Toen de eerste vliegtuigen in de wereld kwamen, - de echte, - ging hij daarnaar kijken en, natuurlijk, moest hij ook zijn eigen vliegtuig maken.
Hij had daar geen geld voor. Hij kon niets beginnen en toch wilde hij. Hij ging bij de baron om hulp en werd er smadelijk aan de deur gezet. Hij toog naar de stad, ging naar de grote bazen toe, vond overal hetzelfde onthaal. Toen begon dat in zijn hoofd te malen. Hij wilde, hij moest, hij zou een eigen vliegtuig maken. Hij maakte er eindelijk een. Alles wat hij bezat, tot zijn laatste cent, werd eraan besteed. En toen het klaar was stond het daar, als een grote vogel zonder ziel in de loods, waar hij 't gebouwd had. Het had geen motor en geen schroef en hij stond er maar tot in den treure naar te kijken, alsof hij wachtte, tot die motor en die schroef er uit de hemel zouden in neerdalen.
Zo vond men hem eens zitten op een kille najaarsavond van wilde slagregens en gierende wind. Hij zat er nu al dagen, beweerden de buren, zonder eten en zonder slapen en af en toe uitte hij vreemde geluiden, als van een krachtig-snorrende motor.
- Huert g'hem! riep hij. - Zie-je hem vliegen! gilde hij jubelend; en zijn ogen dwaalden schitterend weg in 't onbestemde, alsof zij wonderen zagen.
De burgemeester werd ontboden. Hij kwam, steunend op zijn stokje, worstelend tegen de wind, vergezeld van zijn veldwachter, die de menigte opzij deed gaan.
Zodra ‘Het Ei’ hem zag kwam hij opgewonden naar hem toe, greep zijn beide handen en schudde die hartstochtelijk in dankbaar jubelen:
- Ghoo! menier den baron, wa zij-je gij toch broave geweest veur mij! Wa vliegt hij schuene! schuene! Huert hem ronken: Rrrrrr...
De burgemeester, die op de hoogte was, had een rijtuig besteld, dat in de schemering, op korte afstand van het huisje, stond te wachten. Hij praatte vriendelijk met ‘Het Ei,’ zei hem dat er grote mannen waren in 't kasteel om hem over zijn uitvinding te spreken, en lokte hem zo zachtjes mee naar het rijtuig.
De menigte volgde, in doodse stilte. Er lag iets aangrijpend