- En ge vroagt doar vijf duzen fran veuren, gilde ‘Nonkelken.’
De schilder knikte lachend ja.
- En doar zal ne zot gevonden worden op de weireld, die dat doarveuren betoalt! schreeuwde ‘Nonkelken.’
De schilder deelde hem mede, dat die zot alvast gevonden was, aangezien het schilderij reeds voor die prijs verkocht was.
‘Nonkelken’ keerde zich om en sloeg zijn dikke armen ten hemel, alsof hij ging vluchten.
- Die zal toch wel te Brugge in 't zothuis eindigen! meende ‘Nonkelken.’
Om mij had hij doorgaans de grootste pret. Ik was nogal enige jaren jonger dan de schilder en hij durfde aan mij heel wat meer zeggen dan aan hem.
- Schrijfde nog altijd boeken? klonk het spottend, zodra hij mij zag.
- Nog altijd, Nonkelken!
- En nog altijd van die dijngen, die nie gebeurd 'n zijn; azue van die zottigheden, die g'uit oue kop hoalt?
- Nog altijd, Nonkelken!
- En wa zegt ou pepá doarvan?
- Haaa... hij 'n es doar giene gruete liefhebber van, Nonkelken.
- Da 'k ik ouë papá woare, zei toen Nonkelken, - 'k sloeg ou simpellijk de kop af. Ge zoedt precies hên, da ge verdient.
Eens hebben wij ‘Nonkelken’ te dineren gevraagd. We wilden hem graag zien eten en drinken; we stelden ons daar wonderen van voor. Het viel ons erg mee, of, beter gezegd, erg tegen. Hij at en dronk volstrekt niet schrokkig en overdadig; hij at en hij dronk goed, meer niet. Telkens als we wat te veel op zijn bord wilden leggen, of zijn glazen al te mild volschenken, hield hij ons bescheiden tegen met gebaar en woord:
- Nie,... merci... niet te vele... niet te vele.
Aan tafel zat met ons een neef van de componist, een vrijgezel, niet meer zo jong, maar heel rijk en zeer gierig: een kerel,