker. Ik meende daaruit op te kunnen maken, dat het hem goed ging. Toen zag ik hem heel toevallig op een ochtend weer, in een straat van New-York. Hij was zó groot, dat hij steeds verre boven alles uitstak en ik zag hem staan, roerloos op een trottoir, met starre aandacht kijkend naar een huis aan de overkant. Wat mocht hij daar wel voor interessants ontdekt hebben? Ik zag er niets bijzonders aan: een gewone winkel, met in grote, gouden letters boven de eerste verdieping:
Electric Supplies
Ik bleef op korte afstand van hem staan, geïntrigeerd. Hij verroerde zich niet. Als in hypnotische bedwelming stond hij naar het huis en op de gouden letters, te starogen. Toen keerde hij het hoofd, net alsof hij gevoeld had, dat ik daar stond, langzaam tot mij om en een brede glimlach ontlook op
| |
| |
zijn volbaardig gezicht. Als een beer op sokken kwam hij naar mij toe, omknelde mijn arm, vroeg gretig, terwijl hij naar het huis wees:
- C'est là qu'on exécute les criminels par l'électricité? Supplices électriques?
Ik hield me vast van 't schudlachen, en toen hij begreep, schudde hij lachend mee, als een vrolijke beer in zijn pels. Wij gingen samen een paar cocktails drinken.
Die vergissingen met de taal waren voor hem een bron van onuitputtelijke verwarringen; elk ogenblik was het weer andere gekheid. Maar eens, korte dagen na ons bezoek in de music-hall, beging hij er een die bepaald slecht voor hem had kunnen aflopen.
Toevallig in New-York zijnde, was ik hem in zijn hotel gaan opzoeken, maar vernam door de portier, dat hij juist weg was om plaats te gaan bespreken voor de avondvoorstelling in een schouwburg in de buurt.
Dat verwonderde mij. Wij hadden toch een halve afspraak om nog eens samen uit te gaan. Zou hij mij dan liefst maar niet mee hebben? Zou hij wellicht die avond, met de mooie, Franse chanteuse ‘en partie fine’...?
Ik wilde er 't mijne van weten. Ik verbood de portier hem mijn bezoek te melden en voor diezelfde avond besprak ik, telefonisch, ook een plaats in 't schouwburgje, waar ik wist dat hij heen was.
Toen ik daar tegen acht uur binnenkwam, zonder opvallendheid gemengd onder 't gewone publiek van de stalles, kon ik hem vooreerst nergens ontdekken. Ik was dan ook met opzet nogal vroeg gekomen om eventueel, bij mijn aankomst, niet door hem ontdekt te worden. De vertoning begon: een aller-onnozelst spel, een van die dingen, waarmee men bij ons zelfs geen kinderen mee kan boeien, maar die dan toch voldoende zijn om een Angelsaksisch publiek van volwassen en ernstige mensen in de dolste verrukking te vervoeren. Ik begreep niet hoe mijn Rus ertoe gekomen was om zulk een schouwspel uit te kiezen, en na heel wat rondloeren en speuren begon ik trouwens sterk te twijfelen of hij er wel wezen
| |
| |
zou, toen daarboven, in een van de ereloges, dat discreet gestommel, waardoor een ietwat laat komend, belangrijk personage, zijn entree tracht onopgemerkt te maken, mijn aandacht trok.
Hij was het, hij, mijn Rus, doch niet in avondtoilet, zoals het daar behoorde, maar in een vrij gewoon, alledaags pakje, en... heel alleen!
Mijn verbazing was groot. Wat 'n idee om daar alleen te komen zitten in die luxeloge! En wat 'n sommetje zou hij daarvoor betaald hebben! Of zou er toch nog later iemand bij hem komen? De mooie, Franse divette...?
Het schouwspel ging zijn gang: clownachtige acteurs werden, onder uitbundig gelach van 't publiek, in matten opgerold en er weer uitgeschud; anderen trokken bij brokken het haar van hun schedel; elektrische schelletjes klingelden en telefoonverwarringen speelden een hoofdrol; kortom: een tafereel om van te walgen.
Ik keek mijn Rus van verre aan. Hij zat, vooraan in de loge, met gefronste wenkbrauwen in zijn programma verdiept. Af en toe keek hij naar de flauwe partij eens op en 'k merkte duidelijk, dat hem meer dan eens een gebaar van wrevelig ongeduld ontsnapte.
't Gordijn zakte onder wild applaus; de pauze viel in en een aantal toeschouwers verlieten hun plaats. Ik ging mij bedekt in het halfduister onder 't balkon opstellen. Mijn Rus was blijven zitten. Met misnoegd gezicht keek hij rondom in de zaal, en dan weer, met inspanning, op zijn programma. Wat zocht of verwachtte hij dan wel? En zou hij daar werkelijk de ganse avond alleen blijven zitten, in die dure ereloge?
Weer ging het scherm op, weer werden de ellendigste flauwiteiten vertoond; nu een alleszins ongemotiveerde springpartij van de ganse troep door elkaar; en steeds zat hij maar wrevelig en heel alleen te staren, de wenkbrauwen gefronst, de korte hals tussen zijn dikke, opgetrokken schouders, en af en toe, met blijkbaar toenemende ergernis, zijn programma raadplegend.
Ik begreep er niets meer van. Het was mij onmogelijk in de verste verte te vermoeden, wat hij daar kwam doen. Ik wachtte ongeduldig naar het einde van de wraakroepende
| |
| |
potsenmakerij en toen het scherm voor de laatste maal gezakt was, spoedde ik mij weg, om hem beneden aan de trap op te vangen.
Daar kwam hij, als een beer uit zijn kooi; en 'k ontstelde werkelijk van de verwoede uitdrukking van zijn gezicht. Hij zag mij niet, hij zag niemand; hij drong woest door de groepen heen, stapte recht af op 't loket van de plaatsbespreking, waar hij ruw tegenaan tikte; en, met schrik, toen 't loket openging, hoorde ik hem, als een razende, in 't Frans, naar binnen roepen:
- Vous êtes des voleurs, des canailles; rendez-moi mon argent ou je vais chercher la police!
- Sir! gilde een hoge stem daarbinnen, terwijl de bediende van achter zijn tafeltje opsprong.
- Mon argent! mon argent! schreeuwde de woedende Rus. - Vous me faîtes payer cinquante francs pour voir un match de boxe; vous affichez la boxe, là, sur votre pancarte à la porte, et, au lieu de cela, vous nous montrez des inepties, des cochonneries!...
Ik sprong naar hem toe om hem te doen zwijgen. Een licht ging in mij op; ik begon de vergissing te snappen; maar 't was al te laat: op het dringend gerinkel van een bel waren plotseling twee ‘policemen’ als 't ware uit de grond gerezen, en, in minder dan geen tijd hadden ze mijn Rus bij de kraag en sleepten hem weg. Ik wilde tussenbeide komen, maar het hielp niets: in stormpas sleurden zij hem mee naar 't naastgelegen ‘police-station’ en al wat ik kon was hen volgen, terwijl ik, de bruutheid van de New-Yorkse politie wel kennend, dringend en herhaaldelijk mijn Rus toeriep:
- Surtout ne vous debattez pas; ne vous révoltez pas; laissez faire; nous allons arranger ça.
Gelukkig gaf de Rus aan mijn dringende vermaning trouw gehoor. Hij deed geen de minste poging tot verzet. Als een reusachtig mak beest het hij zich leiden tussen de twee dienders, die ook van fors-flinke gestalte waren; maar ik hoorde hem hijgen en snuiven als een stoommachine.
Zo kwamen wij in het ‘police-station’ aan. De twee agenten keken wantrouwend naar mij om en probeerden mij buiten te sluiten. Doch ik het hun kalm begrijpen, dat de man mijn
| |
| |
vriend was en geen enkel woord Engels verstond, en zo lieten zij mij mee binnen.
Daar werd de zaak in korte woorden opgehelderd. 't Was wel zoals ik dacht. Op zijn ochtendwandeling door de straten was mijn Rus pal gebleven voor een kolossaal aanplakbiljet bij een schouwburg, waarvan hij niets verstond, maar waarop hij o.a., gedrukt in vette letters, het woord ‘Boxes’ had gelezen. Geen ogenblik had hij getwijfeld of daar was nu de door de neger uit de music-hall gewezen plaats, waar hij zijn geliefde wedstrijden kon bijwonen. Hij was binnengegaan, had daar een verward gesprek gevoerd met de bediende aan 't loket over die ‘boxes’, had eindelijk toch zijn plaats, zijn dure plaats genomen, bewust althans dat het, voor zoveel geld, een pracht van een match zou zijn. In de schouwburg, onder stijgende ergernis en woede, had hij zijn teleurstelling ervaren...
Een gewoon mens zou om de vergissing gelachen hebben; maar de ‘chief-police’ die ons onderhoorde was een allerstugste meneer. Hij nam dat helemaal niet zo lichtvaardig op; snapte niet, of wilde niet snappen, het komische van de toestand en het mijn Rus eerst weer in vrijheid, nadat deze nauwkeurig zijn naam, adres, nationaliteit en kwaliteit opgaf. Daarmee was de tragedie van die avond geëindigd; maar ik zag nog wel veel toekomstige wederwaardigheden voor de hoogst onpraktische beschermeling van mijn vriend in 't verschiet. Ook was het niet zonder een gevoel van verlichting, dat ik, drie dagen later, een brief van hem ontving, waarin hij mij mededeelde, op verzoek van de Amerikaanse meneer, aan wie hij zijn inventie zou verkopen, naar de Adirondacks te reizen.
Een maand verliep zonder verder berichten. Toen ontving ik een tweede en ditmaal geestdriftige brief, waarin de Rus mij meldde, dat hij zijn uitvinding, onder schitterende voorwaarden, aan de Amerikaan verkocht had.
Ik had dat alles al vergeten, - maanden waren er overheen gegaan en als ik soms nog aan mijn Rus dacht, dan was 't als aan iets geks, dat reeds in een ver verleden lag - toen op zekere middag een druk gestommel langs mijn trap tot in mijn
| |
| |
kamer doordrong. Ik was in 't geheel niet gewend aan talrijke bezoekers; bezorgd stond ik op om te gaan zien wat er gebeurde, toen mijn deur openging en de Rus, vreugdestralend met uitgestrekte handen op mij toetrad, gevolgd door een schuchter, onbeduidend klein vrouwtje en een hele rist kinderen. Vóór ik de tijd had van mijn verbouwereerdheid te bekomen, zei hij tot het vrouwtje: ‘Ziedaar mijn vriend, die mij in 't begin zo goed geholpen heeft’ en, tot mijn stomme verbazing stelde hij mij zijn vrouw en vijf kinderen voor!
Eerst kon ik geen woorden vinden om mijn gewaarwordingen uit te drukken. Welhoe! die man was getrouwd en had vijf kinderen, en nooit had hij daar een woord over gerept! Die kinderen liepen rond in mijn kamer, als kleine beertjes om een grote beer; zij spraken druk een onbekende taal en peuterden aan alle dingen; en ik stond daar, stomgapend vóór het onaanzienlijk vrouwtje, dat als een zesde berenkind was, wat ouder en gerimpelder dan de andere. Ik dacht weer aan de music-hall en aan de kurkenkamerfuif met Eugénie Fougère; ik dacht aan 't gekke schouwburgtafereel en aan de tocht tussen de twee agenten naar het politiedepot; ik dacht aan al het gekke van zijn kennismaking, waarop dit nu de kroon zette en had per slot van rekening de indruk, dat ik door hem voor de mal gehouden werd.
Doch neen; 't was ernst. Zij waren werkelijk zijn vrouw en zijn vijf kinderen. Hij had ze pas uit Europa laten overkomen, omdat hij zich voor jaren ergens in het Westen moest gaan vestigen en hij wilde daar niet heengaan zonder mij nog een laatste maal voor mijn hulp te danken en de hand te drukken. - Nu spreek ik ook Engels, zei hij trots, - en ken het verschil tussen een boksers-match en een schouwburg-loge!
Hij lachte zo bij die herinnering, dat de vloer eronder daverde, en 't vrouwtje, wie hij zeker het geval verteld had, lachte even goedig mee.
Toen namen zij afscheid. Hij het het vrouwtje vóór en stootte zelf zijn hoofd tegen de deurlijst, terwijl de jonge beertjes rumoerig de trap afstommelden.
Ik heb geen van allen ooit teruggezien en er ook nooit meer van gehoord.
|
|