Wat eeuwig is
Vandaag heb ik hem weer voor 't eerst gehoord: de nachtegaal!
Hij zat te zingen op een heestertakje dat begon te groenen en ik dacht eraan dat hij uit 't zuiden kwam en dat hij, om tot hier te komen, over mijn ongelukkig vaderland gevlogen had.
Hij zong zoals hij zingt sinds eeuwen. Hij zong zoals de oude Aristofanes hem had gehoord en zoals ook de grote dierenvriend en trouwe natuurbewonderaar André Theuriet hem had beschreven: ‘Muse des forêts et des champs... tio... tio... tio tix!’
Zo zong hij; en het geurde zoet uit jong en fris groen en bloemen; en de hemel was heel teder-blauw met glinsterwitte wolkjes en de zon stoofde zacht, als iets dat zorgzaam streelt en voedt en koestert.
En mijn gedachten gingen wijl ik luisterde; en in verbeelding zag ik weer mijn dierbaar Vlaanderen, niet zoals het was tijdens de heerlijke geluksdagen van vóór de gruweljaren, maar zoals het thans geworden is door de vernieling van de oorlog.
Hoe is 't daar nu?... Een omgewoelde vlakte met versplinterde bomengeraamten en overal diepe kuilen en poelen vol geelachtig water. Geen dorpen meer, geen kerken, geen molens, geen hoeven: de drassige stilte en verlatenheid van de dood tussen de twee vijandelijke legers. Alleen de grond, de aarde, bestaat er nog. Dát is nu het vaderland!
Maar die aarde lééft! Dáár, in het sinistere ‘no man's land’, waar geen boom is overeind gebleven, dáár waar geen struikje meer kan opgroenen, daar heeft de kracht van de aarde toch gewoekerd en wilde bloemen zijn er uit de opengereten bodem opgeschoten, overvloedig, overweldigend, in brede vloeiingen van wit, en blauw, en rood, en geel, als schit-